Binnenland.
Militaria
De moeder bracht hem overjas en hoed en
hielp hem die aantrekken.
»l>enkt ge, dat hij de doos morgenavond
nog zul krijgen
»lk hoop het," zeide hij en kuste de kin
deren. De moeder bracht hem tot de voordeur
en streek nog eens liel'koozend met de hand
over het deksel der doos, die de vader voor
zichtig ouder den arm droeg.
Zoo scheidden zij; hij ging naar de post
en zij naar de keuken om uit. te schreien.
En terwijl zij in haar hoekje zat te snikken
alsot 't hart haar zou breken, lachten en
stoeiden de kinderen in de kamer en keken
door het sleutelgat van alle kasten.
Daar werd aan de voordeur gebeld, haastig
droogde vrouw Wierdeman haar tranen met
de punt van haar schort en opende de deur.
Het wils een postbod*», die een pak droeg
van groot en omvang en eigenaardigen vorm.
En o]i «Ie postkaart die hij daarbij gaf stond
geschreven
«Voor den lieven kleinen Hans van zijn
peetoom."
«Hoe jammer," zeide vrouw W. «nu is
juist dé doos weg," zonder er bij te denken
dat de doos eer in 't pakket gepast had, dan
't pakket in de doos. Voorzichtig maakte ze
liet papier losen brak weer in tranen
uit; «neen hoe jammer, nu heelt hij lieten
zal er waarschijnlijk nooit pleizier van heb
ben!" Een hobbelpaard, dat was altijd zijn
grootste verlangen
Zij knielde voor het speelgoed op den grond,
de handen in haar schoot gevouwen en het
gelaat nat. van tranen. Het was alsof ze
haar lieveling in den zadel zag zitten, in de
eene hand de teugels en in de andere de
zweep, jubelend en lachend: »Hüo! hüol...
Het, hadhotel te Grado was in schemer
gehuld. De havenlichten en de lantaarns dei-
voor anker liggende visschersschuiten flikker
den als gevallen sterren; er woei een zachte
koelte en het ruiseheu der zee klonk gelijk
een klagende melodie.
"t Was alsof de natuur een sluimerlied
zong en 't klonk door 't geopende venster
eoner ziekenkamer vaneenarm lijdend knaapje.
Slechts êen bedje stond op de zaal, wel een
bewijs van een hopeloos geval!
De kamer werd schemerachtig verlicht door
een Hauw brandend olielichtje waarvoor men
aio scherm nog het deksel eeuer doos had
geplaatst: de doos stond neg onuitgepakt op
een stoel aan 't voeteneinde van het bed.
Een vyljarig knaapje rustte met zijn mager
en vervallen bleek gezichtje op het kussen.
Voor eenige dagen bestond er nog hoop
op betei-s' hap, die tiu echter geheel vervlogen
was: liet kind was stervende. En naaastzijn
bedje zat een waakster, die van vermoeienis
in slaap gevallen was.
Daar klonk een geruisch van kinderstemmen;
een oogeublik stilte en toen de roerende
klui-kcn van een kerstlied. Met een laatst
terugkoerond bewustzijn sloeg het knaapje de
oogeh op: hij .scheen te luisteren en te ver
staan wat. hij hoorde. Hij wilde zijn armen
uitbreiden maai- kon het niet meer.... hij
wil le sin-ekenmaar vond geen geluid.
Slechts uit zijn verlangende blikken sprak
zijn laatste wensch. En 't was hem alsof de
kamer zien met een lichtglans vervulde. In
zijn wit ruim gewaad en de gouden lokken
door si bitterende lichtjes omkranst, trad de
Kerstengel voor het bedje van liet stervende
kind.
Hij bracht het zijn kerstboom en nam
het zieltje mee
En in het huis der ouders wachtten de drie
vlaskopjes met. ongeduld het oogenblik waarop
ih. kamer van het. kerstkind zich openen zou.
Eindelijk luidde de bel, en dedeur ging open,
en O-u heldere lichtglans stroomde de zes
vonkelende oogjes tegen.
»lli'-! line mooi!"
Het was een kleine boom; maar in de
ooget der kinderen was er geen mooier,
en al waren de geschenken bescheiden, toch
verwekten ze een vreugde alsof alle rijkdom
men der aarde om den boom verspreid lagen:
viuler en moedor stonden dit tafereel in stilte
aan te zien'i eenige geschenk, dat zij voor
elkaar hadden, was een kus in tranen.
Op een klein tafeltje aan den wand stond
nog een tweede kerstboompje te branden
en daarnaar stond het hobbelpaard. Zoo
dikwijls de moeder daarheen haar blikken
richtte, rolden baar twee dikke tranen langs
de wangen.
De kinderen echter jubelden bij den aan
blik van het ti-otsche paard. Fanny wilde
als oudste het recht doen gelden om zich in
den zadel te plaatsen, rnaar demoeder stelde
zich als beschutting voor het paard, «Dat is
van Hans en niemand mag het aanroeren
.vóór hij terug is!"
«Komt hij spoedig.'" vroeg kleine broer.
«Ja mijn jongen, dat hopen we!"
«Moeder, ik zou ook zoo gaarne iets geven"
zeide FannyEn zonder antwoord al' te
wachten legde ze een groot suikerhart onder
liet boompje. Nu gingen ook de beide andere
kinderen om iets van hun schatten aan liet zieke
broertje te oil eren, maar de kleinste «lacht
nog na of bij de mooie roode appel onder
het boompje van Hans leggen, aan wel er
het paardje mee voeren zou.
Lachend met tranen in de oogen, zagen de
ouders dit aan, «O ik zou er wat voor geveu
als Hans er bij was' zeide de moeder. «Hoe
zou het hem gaan'? Zou hij de doos roeds
ontvangen hebben?"
Daar knarste de klink van de deur, die
opensprong alsof een ontzichbare hand haar
had opengestooten en door de tocht werden
de takteen van den kerstboom in beweging
gebracht en tlikkerden de lichtjes.
De moeder, van schrik bevangen, wendde
haar angstige blikken naar de deur: zij wierp,
zich in de armen van haai- man en brak in
krampachtig snikken uit. «O mijn God, man,
ik gevoel het, dat is de geest van onzen Hans
«Foei vrouw, welk bijgeloof" antwoordde
hij; maar toch sidderde ook zijn stem.
«In de slaapkamer zal een raam openstaan
zoodat de tocht de oorzaak is!" Hij slootile
deur en ging in de aangrenzende kamer; ja
juist, het raam stond open.
Maar vader en moeder bleven stilzij zaten
ieder in een hoek met vochtige oogen en
hun stilzwijgen breidde een droeven sluier
uit, over de vreugde der kinderen. Vroeger
dan gewoonlijk werden de lichten uitgeblazen
en de kinderen naar bed gebracht.
Het was stil geworden in de kleine woning;
slechts de klok aan de wand liet haar een
voudig tik. tak, tik, tuk,hooren en
somwijlen kraakte een bed, alsof iemand den
slaap niet kon vatten.
In de kamer van hei kerstkindje heerschte
de dennenlucht en eigenaardig, niettegen
staande men de lichtjes aan den boom had
uitgeblazen, brandden ze als met een boven-
aardschen glans.
Alles in de kamer schitterde alsof 't dooi
den glans der morgenzon was overdekt; naast
den boom stond de lachende kei-stengel in
zijn ruim wit gewaad, met de schitterende
vleugelen, met de lichtkroon en in de hand
een bloeieuden dennetakhet hobbelpaard
danste door de kamer, en als het in zijn
lustige sprongen met de einden der spaken
op den grond sloeg dan klonk het: rom, bom,
roin bom! En de kleine Hans zit in den
zadel, met het eene handje aan de teugels,
met liet andere de zweep zwaaiend, lachend
en juichend: »Hüo! Hiïo!" Steeds vroolijker
schommelde het paardje en altijd vlugger
bewoog het zijn beenen, en als het den
wand raakte, keerde het zich om. Het paardje
scheen steeds grooter te worden en zoo het
paardje, zoo ook Hans en terwijl hij jubelde
en de zweep liet knallen, en terwijl hein met
iederen sprong van 't paard, de kamer langer
werd, zong de kers'.ngel
Hop, hop ruitertje, hop, hop!
En toeu het liedje uitgezongen was. zwaaide
de engei met den dennetak. Toen vielen de
wanden van dt kamer ineen en het mooie
paardje veranderde in een wild zwart ros,
welks manen i.i den nachtelijke» stormwind
fladderden, welks oogen als vurige kolen
gloeiden, en uit welks neusgaten de warme
adem snoof. In galop, met wilden hoefslag
vloog het snuivende ros over de kouden don
kere aarde, over daken en torens, zoodat den
ruiter hooren en zien verging. Met schrik en
afgrijzen klemde hij zich aan den hals van
t verschrikkelijke dieren stamelde: «waar
heen waaaheen «In liet. leven dat gij zult
verliezenzeide de kerstengel, die den sid
derenden ruiter in zijn vlucht op zijde bleef.
«Zie naar beneden!"
De ruiter volgde het bevel, maar een dui
zeling overviel hem, doch de engel raakte
hein met den tak aan en toen zag hij zonder
vrees in het donkere gewarrel onder hem,
evenals de ontwakende in de wegvlietende
schrikbeelden van een benauwden droom.
Eerst zag hij niets dan een droevig door
elkaar wriemelenzijn oogen konden nog
mets onderscheiden.
Iu zijn ooren weerklonk uit de diepte een
onophoudelijk zuchten en kermen, een ge
rammel van kettingen en een slaan alsof
duizend zweepen op -luizend naakte ruggen
neerkwamen. En nu ontdekten zijn oogen
een streep vast land, oneindig lang, maar erg
smal, nauwelijks de breedte van een mensche-
lijken voet. En aan den linker kant van die
streep een donkere zee en ter rechter een
met zwarte golven bruischenden stroom.
En op die streep stond in onafzienbare
verte mensch aan menscli geschaard, de een
in prachtige kleedij, de ander in lompen ge
huld. Allen deden ze hetzelfde: ze bukten
zich, schepten met de holle hand water uit
de zee en lieten het door de vingers in den
stroom loopen. Millioenen en millioenen
handen schepten en toch werd de zee niet
leeger en de stroom niet hooger. En bukte
er een te diep en wilde hij te haastig scheppen,
dan wankelde hij. de knieën braken en hij
stortte in den zwarten vloed, die hem ver
slond. Doven de zee schitterde het som
wijlen een gelukkige had een parel uit
de golven opgevischt Men hoorde zijn vroolijk
juichen, zijn zalig lachenen dan zijn
angstgeruep. Want nauwlijks schitterde het
kleinood in «le gelukkige hand of tiet. kwam
uit den stroom te voorschijn gelijk een wan
staltig monster met wijden beK en grijpende
polvpenurmen, en waar ze hoengrepen, daar
ontstond zorg, kommer, ellende, ziekte en
brandende pijn, niet te stillen begeerte en
knagend berouw, haat en nijd, trouweloos
heid en ondank
En piernand b'eef gespaard; voor, ieder
kwam het oogenblik waarin de worgende
arm hem greep. Eén enkele slechts vas
zekerde vliegende ruiter in de lucht.
Want als het monster uit de diepte zyne
armen naar hem verhief iIm.ii strekte de kei-st
engel behoedend zijn tak over hem uit
en leidde het ros in hooger sfeenen. En steeds
hooger ging de reis tot het beeld in de diepie
verloren ging, gelijk een smart die is doorge
staan en overwonnenen tot de duister
nis der nacht zich veranderde in het reine
licht van den eeuwigen morgen.
Zeven leden van de Tweede Kamer hebben
bij de Waterstaatsbegrooting de volgende
motie van orde voorgesteld:
De Kamer, van oordeel, dat een wettelijke
voorziening tot aansluiting van Nederland
bij den Middel-Europeschen tijd wenschelijk
is, gaat over tot de orde van den dag.
In het aanstaande voorjaar worden bij de
Rijkstelegraaf talrijke overplaatsingen vei--
wacht, in verband met het voornemen om
commiezen der eerste klasse, die thans op
kleinere kantoren dienstdoen, op grootere
kantoren werkzaam te stellen.
Tot Burgemeester van Zeist is benoemd
mr. J. J. C'iotterboke Patijn van Kloetinge.
Namens de thans ontbonden commissie,
welke zich indertijd hier te lande belast heelt
met het inzamelen van gelden voor een alge
meen grafmonument le Kotta Radja, ter
nagedachtenis der gevallenen in den Atjeh-
krijg, wordt bericht, dat van de commissie
voor bedoeld gedenkteeken te Kotta Radja
de mededeeling is ontvangen, dat het monu
ment voltooid is.
»TJit vertrouwbare bron" wordt aan den
Noovd-Brabanter medegedeeld, dat alle daar
toe aangezochte advocaten te 's Iiertogenboscli,
bezwaar maakten om als verdediger op te
treden voor den ouden Van Berkum, die,
tegen een door de rechtbank aldaar bij ver
stek tegen hem gewezen vonnis, in verzet
kwam.
Deze, de zoogenaamde «baron", is de vader
van een dei- moordenaars van wachtmeester
Hoekman.
De afdeeling Gooi- en Kernland van de
„Nederlandsche Mij. voor Tuinbouw en Plant
kunde" heelt besloten in 1804 een gi-oote
nationale bloemen- en planten-tentoonstelliug
te Baarn te houden. De Hollandsche IJzeren
Spoorweg Maatschappij heeft tot dut doel
een terrein van ruim 1 II. A. in de onmid
dellijke nabijheid van het station beschikbaar
gesteld en gratis-vervoer van inzendingen
voor bet locaal verkeer toegestaan.
De tentoonstelling zal geopend worden op
2 Augustus 18414, naar men hoopt in tegen
woordigheid der beschermvrouw H. M. de
Koningin-Regentos, en wordt gesloten 5
Augustus. Er zijn 42 verschillende inzen
dingen in liet programma opgenomen, waar
voor prijzen in goud, verguld zilver, zilver,
en brons worden uitgehold.
De Nederlandsche Tandmeesters-verecniging
hield dezer dagen te Amstedam haar gewone
vergadering, waarin besloten is het huis
houdelijk reglement aan te vullen met de
beide volgende artikelen
a. De leden van do N. T. V. verbinden zich,
in geval zij zich van hun titel wensclien te
bedienen, den wettelijken titel «tandmeester»
te voeren
b. Het adverteereu in de nieuwsbladen is
den leden geoorloofd, voor zoover zij zich
bedienen van adres-aankondigingen.
In 1804 zal* het het een zeer vroege
Pasohen zijn (25 Maart). Slechts eenmaal
is dit in deze eeuw nog eens geweest name
lijk in 1883.
In 1845 e.n 1850 viol zij in op23Maart;
de volgende eeuw zal het maar eenmaal zoo
zijn (1951).
De voorstanders van Zondagsrust moeten,
nu St. Nicolaas of anderen, hun een almanak
voor 1804 gebracht heeft, met welbehagen
hebben opgemerkt hoe rijk dat jaar is aan
rustdagenniet minder dan 55 algemeen er
kende Zondagen komen er in.
De negen laatste dagen van December
hebben niet minder dan vijf erkende feest
dagen; twee die er zoowat tusschen door
loopen en voor halve feestdagen zouden
kunnen doorgaan en éen twijfelachtige, den
zoogenaamde» Kerstdag Drie,
In 1894 valt 23 December op Zondag; 24
December is een verloren Maandag; daarop
volgen de beide Kerstdagen, terwijl in som
mige gedeelten des lands ook de 27ste nog
als hoogdag gevierd wordt; Vrijdag en
Zaterdag zijn weer werkdagen; maar de
30ste valt op Zondag en de 31ste is een
Maandag toch al geen besten dag om te
werken en brengt St. Sylvester mee, met. al
de preparatieven van dien.
Eén troost blijft er; den volgenden dag
begint liet Nieuwe jaar en 1895 geeft niet
zóo veel gelegenheid tot een dolce far nknle.
«Soldenier» dringt in de Landsverdediging
aan op het aanwijzen van een officier bij
iedty- korps of zelfstandig onderdeel, die
eenige bevoegdheden heeft met betrekking
tot de maaltijden van de manschappen.
De voedingscommissie is heel goed; de
voorschriften zijn uitmuntend, maar liet zit
'm, vooral waar het op de bereiding, op de
smakelijkheid aankomt, juist in de, kleinig
heden.
En die kleinigheden zijn juist nief geregeld.
Uit een administratief oogpunt ontbreekt er
aan de regeling letterlijk niets; de controle
is onverbeterlijk; de halve cent speelt een
rol, gansch onevenredig aan haar luttele
waarde.
Men oordeele: de sergeant schrijft alle
inkoopen in een boek; dit kijkt de luitenant
na; ae kapitein kijkt het daarna na; de
onder-adjudant kijkt het daarna na (voor
den bataljons commandant wel te verstaan
bij plechtige gelegenheden wordt het daarna
nog eens vertoond aan kolonels en generaals....
maar de sergeant of de kok hebben niet de
bevoegdheid om bijvoorbeeld voor een paar
centen kruidnagelen te laten halen, als dat bij
de bereiding zoo hoort!
Maar Soldenier zouden wij willen op
merken de menagerekening „klopt" toch
en een rechtgeaard soldaat heelt immers
liever een „kloppende menagerekening" dan
hutspot met uien A. C.
Het Nieuws, verbaast er zich, bij het
maken van eenige beschouwingen naar aan
leiding van de Oorlogsbegrootmg over, dat
de post veor burealkosten aan officieren niet
onaanzienlijk is verhoogd. Het blad heelt
reden in wanhoop uit te roepen: „Lieve
hemel nog al meer schrijfwerk?"
Nu de komkommertijd aan het Departement
van Minister Seyfl'urut is ingetreden, geeft
de schrijver in gemonde den raad aan liet
ijverige en voortvarende hoofd, om thans
zich ten strijde aan te gorden tegen liet
monster dat in het militaire huishouden den
baas speelt; het monster, dat papier vreet
en inkt opslurpt, met groote, lange halendat
tijd rooft en zelfstandigheid doodt en dat van
eertijds flinke en doortastende menschen
zenuwknobbels heeft gemaakt met haastige
bewegingen en verwarde denkbeelden.
Is die beschouwring juist
Gemengd Nieuws
Het Maandblad tegen Vervalschingen
schrijft
«Onze raad betreffende bet niet-eten van
adellijk wild hoeft door de overneming in
schier alle bladen een groote publiciteit ver
kregen. Daar wij evenwel vreezen, dat de
betiteling die een der bladen aan ons arti
keltje gaf, namelijk «Een raad die toch niet
opgevolgd zal worden." niet geheel onjuist
is, deelen wij het volgende vergiliigingsge-
val ter waarschuwing mede. met de opmer
king, dat als ieeuworikken-hersens in adel
lijken toestand gevaarlijk zijn, men met
hersens van andere dieren ook wel voorzichtig
mag wezen.
»I)r. Sehachtrupp te Landsberg maakt
melding van vergiftigings-vei-scliijnselon, die
zich hij vijf gezonde en krachtige personen
openhaarden, na liet eten van leeuwerikken.
De lijders wei-den verlamd aan armen en
boenen, konden moeilijk ademhalen en slikken
en het gehoelo lichaam was min of meer
pijnlijk aangedaan. Deze verschijnselen ver
toonden zich in den lmogston graad hij een
vrouw, die 12 leeuwerikken-koppen gegeten
had; zij was zoodanig verlamd, dat zij zich
niet verroeren kon, leed hevige pijn en men
vreesde voor haar leven; de beenen waren
geheel koud, de armen tot aan de ellebogen.
De verlamming en de pijn waren minder,
naarmate een geringer aantal leeuwerikken-
koppen gegeten was gewordeneen persoon,
die geen koppen gegeten had, wenl slechts
in geringe mate ongesteld en kon de andere
zieken verplegen. Het hoofd der patiënten
leed er niet. onder, de spraak was onver
anderd, Misselijkheid en maagpijn vertoonden
zich niet.
«De geneesheer schreef braakmiddelen
voor, en na twee dagen volgde genezing.
«Jammer was liet, dat eeii onderzoek van
ile leeuwerikken-koppen niet uitgevoerd kon
worden, daar de overblijfselen der dieren
dadelijk vernietigd waren.
«Er valt te nauwer nood aan te twijfelen,
of men had hier te doen met toxinen, die
misschien door rottings-bacteriën ontstaan
waven."
Tusschen een barbier te Amsterdam en een
zijnet- klanten is een fin de siècle contract
gemaakt. De barbier heeft zich verbonden,
mil den klant dagelijks in vier minuten tijds
behoorlijk te scheren, zonder hom in iiet
geringst te snijden. Voldoet de barbier ge
durende drie maanden aan deze voorwaarden,
dan krijgt hij f1000. Voldoet hij niet aan
de gestelde oischen, dan verbeurt hij, behalve
zijn aanspraak op de gecontracteerde f1000
f750 voor de armen.