AMERSFOORTSCHE
COIIAITif^
M 465.
vnu V R IJ D A Q,
30 October 3857.
Uit Blad verschijnt tweernaal in de week des Dingsdags en Vrijdags. De Prijs van het Abonnement is ƒ1,50 in de 3 maanden. Van Advertentiënvan 1 tot ({regels 60
e e regc meer er Cents, behalve het Zegelregt. Afzonderlijke nummers, ƒ0,10. Brieven francoBestellingen geschieden bij den Uitgever A. II. tan Ckeff,
te Amersfoort, soomedc bij alle Boekhandelaren en Post-Directearen in het Rijk.
De E! e m.
IV.
(Ingezonden.)
De groole vraag is nu, wat moet er aan de
Eem gedaan vrorden, en door wien?
Daarbij behoort men niet zoo zeer te letten op
hetgeen de Eein thans is en de Reglementen of
Ordonnantiën voorschrijvenals wel op hetgeen
die in het belang der provincie kon en behoorde
te zjjo. Wjj zeggen, in het belang der provincie,
want ofschoon Amersfoort zeker wel het meeste
nut van de Eem heeft, zoo is het evenzeer waar,
dat ook een aanzienlijk deel der provincie er even
eens belang bij heeft voor den aanvoer van brand
stoffen, bouwmaterialen, hooi, lijnkoeken en een
aantal andere voorwerpen, welke de steeds voort
gaande ontwikkeling van landbouw en veeteelt,
ook in deze streken, meer en meer noodwendig
doen worden. Die vooruitgang doet tevens hoop
ontstaan, dat ook de uitvoer eenmaal eene hoogere
vlugt zal nemen, niet enkel voor het binnenland,
maar ook naar buiten 's lands, welk laatste voor
als nog zich tot schors schijnt te bepalen.
De Eem is de eenige regtstreeksche gemeenschap
met zee welke de provincie Utrecht bezit. Het is
dus van belang daarvan op de meest mogelijke
wjjze partij te trekken. Indien eenmaal de plannen
verwezenlijkt worden om die ten oosten en westen
ook door waterwegen in gemeenschap te stellen
met meer verwijderde deelen der provincie, zal
de Eem nog gewigtiger worden.
Dat ook in het bijzonder voor Amersfoort eene
verbetering dier communicatie met de zee zeer
weuschelijk is te achten, behoeft geen betoog.
Indien de Eem zoodanige diepte had dat kofschepen
die konden bevaren, dan zou men hier ten minste
toch eenigen regtstreekschen handel op Engeland
kunnen hebben door verzending van schors en
retour-ladingen van steenkolenaardewerk of andere
zaken, die zich alsdan van zelf zouden voordoen.
Er moge thans, nu de Eem door schippers voor
de buitenvaart gemeden wordtzoo goed als geene
buitenlandsche vaart bestaan, dit is nog geen be
wijs, dat men die hier niet zal hebben, indien
de Eem er voor geschikt gemaakt is. Toen men
te Zwolle sprak van eene verbetering van het Zwol-
sche Diep om de buitenlandsche vaart te bevorde
ren, was het ook aldaar menigeen eene ijdele
plannenmakerij; nogthans men heeft daar sedert,
niettegenstaande de concurrentie van het naburige
ondernemende Kampenbehalve de particuliere
vaart, eene Zwolsche Reedcrij-maatschappij beko
men die een aantal kofschepen en eene stoomboot
op IIull in de vaart heeft. Daartoe heeft men aldaar
de leidammen tot op G000 ellen in zee moeten
uitbrengen om eene diepte van 2,07 el bij dagelijks
water (aldaar gelijkstaande met 2,27 A. P.) te
verkrijgen, terwjjl men hier met eene lengte van
slechts 1375 el, volgens de berekening van den
Heer van Diggelen, reeds eene diepte van 1,90 el
zou kunnen verkrijgen.
Ofschoon men nu Amersfoort niet kan gelijk
stellen met Zwolle, zoo is het toch niet te ont
kennen, dat Amersfoort een zeer gelegen punt is,
om van daar de goederen, uit zee aangevoerd,
verder in het binnenland te verspreiden. Niet min
der dan zeven straat- of mac-adamwegen komen
van elders op het grondgebied der gemeente te
zamen. Uit dien hoofde zou dus eene diepte vèn
1,90 elzelfs reeds voor den binoenlandschen
handel hoogst wenschelyk zyn, om aan de sche
pen gelegenheid te gevenook bij minder gunstige
omstandigheden te kunnen varen, als ook om door
middel van eene stoomboot op Amsterdam, de
voornaamste plaats waarop Amersfoort handel drijft
een dagclyksch en meer geregeld vervoer van goe
derenwelligt ook van passagiers te kunnen heb
ben. Van te meer belang is dit thans te achten,
nu de uitzigten op eenen spoorweg voor Amers
foort van lieverlede op den achtergrond geraken,
ofschoon voor goederen-vervoer in deze stroken een
spoorweg altyd minder belangrijk is te achten,
dan de scheepvaart op de Eem.
Doch genoeg hiervan ten betoogc, dat het hoogst
wenschelijk is, dat de Eem aan den mond niet
slechts op de vroegere diepte van 1,56 el bij ge
middelden waterstand hersteld worde, waarbij de
beurtschepen, onder gewone omstandigheden, nog
even zullen kunnen binnenkomen, zonder te lig-
ten, maar gebragt worden op 1,90 el, al moge
dit ook ƒ178,000 in plaats van 80.000 kosten.
Grootere diepte toch dan omstreeks 2 Nederl. el
schijnt er, helaas, in zee niet te kunnen verkre
gen worden, daar, volgens peilingen van wege
den Waterstaat gedaan, welke zich dieper in zee
uitstrekken, dan dié van den Heer van Diggelen,
de bodem der zee, verder op, steeds dezelfde
diepte heeft, als op 14000 a 15000 ellen van den
wal.
Indien de gemiddelde waterstand, of het zooge
naamd dagelijks water, volgens de schatting van
den Heer van Diggeleneenigzins naauwkeurig kan
geacht worden, dan zou de diepte van 1,43 el (of
ruim 5 Amst. voeten), die nu op de ondiepste
plaats in zee wordt aangetroffen, kunnen gebragt
worden op bijna 2 Nederl. ellen, gelijk staande
met 7 voet. Deze diepte is voor eene stoomboot
ruim voldoende, doch voor eene geladen kof, die,
tot 100 ton scheepsruimte toe, gewoonlijk 1,90 4
2,00 el diep gaat, slechts bij vloed te bevaren.
Indien echter de Eem zelve iets dieper ware over
de gehecle lengte, dan zouden ook deze schepen,
zonder te ligten, by vloed, den mond kunnen
binnenkomen en verder zonder hinder tot Amers
foort doorvaren.
Ofschoon nu de juistheid der opgaven van kos
ten, door den Heer van Diggelen gedaan, geheel
in het midden latende, zoo is het toch zeker, dat,
als men voldoende maatregelen zal nemenin ieder
geval daarmede aanzienlijke uitgaven zullen ge
paard gaan, die misschien, gelijk gezegd is, nog
vermeerderd zullen wordendoor het uitdiepen
der Eem zelve langs de gemeente Soest, indien
het Eem-collegie kan aantoonen, daartoe, volgens
de Ordonnantie van 1616 niet gehouden te zijn,
en ook niet geneigd is, geheel vrijwillig zijne ka
pitalen daaraan ten beste te geven. Die uitgaven
zullen dus, zelfs al komt het Rijk en de Provincie
met eene aanzienlijke subsidie te hulpde krach
ten der gemeente Amersfoort, wier finantiën in
ongunstigen toestand verkeeren, en waar de ge
meente-belastingen hooger zijn dan elders in de
provincie, zeker wel te boven gaan. Het is niet
raadzaam voor die gemeente, hoe nuttig de zaak
ook moge zijn, om zich daarvoor in schulden te
stekenwelke misschien die gemeente geheel zou
den ruïneren, daar men de belastingen kwalyk
nog meer kan verhoogen, en de tol op de Eem
ook niet veel, ten minste nooit zoo, dat daardoor
niet alleen het duurder onderhoud van de aan te
leggen werken, maar ook de interessen der kapi
talen voor dedaarstelling aangewend, zouden kun
nen gedekt worden. Voor eene zaak, als deze,
welke ook voor een aantal andere gemeenten, die
hunne aanvoeren langs de Eem mt zee ontvangen
van het hoogste belang is, is het dan ook niet te
vergen, dat eene enkele al de kosten en risico op
zich zoude nemen. Men kan die dan ook geruste-
lijk beschouwen, als niet slechts de Provincie,
maar zelfs het Rijk aangaande, want alle plaatsen
die op Amersfoort handel diijven, hebben daar
belang bij.
Zoo lang dus niet alle uitzigt voor de gemeente
Amersfoort vervlogen is, om de werken door an
deren te laten daarstelien, is haar de onderneming
af te raden.
(Vervolg en Slot hierna.)
Dc Gronlugcr Voordrngt.
In het nrtikcl van het vorig nummer, Professor Vbebdb
en de Groninger Voordrngthadden wij in de aanmerking
over de Utreehtsche Curatoren, liet oog op dc keuze van
den Heer Visscher tot Professor ordinaris in plaats van
Professor Simonsterwijl Professor Meijer was voorgesteld
en in het verdere gedeelte, hoe dc Heer Vissering in de
plaats van den Professor Thorhecketot Iloogleeraar te
JLcijdcn is gekozen.
Wij incencn (doch zouden bijna kunnen zeggen er zeker
van te zijn), dat dc Heer OUvierwien men nu ii toux
prix als Hoogleeraar in de reglen, door de Groninger
Curatoren voorgesteld benoemd wil zien door den in
vloed van den Heer Thorbecke tot lid van den Hoogen
Raad der Nederlanden was voorgesteld. Sedert geruimen
tijd zoekt men van dien kant den Heer Olivier eene boogc
betrekking te bezorgenzoodat hij voor de Thorbeckiaansche
partij doordrongen als hij is van den geest des meesters
van onberekenbaar lint zal kunnen Morden. Men zrgt zelfs,
dat dc Heer Thorbecke wegens zijne verzwakte gezondheid
het stnatstooncel eerlang vaarwel zeggendealsdan de Heer
Olivierals dc gcschikstc leerling, het meest van allen
in staat zal zijn het meesterschap bij de gezegde partij
te aanvaarden. Waardige erfenis van waardigen erflater
aan waardigen erfgenaam!
Tcrugkeercnde lot liet onderwerp, behoort in dc eerste
plaats tot klaarheid gebragt te worden door wie de Heer
Olivier tot Iloogleeraar in de Regten op dc Groninger
voordragt is geplaatst. Welnu door de f uralorcn waartoe
gewoonlijk behooren de Commissaris des Konings en
cn de Burgemeester, wordt de Professor bij twee of drietal
voorgesteld, en zij moeten het toezigt houden op hetgeen
dc Professoren onderwijzen of doceren. Zij mogen het
dictaat van zijne lessen vragen, maar doen het. naar
wij gcloovcnnooit. Nu heeft zich de «onafhankelijke?»
keuze van Curatoren vooral op den Heer Olivier bepaald;
onder deze Curatoren behoort de Heer Commissaris des
Konings in de Provincie Groningen van Iloijen, vroeger
Advocaat to Zwolle. Is het onbekend of die Advocaat
niet de neteligstedc ongunstigste zaak wist tc winnen
wanneer de zijde waarvoor hij als Advocaat optrad, rnim
betaalde voor alles wat de zaak moest doen winnen?
Of die Commissaris des Konings na de zaak der benoeming
van den Heer Olivier tot Hoogleeraar in de regten winnen
zal is evenwel zeer twijfelachtig.
Doch laat ons nn eens aannemendat de Heer van
Roijen ook deze zaak voor zijnen gunsteling wint, xal
dan de Groningsche leerstoel van het regt niet de vernienwde
bakermat worden tot vorming van jonge advocatente onder
wijzen in statistiek en staatsregtzooals door den Professor
Thorbecke te Leijden onderwezen is aan de toenmalige stu
denten waarvaD het meerendeel sedert lang tot advocaten
gepromoveerd thans in rijperen leeftijd ginds en herwaarts
met posten en bedieningen bekleed, welig het zaad voort
plant, dat de «meester» bij hen deed ontkiemen. Wie
zal het ontkennendat Studentenop hunnen gevaarlijk
sten leeftijd van het onderlijk opzigt ontslagenhet meest
vatbaar zijn tot het inzuigen van Thoroecke's theorien
van Staats- en Yolkenregt?
De Groningsche leerstoel van het regt zalbestegen door
den Heer Olivier, gevaarlijker zijn dan die, welke te
Leijden door den Heer Thorbecke bestegen werd. Immers
ontzettend stijgt van jaar tot jaar het getal jonge advoca
ten zonder practijken gevolgelijk zonder werk of bezigheid,
die veel geld uitgeven moeten zonder geld te verdienen,
en alleen door de Thorbeckiaansche partij kans zien ieU
te kunnen worden of wal te verdienen.
De Heer Olivier in de Gron. leerstoel van het regt, zal
het aanzijn geven aan eene nieuwe keurbende van Thor
beckiaansche heethoofdendie als hulpbende van de oudere
keurbende, in revolutionaire oppositie zal oprijzen tegeu
ieder niet-Thorbeckiaansch Ministerie. Een nieuw legioen
zal van jaar tot jaar aangroeijen, strijd voerende tegen
eene bezadigde en redelijke ten uitvoer legging der «ge
dulde» Grondwet van 1848.
Eene repliek van den Hoogleeraar
Vree de»
Melius est non producers titulum,
quam tUulum odiosum.
Nadat het bovenstaande geredigeerd was, ontvingen wij
de Utreehtsche Courant N°. 255. waarin een klein leading
artikel voorkomt onder den titel een edel voorbeeld
onderteekend en dus blijkbaar geschreven door den Wel
Edel Hoog Geleerden Heer Professor G. W. Vbeedi die
ten deele ons artikel in ons vorig nummer beantwoordt.
Een man als Professor Vbeede, voor wien wij de hoogste
achting koesteren, en tegenover wien wij hier met aarzelen
in het openbaar onverholen en nederig onze minderheid
te bekennen mag bijkans bet laatste woord hebben. Niemand
zal zulke toekenning in ons misprijzen, want wij voerden
geen strijd tegen den Heer Vbeedb, maar wel tegen het
voorstaan van den Professor Vbeede, om den Heer Olivier
lot Hoogleeraar aangesteld le zien. en vermeenen met
het vorige en het bovenstaande artikeldie door ons
onderschreven worden, het noodige omtrent het door den
Heer Olivier eventueel te bekleeden professoraat gezegd
te hebben.
Met belangstellende voldoening lazen wij dan ook in
de Utr. Ct. N°. 255 het grootste eerste gedeelte der
kernachtige en edele verantwoording van den Hoogleeraar
Vbeede. doch Z.W.E.H.G. neme hel niet euvel op, dat
wij hier niet droefenis het feit constateren moeten hoe
in het slot van zijn artikel, Z.W.E.H.G. ons als blinde,
hartslogtelijke ijveraars uitkrijt.
Dc éénigsle repliek die door ons op die kwalificatie
mag gegeven worden, is: dat wij welgemeend den Hoog
leeraar Vbeede zijne misvatting vergeven, dat Z.W.E.H.G.
ons eene hatelijke kwalificatie geeft, die wij eerst dan
zouden verwerven, wanneer wij de voorstanders van den
Heer Olivier de hun passende kwalificatie zouden toevoegen.
De Hoogleeraar Vbeede blijvc den Heer Olivier voor
staanwij zullen dien Heer blijven bestrijden, doch wij
raden Z.W.E.H.G. met bescheidenheid aan, geen gebruik
meer van zoodanige kwalificatie te maken. Het standpunt
van dezen Iloogleeraar Vbebde is te hoog dan dat Z.W.E.H.G.
zou mogen voortgaan met zulke laakbare verdedigingsmid
delen te strijden.
De Redactie van de Amersfoorlsche Courant.
De geldelijke nood der Gemeente Rotterdam.
Hoe van jaar tot jaar de finantiecele nood der
gemeenten toeneemt, blykt thans weder bij het
vaststellen der begrooting over 1858 door den
Rolterdamschen gemeenteraad. In die welvarende
handelsstad sluit de gemeente-begrooting met een
nadeelig slot van ruim 4 tonnen gouds, in weerwil
van de sedert kort ingevoerde drukkende directe
belasting. De Raad heeft nu met algemene stem
men besloten, tot het sluiten eeucr leening van
ƒ405,000. Welk wanhopig middel daardoor ook
aangewend wordt, er waren maar twee wegen te
kiezen: Geld lecnen of vernieuwde verhooging van
belasting, en voor dit laatste deinsde de Raad
terug. Alle raadsleden waren het echter eens, dat
eene geldleenintj voor eene gewone of buitengewone
begrooting een gevaarlijk middel was, en stelde
men zich voor, om in hel volgend jaar, ter be
strijding van de uitgaven der gemeente, de bur
gerij nog meerder lasten op te leggen. By het
treurige feit van den geldelyken nood der gemeente
Rotterdam, valt niets anders te zeggen, dan te
herinneren aan de overeenstemming, die in de
laatste tyden van het Ministerie Donktr-van Hall
met de Thorbeckiaansche party plaats vond, zoo
dat de laatste de regerende party werden daarop