Donderdag 21 Sept. 1893. No. 4286. 37e Jaargang. Arm Amersfoort. Een man van eer! Uitgave A. H. VAN CLEEPF te Amersfoort. Dit blad verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag. Abonnement per 3 maanden f 1. Franco per post f4.1b. Advertentiën16 regels (50 Cents.; elke regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-officieële- en onteigeningsadvert. per regel 15 Cents. Reclames per regel 25 Cents. Afzonderlijke nummers 10 Cents. Bureau MUURHUIZE'N hoek Kortegracht, Wijk B. 60 KENNISGEVINGEN. JMATIOJVAEE M1E1T1E. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gelet op art. 26 der railitiewet, tijdelijk ge wijzigd hij art. 1 letter h der wet van den 4. April 1892 (Staatsblad No. 56), Doen te weten, dat het register van inschrij ving over het jaar f.893 en de alphabetische naamlijst, bevattende de ingeschrevenen voor de lichting der nationale militie voor 1894, gedu rende acht dagen, te rekenen van heden, van 's voormiddags 10 tot 1 uur des namiddags, ter Secretarie voor eenieder ter lezing liggen, binnen welken tijd bij den heer Commissaris der Ko ningin bezwaren kunnen worden ingebracht door middel van een door de noodige bewijs stukken gestaafd verzoekschrift op ongezegeld papier, intod ionen bij den Burgemeester der woonplaats. Amersfoort, den 20. September 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd De Burgemeester, W. A. CROOCKEWIT, Weth. lo. Br. De Secretaris, W. L. SCIIELTUS. Kostelooze waarschuwing. Hoofdelijke omslag. De gemeente-ontvanger van Amersfoort brengt ter kennis van de belastingschuldigen, die de op 1 October vervallen betalingstermijnen, namelijk Vio van hunnen aanslag over 1893, nog niet heb ben aangezuiverd, dat in het begin dier maand tot eene vervolging moet worden overgegaan. Aldegencn die voor hen beschikbaar gestelde gelden uit de gemeente kas wenschen tconvan- gen, worden uitgenoodigd hun aanslagbiljet ten kantore medetebrengen, opdat de verplichte in houding van belasting, voor zooveel de verschenen termijnen betreft, door afschrijving daarop kunne worde aangetcekend. Amersfoort, den 21 September 1893. De ontvanger voornoemd, J. C. LE1NWEBER. ir. De eerste overbrengers van het Evan gelie en hun leerlingen bewezen liefdadig heid aan de armen; dit was een plicht, welke hun leer voorschreef, in de vervulling waarvan zij een voorbeeld hadden te geven, en de getuigenis wordt van hen overgelegd, dat zij overvloedig in jjver waren, ook Feuilleton. Naar 't Duitsch door S 8.) „Nu ben je onbillijk, Hans"' zeide hij kalm „Gij allen beoordeelt haar verkeerd. Er is geen zweem van berekening of behaagzucht in haar doen of laten. Zij is de eerlijkheid zelf en doet of laat het een of ander naar de ingeving die ze op het moment kiijgt. Zij kan niet buiten mijals vriend, wel te verstaan." „En vermoordt jo langzaam. Noem jii dat vriendschap? Ik noem het verschrikkelijk egoïsme." Hij glimlachte even, flauwtjes. „Neem aan, dat het egoïsme is. Zij is zoo erg verwend; maar argeloos, gelijk de kinderen, weet je, die al spelend de vliegen hun pootjes uittrekken. Die weten niet hoeveel pijn dat doet. En het doet ook geen zeer." Op het alleronverwachtst kwam het bericht, dat Uli verloofd was met een ulanen-luitenant, zekeren Rottenheim, een onmogelijk mensch, dien ik nimmer heb kunnen uitstaan, eenreus- achtigen boerenkinkel met een brutaal gezicht, een geweldigen knevel en een paar schouders als wijlen Goliath. Al spoedig wist men elkaar allerlei nieuwtjes te vertellen aangaande de verloving. Rottenheim had vun de gelegenheid een sleevaart of zoo op dit punt. De Cartularia van Karei den Groote zijn aangaaude dit onderwerp mede heel leerzaamimmers, hetgeen door de wetten wordt geboden en verboden, geeft veel licht in de toestanden van zaken in den tijd, waarin het voorschrift uit gaat, zoowel als oorspronkelijke wet, als uitbreiding eener vroegere regeling, die vernieuwing behoeft. In hoofdzaak be helzen de wetten van den grooten Keizer de bepaling, dat de geestelijkheid gast vry moet zijn voor vreemdelingen; armen, weduwen en weezen staan onder de bij zondere bescherming van geestelijke en wereldlijke overheden en aanzienlijken. Overal bij de stiftskerken en kloosters moeten gast- en armhuizen bestaan; hulplooze armen genieten onderstand van de kerk. In tijden van hongersnood en die kwamen telkens weder terug moesten ook de pijke grondbezitters be schikbaar stellen, wat anderen uitkeerden. Zulke bedelaars, die sterk waren, en gele genheid tol werken hadden, werden van de liefdadigheid uitgesloten. Men ziet, dat toen reeds de armoede een zoo uitgebreide maatschappelijke ziekte was, dat het wereldlijk gezag aau de aan zie ïly ken van geestelijken staat, zoowel als aan de vermogende leeken, den plicht- oplegde om in den nood te voorziendat aau de kerk het apostolisch voorschrift ten aanzien der liefdezorg werd opgelegd, en dat de even apostolische uitspraak werd gehandhaafd: „Wie niet werkt, zal niet eten"een strijd dus door het Gezag tegen de Luiheid gevoerd, en waarin het nog niet overwonnen heeft. De Godsdienst, de Kerk, die de voorschriften gaf' en moest beoefenen, werd dus zwaar belast en deed al het mogelijke om de leeken te bewegen, dat dezen haar behulpzaam zouden zijn in het volbrengen van den vaak al te zwaren plicht, en de niet- geestelijken betoonden hierin een over dreven gezindheid, waarvan het niet zel den moeilijk is de juiste beweegredenen te doorgronden. De openbare stichtingen, instellingen en schenkingen hebben verreweg liet voorkomen, dat daaimede een en ander moet goedgemaakt worden, dat niet rich- tig is. Men kent stichters en zelfs stich- iets geprofiteerd om haar een kus te geven; ik houd het er altijd voor dat hij toen, evenals gewoonlijk, niet geheel toerekenbaar was. Eerst was ze in tranen uitgebarsten en daarna had ze gelachen en hem zijn kus teruggegeven en nu heette het, dat ze elkaar liefhadden, sinds lang reeds. Gerhard werd als intimus natuurljik genoo- digd bij het verlovingsfeest en familie, en hij ging er heen ook. „Gij moet samen goede vrienden worden" zeide zij „Thilo, lieveling geef hem de hand. Hij is de beste en edelste man die bestaat. Ik houd dolveel van hem." De heeren staken elkaar de hand toe; Rot tenheim met een lachje waarvoor ik hem gaarne een slag in 't gezicht gegeven had; Gerhard met zijn gewone goedmoedigheid en trouwe op rechtheid; hem was het heilige ernst met deze vriendschap. Het was een merkwaardig tafereel. Eerst speelde zij tortelduifje tegen haar langen boer- schen Adonis; al gauw begon haar dit te ver velen. Toen zette zij zich aan haar vleugel en riep Gerhard bij haar te komen zitten. „Het is wel aardig verloofd te wezen" zeide zij „maar toch heb ik me dat anders voorgesteldheel anders. Ik zal wel nooit vinden wat ik zoek. Misschien weet ik zelf niet wat ik wil. Zie ie, Gerhard, ik kan dat zoo niet zeggen." Ze begon te spelendrie, vier accoorden, een valsche toon en toen wierp ze de vleugel weer dicht. „Ik zal het wel nooit vinden. Maarik zou vreeselijk lief moeten hebben, vreeselijk, geweldig, zóo, zie je, dat ik aan mijn eigen bestaan begon te twijfelen. Zeg, zouden er menschen zijn, die zóo beminnen?" teressen, die als zoodanig tot de vromen behooren, doch die zich van elders onder scheiden hebben door een levenswandel en door booze handelingen, die door geen beoefening der heiligste deugden goedge maakt kunnen wordeo. Opmerkelijk is het daarbij, dat tal van weldadige be schikkingen, die men zou wanen uitge gaan te zijn van kerk of geestelijkheid, inderdaad reeds bij hun oorsprong een wereldsch karakter toonen. Lang be schouwd als kerkelijke aangelegenheden, heelt de onderscheiding volgens de tegen woordige Armenwet aangetoond, welk bescheiden aandeel de kerk soms had in hetgeen haar, volgens een niet volkomen verwerpelijke redeneeriug, werd toege kend, hetgeen zelfs bij de regeling dezer zaken in 1798 werd gehandhaafd, totdat latere onderzoekingen noodig waren en een scheiding van begrippen ontstond, die tot nadeel vantde kerk was. De inzamelingen bij de godsdienstoefe ningen op Zon- en feestdagen strekten tot het doen van bedeelingen, naar de ge bruiken der eerste christenen, en met dit werk der armenzorg werd aanvankelijk de geestelijkheid belast. In de veertiende eeuw want oudere bescheiden omtrent dingen die wij gaarne wilden weten, ont breken gewoonlijk, zoodat men er weieens toe komt om iets voor jonger te houden dan het is in d,e veertiende eeuw, bestond het gebruik, dit werk te laten doen door leeken. De geestelijken hadden allengs uitgestrekter werkzaamheden, nu de bevolkingen der steden toenamen, de parochiën grooter werdenook neemt men waar, dat de geestelijken geen ge noegzame gelegenheid hadden om den uiterlijken staat dergeuen na te gaan, die van de bedeeling trokken. Zooveel is zeker, dat hier weder de Magistraat de zaak regelde, die wij zouden houden voor een kerkelijke aangelegenheid, als zijnde het aanwenden der christelijke aalmoezen, die in de kerk werden gege ven en ingezameld. De aldus vanwege de stadsregeering benoemden waren gegoede personen, geachte leeken, deftige burgers. Zij heetten kerkmeesters, huiszittenmees- ters, heilige geestmeesters, of wat te Amersfoort meer verstaanbaar is pot- W. C. DIJKGRAAF, Horloger. Langestraat 16. Haar oogen stonden vol tranen. Rottenheim knabbelde op zijn sigaar en rookte als een fabrieks schoorsteen; hij hield zich nooit op met philoso phic. En Gerhard? ,,'t Is zonde" zeide hii tot mij. „Ik weet, dat ik volstrekt geen rechten zou kunnen laten gelden, maar toch is het mij alsof zij mij be hoorde, alsof ik vóórhaar verantwoordelijk ben aan God, ook nu Hij haar lot in de handen eens anderen legde. Ik vrees, ik vrees, dat die hander. al zeer ruw en ongeschikt zijn" „Dan komt boontje om zijn loontje. Ik wou om een lief ding dat jij ver van nier was, in Cayenne bijvoorbeeld." Toen ze pas getrouwd waren, was het of ze elkaar van liefde zouden opeten; ieder oogen- blik moesten ze elkaar kussen en handjesgeven. Waren ze toevallig van elkaar gescheiden, dan zochten hun blikken elkaar, 't Was ergelijk. Wij anderen hadden eenvoudig opgehouden voor hen te bestaan. Men zei, dat ze bovenmen- scbelijk, onbeschrijflijk gelukkig waren. „Wittebroodsweken" zeide ik, wel ietwat sceptisch „Die vrouw ia waarlijk niet in staat om voor iets gevoel te hebben dan voor zich- zelven." „Oho! Zij aanbidt hem en ziet hem naar de oogen'-, klonk het bescheid. Nu, mogelyk was het. Op dit punt moet uien zich over niets verwonderen. Vrouwen zijn als kinderen, die een kostbaren edelsteen weg- meesters; immers het bijeengebrachte vormde een pot, een kas, zouden wij zeg gen, en daarvan waren zij de bestuurders. Het was hun taak om hetgeen in geld of in anderé gaven, als bv. brood enz., ontvangen was te doen toekomen aan de rechte armen. Men bemerkt, dat dit las tige vraagstuk ten minste vijf eeuwen lang de hoofden der philanthropen ge marteld heeft. Rechte armen warenoude lieden, zieken, weerkinderen en vondelin gen. De beide laatsten werden tot hun achtste jaar zoowat gehuisvest, daarna bij een ambachtsman in de leer gedaan, waarmede de knaap zijn inwoning ver- dende; den middagkost haalde hij op, door aan de deuren te gaan „bidden*' bedelen)en zoo bracht het ongeluk kige wezen „de jaren zijner blijde jeugd" door. Aan de huiszittende (niet in een ge sticht, maar in eigen woning gezetenen). rechte, heilige geest armen werd ook kleediug en brand verstrekt. Bij de uit- deelingen in de kerken hadden gewoon lijk vechtpartijen plaats; de sterkste en brutaalste lieden kregen hetmeest; zwakke en bedeesde behoel'tigen ontvingen weinig of niets. De aanstelling van gegoede burgers tót armverzorgers toont aan, dat er belang stelling gekomen was in een behoorlijke vervulling van den plicht der liefdadig heid. De benaming „rechte" armenlast leert, dat er onderscheid gemaakt werd, aan wie de hulp verleend moest worden. Gasthuizen en kloosters behielden hun reefters en beijaarden, de verblijfplaatsen gedurende korten tijd voor reizigers, pel grims, zwervers, ellendigen en deugnieten; de kwaden deelden daar nog in de voor rechten der minder slechten en der goeden. De uitdeelingen aan de kloosterpoorten van zulke rijke instellingen als Rijnsburg eu Leeuwenhorst ontelbare andere op kleiner schaal werkten luiheid, zede loosheid eu landlooperij in de hand; de weldadigheid kweekte de benden der be delaars aan, die stad en land onveilig maaktende bedoeling der stiftsjonkvrou- wen hier, en der meer gegoede klooster broeders elders, was echter buiten twijfel loffelijk. (Wordt vervolgd werpen voor een stuk vuursteen, waaraan ze hun handjes bezeeren. Al vrij spoedig kwam er verandering en pakten zich wolken samen aan den buwelijkshemel der Rottenheims. Hij bezocht weer druk koffiehuizen, dronk tegen de beste op en speelde als een ra zende. Zijn financieele aangelegenheden, die reeds vóór het huwelijk deerlijk in de war waren, werden hoe langer zoo slechter. Hij begon zijn vrouw te veronachtzamen en al spoedig wist men elkaar allerlei te vertellen van leelijke scènes. De geboorte van een knaapje, dat Gerhard natuurlijk ten doop hield, veranderde niets in de gespannen verhouding der echtelieden. Zij was nög zenuwachtiger gewordenuit haar oogen sprak een onheilspellend vuur. Toen waarschuwde ik hem nogmaals en voor het laatst: „Wees wijs, Gerhard, dat loopt mis." Hij bleef. Zij deed bijna een voetval voor hem. Ik geloof, dat hij op hoogst kiesche wijze, toen reeds meer dan eens met geld heeft bijge sprongen. Rottenheim had nergens crediet meer en zijn arme vrouw wist dikwijls niet waar zij iets krijgen kon. Gerhard was het ook, die wist te bewerken dat de Rottenheims af en toe nog bezoek kregen en niet geheel en al verlaten werden. Toch scheen Rottenheim, die 'bijna nooit meer nuchter was, er het op toe tc leggen hem ook te verja gen. Hij was jaloersch op den „vriend" zijner vrouw, hoewel deze hem v.olkomer onverschillig liet. Zelfs in hot publiek, behandelde hij haar in 'toog loopend koel cn minachtend, en men wist elkaar te vertellen, dat hij thuis nog heel anders was. Slot volgt.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1