Tan recht tësschen den tiendheffer en den liend- plichtige wat liet doen eindigen der tienden be treft uil het ontwerp verdwenen en het was vooral op grond van dat gemis dal het door de Tweede Kamer na lange discussiën en een tal van wijzigingen op November 1858 aange nomen wetsontwerpeenige maanden daarna op 4 Mei 1859 door de Eerste Kamer verworpen werd. Na drie lange jaren niet onbezweken ijver en voorbeeldeloos geduld voor den maatregel te hebben gestredenzag Sloet hem ten slotte «chipbreuk lijden. Is het wonder dat eenige verbittering zijn gemoed vervulde jegens hen die niet den steun verschaft hadden waarop hij rekende of hem zelfs bedektelijk tegengewerkt hadden Intusschen zijn strijd was niet zonder vrucht en bij het lot stand komen der wel van 14 April 1874 tot af koopbaarstelling der tienden mogt hijmet het oog op de overeenstemming der voornaamste bepalingen met dia van het door hem zoo herhaaldelijk en ingrijpend ge wijzigde ontwerp zich met volle regt de eer van het tot stand komen voor een goed deel toe schrijven. Zal hij echterna eenige jaren de toepassing der wet gevolgd te hebben niet met eenig regt beweerd hebben dat de conversie der tienden in grondrenten veel spoediger den land bouw van Nederland van den last der tienden bevrijd zou hebben M M. H.H., wil men Sloet geheel lecren ken nen in zijn leven en strevenmet zijn eenvoud en practischen zin men loope de verslagen door van de Overijsselsche Vereeniging tot ontwikke ling van Provinciale Welvaart. Zij was en bleef steeds het centrum zijner werkzaamheid en het uitgangspunt van zijne liernoeijiagen. Met zijne vrienden van Roijen en Luttenberg was hij de stichter en steeds bleef hij niet enkel de Voor zitter maar ook de ziel dezer vereeniging. Allerlei nuttige instellingen dankten aan die vereeniging haar ontstaan. Allereerst wiis ik op ■onze Congressen. In April 1816 zond die Ver eeniging aan de Nederlandsche landbouwkun digen eene circulaire ondeileekend door de drie leden barer Directie Sloetvan Roijen en Lut tenberg om ben bijeen te roepen tot een Congres en op 11 Jimij daaraanvolgende werd dit Congres, door 411 personen zoowel uit Overijssel als uit andere Provinciën bijgewoond in de groote zaal van het Odeon te Zwolle door Sloet tot Oldhuis geopend. In 18-45 werd door de Vereeniging met mede werking van hel gemeente-bestuur te Zwolle «en museum geslicht van voorwerpen van Over- ijssel's natuurlijke historie oordkunde en oud heidkunde dat Sloet tot het laatst van zijn leven met de grootste belangstelling in stand hield en voortdurend uitbreidde. Eene niet onbelangrijke boekerij werd door <le Vereeniging te Zwolle bijeengebragt en met November 1854 de ineensnielting tol stand ge- bragl met het natuurkundig genootschap Physica, welks leden sedert eene afdeeling vormden der Overijsselsche Vereeniging. Tpn platten lande wei-den op tal van plaatsen landbouwkundige leesgezelschappen opgerigt en geregeld had jaarlijks eene kostelooze uitdeeling van vruchtbeoinen aan landbouwers plaats, waar van vernissende uitkomsten verkregen werden. Veelzijdig nul dus en krachtige bevordering van al wat tot geestelijke en stoffelijke welvaart leiden konziedaar het w erken der Overijsselsche Vereeniging en waar wij haar roemen daar komt «le lof voornamelijk toe aan Sloet tot Oldhuis, die steeds het initiatief namvoorging cn leidde. Onmogelijk is het echter van die Vereeniging «n van haran Voorzitter te gewagen zonder ver melding van een zeer belangrijk ondernemen waaraan die Voorzitter een zeer werkzaam deel nam en dat na veel strijd en verschillende lot gevallen niet tot de uitkomst leidde welke Sloet verwachtte. Ik bedoel de Maatschappij tot ver- belering van den handelsweg over het Zwolsche Diep. Op den 20 Junij 1844 werd op he,t request van de Directie der Overijsselsche Vereeniging handelende over verbetering van het Zwolsche Diep in verband met daardoor te verkrijgen landaanwinning aan de op te rigten naamlooze Maatschappij concessie verleend om op bepaalde voorwaarden tot dat einde de noodige werken uil te voeren en eene tol te hcfTen van de schepen ■die het Zwolsche Diep bevaren. Het kapitaal der weldra 0|>gerigtc maatschappij bedroeg 3| ton boqcstbelanprijke werken werden uitgevoerd en «p de vergadering der Overijsselsche Vereeniging van 4 Januari 1850 mogt Sloet als Voorzitter met deze woorden de verkregen uitkomst con- stateeren Het groote werk waartoe onze ver eeniging den ki .H hijgen aanstoot gegeven heeft de verbetering van de uitmonding van het Zwol sche Diepis in weerwil van den omvang van het werk en velerlei tegenkanting gelukkig tol «tand gekomen en thans geheel voltooid. Wij gelooven geenc wederspraak te zullen on dervinden, wanneer wij beweren dat de diepgang van h«t tegenwoordig vaarwater voor onze jKheepvaart reeds aanmerkelijk verbeterd isdat de geschiktheid om te kunnen laveeren voldoende gebleken is dat de schipperij veel diensten van de haven Kraggenburgzoo geheel onverpligt daargesteldgetrokken heeftdat het bakenlicht het invaren bij nacht, wat vroeger onmogeiijk washeeft toegelaten en dat het jaagpad in eenen even goeden toestand als andere jaag paden gebracht is. Intusschen de hoop, dat bij de reeds verkregen uitkomsten de tegenstand van vele schippers, vooral van die uit Drenthe zou verminderen werd niet vervuld. Integendeel hoe langer zoo heviger stak de storm tegen de Maatschappij van de zijde van Drenthe op. Men klaagde over het vaarwater, men klaagde vooral over den tol. Óp 45 April 1856 werd door de Tweede Kamer besloten tot eene parlementaire enquête 1. naar de feiten die betrekking hebben op en het gevolg zijn geweest van de in 1844 verleende concessie en 4. of door en ingevolge van die feiten de waterstaat van Drenthe is benadeeld of schade toegebragt aan scheepvaart en handel langs het Zwolsche Diep. De commissie voor dat onderzoek benoemd begon weldra hare werkzaamheden en bragt op 13 September daaraanvolgende een be langrijk verslag uit. De oplossing der kwestie werd echter door dit verslag niet verder gebragt. De commissie had hare taak in den meest beperkten zin op gevat en zich enkel bepaald tot bet constateren van den toestand tot het aanwijzen van de door de uitvoering der concessie verkregen voordeelen en ondervonden nadeelen. Maar de hoofdvragen of de concessie naar hare letter en haren geest ten uitvoer gelegd was en langs welken weg aan de bestaande bezwaren moest worden tege moet gekomenwerden door het verslag niet opgelost. Trouwens het gemis van positieve ge gevens omtrent den toestand vóór het verlcenen der concessieeen toestand omtrent welken zij op onzekere en dikwerf strijdige getuigenissen moest afgaanbelemmerde zeer hare taak. De enquête had dus geen practise li gevolg de Maat schappij bleef voorlwerken en lol hellen, de schip pers bleven klagen de parlementaire gedenk boeken waren slechts een uitvoerig rapport met talrijke bijlagen rijker. Onverwachts veranderde de toestand geheel. Bij koninklijk besluit van 45 Mei 1864 werd plotseling zonder raadpleging der Kamers van Koophandel en zonder eenige vooral- gaande waarschuwing de tolheifing op hel Zwol sche Diep op een geheel nieuwen voetnaar den diepgang der schepen geregeld en een zóó laag tarief ingevoerd dat de Maatschappij hare bestellin gen niet meer betalen konde en de voorgenomen werken tot verbetering onmiddellijk staken moest. «Als eene Staathuishoudkundige curiosi teit van dezen tolzoo sprak Sloet in April 1863, «mag men beschouwen dat eene lading katoenen garen manufacturen koloniale waren geheel tolvrij ismaar dat de tol alleen drukt op eene lading steenkolen tigchelsteenen pannen mest en schelpenen ernstig klaagde hij in deze zelfde rede, waarbij hetjaarlijksche verslag zijner Overijsselsche Vereeniging uitge- bragt werd over «de animositeit des Ministers het was toen Thorbecke tegen deze Maat schappij" en «over het haar aangedane onregt." Ik behoef hier niet te herinneren dat de Maat schappij niet meer in staat zijnde tot voortzetting noch zelfs tot onderhoud der werkenhet vaar water na 1864 langzamerhand weder achteruit ging tot dat eindelijk het Rijk bij overeenkomst van 46 en 49 Januari 1875 de overblijfselen van de werken met al datgene wat er toe behoorde overnam en de Maatschappij Ier verbetering van den Handelswet/ over het Zwolsche Diep van aard veranderende, de Maatschappij werd ter bevordering van landaanwinning op de vlakte van het Zwolsche Diepdie nu nog bestaat. De lotgevallen der Maatschappij mogen den staf breken over de in 1844 verleende concessie zij mogen ten bewijze strekken dat de verbetering van een publiek vaarwater niet een onderneming is geschikt om door partikulieren op grond van eene concessie te worden uitgevoerdzeker is het dat de moed en de volharding van Sloet in den strijd voor de zaak die hem lief wasbe wondering verdienen. In de Staten-Generaal en in de pers met woord en daad was hij gedurende jaren steeds gereed tot verdediging. Is het wonder dat het Kon. besluitdat in 1864 de gaheele onderneming vernietigde voor hein eene grievende teleurstelling was 't Én dat deze pennestreek na de ondervinding door hem opgedaan bij de behandeling van zijn voorstel betreffende de tienden eene reden van verwij dering werd tusschen Sloet en verscheidene vroegere staatkundige vrienden Wat ons vooral treft waar wij op Sloet'e leven terug zien dat is zijn geduld cn zijne taaie vol harding wanneer hij meende een nuttig werk te doen. Laat ik daarvan nog een voorbeeld aanhalen. Gedurende omstreeks 34 jaren schreef hij met medewerking van weinige vrienden het Tijd schrift voor Staathuishoudkunde. Het eerste deel verscheen in 1841 liet laatste in 1875. Bijeen gekomen op een dier Landhuishoudkundige Con gressen welke Sloet nimmer verzuimde te be zoeken gaan wij voor het eerst zonder hem de belangen bespreken aan wier behartiging hij een goed deel van zijn werkzaam leven besteedde. Zijn beeld moge niet alleen onze vergaderzaal sieren maar de herinnering aan zijn ijveraan het gezond verstand zijner adviezenaan de opgewektheid van zijn geest ook bij gevorderde jaren ons tot een prikkel strekken om zijn voor beeld na te volgen. Meer dan een beeld of eene gedenkzuil zullen zijne verdiensten op inenig terrein maar vooral op dat van den landbouw hem eene eereplaats veraekeren onder de Nederlanders van onzen tijd en hem ook bij de nakomelingschap doen voort leven M.M. H.H. W'anneer wij nu eens onzen blik laten gaan over het gebied dat eigenaardig toe behoort aan de Landhuishoudkundige Congressen, dan mogen wij niet genoegen nevens zwarte stippen ook op lichtpunten wijzen. Voorzeker valt ook dit jaar niet te loochenen dat de landbouw zich in een gedruklen toe stand bevindt en dat de waarde van den grond in sommige streken dalende blijft. Ook thans nog worden klagten gehoord over belemmerin gen die elders de invoer van producten van den Nederlandsehen landbouw ondervindt en zijn velen bezoi-gd over de steeds vermeerderende concurrentie van buitenlandsche voortbrengselen op onze markten. Ook nu nog men leze slechts bl. 13 en volgende van het jongste rege- ringsverslag van den Landbouw in Nederland gaat het landbouwbedrijf onder zware lasten gebuktterwijl de grondbezitter ter naauwer- nood onlangs ontkomen is aan eene nieuwe helling, welke daarom onregtvaardig was, om dat zij onder den naam van klassenbelasting en onder het voorwendsel een personele lastdaar- testellengeheel buiten rekening liet het feit dat een deel van het nationale kapitaal reeds zwaar belast, het andere tot nu toe geheel onbelast is. Maar M.M. H.H.die toestand van malaise is niet beperkt tot den landbouw. Ook door den handel en door de industrie worden met reden klaagtoonen aangeheven. Het is een algemeen verschijnseleen verschijnsel dat in alle landen waargenomen wordt en ik zal de oorzaken maar niet trachten op te sporen omdat ik dan genood zaakt ware een terrein te betreden waaraan de Landhuishoudkundige Congressen steeds vreemd blevenhet terrein der staatkunde. Alleen zij het mii vergund op te merken dat alles in de maatschappij in onderling verband staat en waar onzekerheid het kenmerk is zoowel van den inwendigen toestand van bijkans alle Europeesche Staten als van hunne betrekkingen tot elkander, het niet te verwonderen is indien de regelmatige ontwikkeling van landbouwhandel en nijver heid te wenschen overlaat. Ik wensch thans enkel op een paar lichtpunten op landbouwgebied te wijzen. En daaronder reken ik in de eerste plaats de eerste internationale tentoonstelling van land bouw die binnenkort te Amsterdam gehouden zal worden. Sloet tot Oldhuisdie hij de opening van het eerste Landliuislioudkundig Congres op 11 Juni 1846 in welsprekende woorden «de natie aan moedigde om in het bewustzijn van hare male- riceleen intellectueeic krachten deze te gebruiken en niet alles van de regering te verwachten" zal in de laatste dagen zijns lerens met voldoe ning in dat groote ondernemen van het parti culier initiatief uitgaande en voornamelijk door bijzondere bijdragen bekostigd een bewijs gezien hebben dat zijne woorden in goede aarde ge vallen zijn. En ook degenen onder onsdie ge woon zijn de Landhuishoudkundige Congressen te bezoekenmogen in dien eersten wedstrijd der volken op landbouwgebied in Nederland eene vrucht zien van hunne gemeenschappelijke po gingen om in ons land de belangstelling voor- en ae beoetèning van den landbouw op te wekken en te verbeteren. Een ander lichtpunt zie ik in hel vermeer derde streven naar vereeniging van de op land bouwgebied ten onzent verspreide krachten. Reeds op de allereerste Landhuishoudkundige Congressen kwam liet denkbeeld ter sprake om een naauwcrcn band tusschen landbouwkundige genootschappen aan te knoopen. Sedert werden herhaaldelijk, maar steeds te vergeefs, ernstige pogingen aangewend om tot naauwere aaneen sluiting en betere zamenwerking der Nederland sche landbouwers te geraken. Nog onlangs werd in 1881 de vraag na ernstige en uitvoerige, be spreking door het congres te Enschede in toe stemmenden zin beantv/oord. De zaak werd meermalen in de allerlaatste jaren met instemming in do pers besproken an van bevoegde zijde werd het denkbeeld zelfs opge worpen om de zamec werking vooreerst tot een benaald terrein te beperken. Welke is de reden dat van al die herhaalde pogingen door het Hoofd van de Staatdoor den Minister van Binneniandsche Zaken door de bekwaamste woordvoerders der landbouwbelan-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1884 | | pagina 2