Amersf. Courant
BIJVOEGSEL
FEUILLETON.
Id des levens strijd.
behoorende bij (lo
van
DONDERDAG 27 OCTOBER 1892.
oOo—
16) Vrij naar 't Duitsch door S
Niemand antwoordde. Hij klopte nog
maals en daar het immer stil bleef, opende
hij de deur. Het contrast tussehen de
donkere kamer en het beeld van vrede
en vreugde, dat elk huisgezin gewoonlijk
op den Kerstavond aanbiedt, trof Wie
gand diep.
„Wie is daar1?" vraagde Hilda, op de
sofa liggende, vermoeid en ontstemd, als
kostte deze vraag haar groote inspanning.
„Ik ben het, Wiegaud," antwoordde
hij haastig, naderbjj komende. „Ik meen
de.
„Wat wilt gij?" viel zij hem wrevelig
in de rede.
„Ik dacht... maar waarom hebt gij het
licht niet ontstoken De hier heerschende
duisternis stemt iemand droefgeestig."
„Och, dat oefent op mij weinig invloed
uit," hernam zjj knorrig. Er lag ietsin
haar toon, alsof zij thans verwachtte, dat
Wiegand haar alleen laten zou.
Wiegand liet zich echter niet zoo spoe
dig uit het veld slaan. Hij streek een
lucifer af en stak het licht aan.
Waarom doet gij dat vraagde Hilda
toornig. „Ik zeide u immers, dat ik van
de schemering houd. Is dat niet vol
doende voor u
Hij antwoordde niet, doch staarde haar
lang en scherp aan. Zij lag nog steeds
onbeweeglijk op de sofa, als wilde zij zijn
blik niet ontmoeten. Haar gelaat was
doodsbleek de oogen hadden alle uit
drukking verloren en om hare lippen
speelde een vermoeid lacl\je.
Vervolgens keek Wiegaud onderzoekend
het vertrek rond.
Op een tafeltje bij de sofa stond een
klein fleschje. Hilda schrikte, toenzjj
zag, dat hij het out waarde. Een ooge
blik staarden zij elkander onderzoekend
aan, waarna Hilda de hand haastig naar
het voorwerp uitstrekte, doch Wiegand
voorkwam haar en vóórdat zij hut fleschje
bereiken kon, had hij het gegrepen.
Hilda stond op en boog zich over Wie-
gand, zonder te weten, wat zij deed. Een
wanhopige angst, een brandend verlangen
deden hare oogen gloeien, terwjjl zij hem
't fleschje zocht te ontwringen.
„Geef het mij terug," fluisterde zij
schor. „Gij weet nietik sterf als gij
het niet doetgij hebt er geen recht
toe, hoort gijgeef het mij terug."
Hij deed echter niet, wat zij verlangde.
„Gij krijgt het nimmer weer,juffrouw
Hilda,1 zeide hij, haar streng aankijkend.
„Gij zult nooit weer, zoo gjj nog een weinig
eergevoel bezit een droppel van dat ver
gif proeven, hetwelk u zoover gebracht
heeft."
„Maar ik kan niet leven zonder mor
phine," riep zij wanhopig uit, zich op de
sofa werpend.
„Leven," herhaalde hij verachtelijk,
„leven! Denkt gij dan, dat de dronkaard
leeft, die in de straat waggelt. Neen,
juffrouw Hilda, dat doet hij "evenmin als
gij, wanneer hjj niet den moed heeft om
met volle bewustzijn te dragen, wat over
hem beschikt is."
„Neen, dien moed heb ik niet meer.
Ik was zoo gelukkig waarom kwaamt
gij mij storen? Ik gevoel mjj zoo ang
stig gjj weet niet, wat ik al geleden
heb. Welnu, het zij zoo, laat ik dan
maar mijn ondergang tegemoet gaan
ik heb toch niemand in de wereld, die
zich om mijn wèl of wee bekommert"
„Dat is een onrechtvaardig gezegde,
Hilda. Als er nu wel eens iemand was,
wien uw lot ter harte ging, zoudt gjj
dan weer dezelfde al9 vroeger kunnen
worden
„Ja, misschien weldoch die vreese-
lijke eenzaamheid...'1
„Hilda, wil je mijn vrouw worden?"
vraagde hij plotseling, schier onbewust.
Zij staarde hem aan, als begreep zjj
den zin zijner vraag niet.
„Waartoe zou ik dat doen?"
Waartoe, Hilda, omdat... omdat ik
je liefhebheb je dat dan niet ver
moed gevoeld?
Haar luid lachen deed hem zwijgen
vi-rstoord keek hij haar aan, doch éen
blik was voldoende om hem de overtui
ging te schenken, dat zij zich eigenlijk
zelve niet bewust was van hetgeen zjj
deed.
Hij trachtte haar te kahneeren, maar
vruchteloos.
Wordt vervolgd.
Snelpersdruk van doFirma A. It. VAN CLKBFF.
AMERSFOORT.