De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT doen te weten, dat door den Raad dier gemeente in zijne vergadering van 3 December 1894 is vastgesteld het volgende besluit De Raad der gemeente Amersfoort Gezien de artt. 232, 240, 243 en 245 der gemeentewet Besluit vast te stellen de navolgende VERORDENING op de heffing van ecne plaatselijke directe-belasting naar het iukomen. Artikel 1. Er wordt in deze gemeente eene plaatselijke be lasting geheven van het jaarlijksch inkomen der belastingplich tigen. Art. 2. Het bedrag der heffing is hoogstens 3°/» en wordt jaarlijks door den Raad bepaald bij het vaststellen van het kohier. Art. 3. Ieder die ingevolge artikel 245 der gemeentewet in deze gemeente zijn hoofdverblijf houdt of er minstens drie maanden van het dienstjaar verblijft en wiens jaarlijksch in komen 500 of meer bedraagt, is belastingplichtig. Art. 4. Onder het inkomen wordt bij hoofden van echt verenigingen mede berekend het inkomen der huwelijksge meenschap, alsmede het eigen inkomen der vrouw, indien zij ingevolge artikel 245 der gemeentewet binnen de gemeente haar hoofdverblijf houdt of er verblijft en geene gerechtelijke schei ding van- goederen heeft plaats gehad. Na gerechtelijke schei ding van goederen wordt de vrouw afzonderlijk aangeslagen. Art. 5. Door inkomen wordt verstaan, al hetgeen in geld, in vruchten of door eigen gebruik genoten wordt a. uit roerende of onroerende zaken; b. uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming van welken aard ook c. uit arbeid, ambt, bedieninr, betrekking, wachtgeld, pen sioen, lijfrente of andere periodieke uitkeeringen cl. uit elke andere bron, voor het leven of tijdelijk, onver schillig op welke wijze, krachtens welke rechten en onder welke benaming onder inkomen is niet begrepen hetgeen genoten wordt als schadeloosstelling of vergoeding voor reis-, verblijf- en bureau kosten, afzonderlijk en afgescheiden van de bezoldiging toegekend, alles onder aftrek van 1» de renten van verschuldigde kapitalen, voor welke de eigendommen van den belastingplichtige zijn bezwaard of verpand, of van welker bestaan voldoende bewijzen kunnen worden overgelegd, mits zij niet reeds afgetrokken zijn bij de berekening of begrooting van hetgeen genoten wordt uit be roep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming 2" de uitgaven tot noodzakelijk onderhoud en verzekering van onroerende zaken vereischt, benevens de kosten van ver zekering tegen brandschade, hagelslag en veeziekte; 3° de noodzakelijke onkosten van beroep, bedrijf, handel, nijverheid, onderneming, ambt, bediening of betrekking, onder welke onkosten geene uitgaven tot uitbreiding of verbetering der zaak en geene aflossing van schuld begrepen is 4o uitgaande lijftenten en periodieke uitkeeringen krachtens wet, testament of boedelscheiding verschuldigd; 5° het bedrag van grond-, dijk-, polder-en andere zakelijke lasten 6° de kortingen op de bezoldigingen of de pensioenen der belastingplichtigen, ingehouden ter bekoming van pensioen. Art. 6. Bij de toepassing der bepalingen van art. 5 gelden de volgende algemeene regelen a eigen gebruik, behalve van inboedel, en genot van vruch ten, worden als inkomen beschouwd het genoten voordeel wordt op zijne geldelijke waarde begroot b van toevallige baten uit loterijen en kansovereenkomsten, erfenissen, legaten, schenkingen of kapitalen uit levensverze keringen verkregen, worder. alleen de renten en vruchten als inkomen beschouwd c bij inkomsten uit lijfrenten, tontines of andere wisselende of periodieke uitkeeringen, ook met opoffering van kapitaal verkregen, wordt het volle bedrag van het genotene als inko men beschouwd d uitkeeringen, niet krachtens wet of testament door ouders of grootouders aan minderjarige kinderen en kleinkinderen gedaan, worden niet als inkomen der verkrijgers beschouwd, terwijl wanneer die ouders of grootouders in deze gemeente hoofdverblijf houden, ook dergelijke uitkeeringen aan meerder jarige kinderen of kleinkinderen of aan behuwdkinderen of kleinkinderen gedaan, evenmin als inkomen der verkrijgers worden beschouwd. Art. 7. Voor de berekening van het jaarlijksch inkomen gelden de volgende regelen: a het inkomen uit roerende of onroerenda zaken wordt gesteld op het. bedrag, dat genoten is over het jaar, vooraf gaande aan het dienstjaar, waarover de belasting strekt, met inachtneming der op den lslen Januari van het dienstjaar bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van deze inkomsten in het jaar der heffing aanleiding geven. Indien de belastingplichtige in het voorafgaand jaar geen belastbaar inkomen uit roerende of onroerende zaken genoten heeft, wordt het inkomen gesteld op het bedrag, dat geduren de het jaar der heffing vermoedelijk zal genoten worden; b het inkomen uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming van welken aard ook, wordt gesteld op het ge middelde, dal als zoodanig over de drie laatste, aan het dienstjaar waarvoor de belasting strekt voorafgaande, jaren genoten is- Indien beroep, bedrijf, handel, nijverheid 11 onderneming langer dan één, doch korter dan drie jaren bestaat of is uitgeoefend, op het gemiddelde over dat tijdvak; bij korter duur op de vermoedelijke opbrengst gedurende het jaar der heffing; c het inkomen uit ambt, bediening, betrekking, wachtgeld, pensioen, lijfrente of andere periodieke uitkeering genoten, wordt berekend naar den toestand op den lsten Januari van het dienstjaar met inachtneming der op dezen datum bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermin dering van deze inkomsten in het jaar der heffing aanleiding geven. Deze regelen zijn ook van toepassing op het inkomen van hen, die in den loop van het jaar belastingplichtig worden. Art. 8. Ieder belastingschuldige is verplicht aangifte van zijn inkomen te doen, hetzij gesplitst naar de verschillende bronnen van het inkomen, overeenkomstig het gevraagde bij het beschrijvings-billet, hetzij door zich te rangschikken in een der in artikel 9 vermelde klassen. Wordt de aangifte juist geoordeeld, dan wordt hij aangeslagen, in het eerste geval naar het opgegeven totaal bedrag van zijn inkomen, na afronding tot een veelvoud van 100 (zulks ▼oor een bedrag van minder dan f 50. naar beneden, van f 50 af naar boven) in het tweede geval in de aangegeven klas Indien eigen aangifte ontbreekt, onjuist of onvolledig wordt geoordeeld, wordt de belastingschuldige ambtshalve aange slagen. Bij aanslag ambtshalve of vermindering na reclame wordt de belastingschuldige gerangschikt in een der in art. 9 vermelde klassen. Had hij echter eene behoorlijk gesplitste aangifte van zijn inkomen gedaan en wordt deze aangifte alsnog juist geacht, dan wordt het 2de jid van dit artikel toegepast; wordt zij onjuist geoordeeld, maar het inkomen toch geacht te vallen binnen de grenzen der klasse waarin ook hel aangegeven inkomen viel, dan geschiedt de aanslag niet naar klasse maar naar een vast cijfer. Bij aanslag naar klasse wordt de belasting geheven over het maximum der klasse. Art. 9. De klassen in het vorig artikel bedoeld worden vastgesteld als volgt 15e ld. boven 3400 tot en met 4000 le kl. van 500 tot en met i Se boven nOO 8e 700 1000 1100 1200 1400 1600 1800 2000 2400 1000 1100 1200 1400 1600 1800 2000 2400 2800 3400 26e 4000 4800 5600 6500 7500 8500 10000 11500 13000 15000 17000 19500 22000 4800 5600 6500 7500 8500 10000 11500 13000 15000 17000 19500 2-2000 25000 Boven de som van f 25000 klimt iedere volgende klasse op met ƒ5000, boven 100,000 met 10.000. Van inkomens van f 1000 of minder zal onbelastbaar zijn f 400, van die boven ƒ1000 tot en met ƒ1600, ƒ300, van die boven f 1600 toten met ƒ2800, /2C0. Art. 10. Voor elk eigen of aangehuwd minderjarig kind of (inwonend) kleinkind boven het. getal van twee ten laste van den belastingschuldige die wordt aangeslagen naar een inkomen van f 2800 of minder, wordt de aanslag met 2"« verminderd. Art. 11. Het dienstjaar loopt van den lsten Januari tot den 3lsten December. Art. 12. Hij, die in den loop van een dienstjaar door vestiging of verblijf belastingplichtig wordt of door vertrek ophoudt dit te zijn, wordt overeenkomstig art. 245 der gemeente wet naar tijdsgelang aangeslagen of ontheven. Zij, die op bovenvermelde wijze belastingplichtig worden en zij, die door eenig verzuim niet op de primitieve kohieren zijn geplaatst, worden op suppletoire kohieren gebracht. Art. 13. Na overlijden van een aangeslagene wordt aan diens erfgenamen, desverlangd, op een daartoe door belang hebbenden binnen driemaanden na het overlijden aan den raad in te dienen verzoekschrift, ontheffing van een evenredig deel van den aanslag door teruggave of afschrijving gegeven over de maanden van het dienstjaar na de maand waarin het overlijden plaats vond. Art. 14. Behoudens de gevallen, in de artikelen 12 en 13 omschreven, hebben omstandigheden, welke gedurende het dienstjaar verandering brengen in den toestand der aangesla- genen, geen wijziging van hunnen aanslag tengevolge. Art. 15. Voor elk dienstjaar wordt voor ieder die op 1 Januari vermoedt wordt belastingplichtig te zijn, aan zijne woning, zoo mogelijk vóór den lsten Februari, een beschrijvings biljet uitgereikt overeenkomstig een door den Raad vastgesteld model. Op de keerzijde van het beschrijvings-biljet worden de voornaamste bepalingen dezer verordening vermeld. Aan hen, die in den loop van een dienstjaar door vestiging of verblijf in de gemeente, belastingplichtig zijn geworden, wordt aan hunne woning zoo spoedig mogelijk een beschrijvings biljet uitgereikt. Art. 16. Ieder, voor wien aan zijn woning een beschrijvings biljet is uitgereikt, is gehouden op dat biljet de daarin gedane vrégen volledig en nauwkeurig te beantwoorden en deze beant woording met zijne handteekening te bekrachtigen. Indien de belastingplichtige niet kan schrijven of indien hij verhinderd is, is hij verplicht, behoudens eigen verantwoorde lijkheid, een ander te machtigen tot invulling en onderteekening van zijn beschrijvings-biljet en van deze machtiging ten ge noegen van Burgemeester en Wethouders te doen blijken. De teruggave of terugzending van het beschrijvings biljet kan onder gesloten omslag geschieden. Het aanslagbiljet wordt den belastingplichtige in ieder geval onder gesloten omslag toegezonden. Art. 17. De in de eerste alinea van art. 15 bedoelde personen, voor wie aan hun woning geen beschrijvings-biljet is uitgereikt, zijn gehouden biervan vóór 1 Maart kennis te geven op de gemeente-secretariede personen bedoeld in de 2de alinea, binnen ééne maand na het tijdstip, waarop zij belastingplichtig zijn geworden. Art. 18. Hij, wiens biljet veertien dagen na de uitreiking niet is teruggehaald, is verplicht het uiterlijk acht dager, na het verstrijken van dezen termijn, op de gemeente-secretarie te bezorgen. In de gevallen van dit en het vorig artikel wordt aan den belastingplichtige een bewijs van ontvangst afgegeven. Art. 19. Bij het opmaken van de kohieren doen zich Bur gemeester en Wethouders bijstaan door eene commissie van drie leden, door den Raad uit de ingezetenen buiten zijn midden te benoemen. Art. 20. De Raad benoemt uit zijn midden eene commissie van vijfleden ten einde alle bij hem ingekomen bezwaarschrif ten van aanslagenen over hunnen aanslag te onderzoeken en daarover aan hem advies uit te brengen. Deze commissie brengt geen advies uit over eenig bezwaar schrift, dan na hem, die dit heeft ingediend, in de gelegenheid te hebben gesteld zijne bezwaren mondeling toe te lichten of te doen toelichten. Bij het geven van deze toelichtingen moeten minstens drie van de leden der commissie tegenwoordig zijn. De leden onthouden zich in de gevallen, bedoeld bij art. 46 der gemeentewet, van het aanhooren der toelichtingen en van het geven van advies. Art. 21. De oproeping om voor de bovenbedoelde commis sie te verschijnen, geschiedt van wege Burgemeester en Wet houders aan de woning van den aangeslagene, onder gesloten omslag. De oproeping bevat opgave van dag, uur en plaats van zitting der commissie. Art. 22. De leden van den Raad, van het college van Bur gemeester en Wethouders, alle gemeente-ambtenaren die uit den aard van hunne betrekking daarvan kennis dragen, als mede de leden der commissie bedoeld bij artikel 19 zijn ten opzichte van hetgeen bjj het opmaken en het vaststellen ij kohieren verhandeld is, tot geheimhouding verplicht Art. 23. De aanslagen op het primitief kohier zes termijnen belaalddie op suppletoire kohieren I één termijn invorderbaar gesteld worden. De vervaldagen der te mijnen van betaling woi Burgemeester en Wethouders bepaald. Het staat den aangeslagenen vrij hunne betalingen in i of in grooter sommen dan de termijnen aanwijzen te De verschuldigde belasting is dadelijk en in één t verschuldigd, zoodra de aangeslagene de gemeente met" verlaat, in staat van faillissement of van kenneljjk onvakj is verklaard of op zijne roerende of onroerende jj" executoriaal beslag is gelegd. Art. 24. Elke overtreding van hetgeen in de artikelen lfti 18 is bepaald omtrent behoorlijke invulling, onderteekenrod terugzending der beschrijvings-biljetten, en in art. 17 omtre de kennisgeving, indien geen beschrijvings-biljet is uitgereQ wordt gestraft op de wijze, bepaald in artikel 271 en der gemeentewet. Art. 25. De ambtenaren der gemeente-belastingen z(jn v«l plicht de overtredingen dezer verordening op te sporen' daarvan op den eed, bij de aanvaarding hunner betrekkin afgelegd, schriftelijk verslag of proces-verbaal op le m uiterlijk 24 uren na de ontdekking van de overtreding. Art. 26. Deze verordening treedt in werking den lsle» Janna 1895, of, indien op dit tijdstip de Koninklijke goedkeuring ni( mocht zijn verkregen, acht dagen nadat deze ter kennis v* Burgemeester en Wethouders is gebracht. s Bij het in werking treden dezer verordening wordt verordening tot heffing van eene plaatselijke directe-belastin zooals zij door den Raad is vastgesteld den 2lsten Novemtx 1876, buiten werking gesteld, blijvende laatstgenoemde evenw toepasselijk op alles wat betreft de heffing der plaatselijk directe-belasting over de dienstjaren welke het jaar 189 voorafgaan. Gedaan te Amersfoort, ter openbare vergadering tan den December 1894. De Voorzitter, i§L De Secretaris, F. D. SCHIMMELPENNING® W. L. SC HELT US. En voorts, dat door den Raad in zijne vergadering van zelfden dag is vastgestgesteld het volgende besluit De Raad der gemeente Amersfoort Gezien art. 257 der gemeentewet Besluit vast te stellen de navolgende VERORDENING op de invordert^ vuil de plaatselijke directe-belasting ai het inkomen. Art. 1. Het kohier der belasting wordt zoo spoedig gelijk na den aanvang van het dienstjaar opgemaakt. Art. 2. Het kohier wordt na de definitieve goedkeuring gq steld in handen van den gemeente-ontvanger, die binnen dei door de gemeentewet daarvoor bepaalden tijd de aanslagbilje ten opmaakt en aan de belastingschuldigen doet bezorgen. Art. 3. Het aanslagbiljet vermeldt, behalve hetgeen daar omtrent in artikel 265 der gemeentewet is yoirgeschrevea^t plaats waar de betaling moet gesc'uieden, de dager waarop voor de ontvangst wordt gevaceerd en eene ging tot betaling voor of op de vervaldagen, op straffe val vervolging. Art. 4. De gemeente-ontvanger of die namens hem en oj zijne verantwoordelijkheid ontvangt, is verplicht van ieder betaling onmiddellijk kwitantie op het aanslagbiljet te wordende geen betalingen voor geldig gehouden, dan dit. blijken uit de eigenhandige kwijting van den gemeente-ont vanger, of dengeen die namens hem ontvangt op dat biljet Indien een aanslagbiljet in bet ongereede mocht zijn geraakt moet daarvan een duplicaat opgemaakt en tegen betaling vai het verschuldigde zegelrecht, aan den aangeslagene uitgereik worden. Art. 5. De toerekening en de afschrijving der betalingei geschieden in de volgende orde: a op de kosten van vervolging, indien die verschuldigd zijn": b op de kosten van het zegel c op de oudste der vervallen termijnen. Art. 6. De invordering dezer belasting geschiedt overeen komstig de artikelen 258262 der gemeentewet. Art. 7. Na het vervallen van den laalsten termijn voor de betaling van deze belasting bedoeld bij artikel 260 der ge meentewet, doet de gemeente-ontvanger aan Burgemeester Wethouders, binnen een door hen te bepalen tijd, een sti toekomen van de posten, welke nog niet zijn ingekomen, r een verslag van hel geen door hem ter invordering is gedaan. Burgemeester en Wethouders doen deze stukken aan den Raad toekomen met een ontweip-besluil tot het oninvorderbaai verklaren dier posten. Het besluit van den Raad, waarbij aanslagen oninvorderl worden verklaard, ontheft den ontvanger van verdere poginj tot invordering. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den der inwerkingtreding van de verordening op de heffing i belasting. Alsdan wordt de verordening tot invordering der plaatselij directe-belasting zooals zij door den Raad is vastgesteld in dato 2' November 1876 buiten werking gesteld; blijvende laatstgenoemde evenwel toepasselijk op alles wat betreft de invordering der plaatselijke directe belasting over de dienstjaren welke het jaar 1895 voorafgaan. Gedaan te Amersfoort, 3 December 1894. De Secretaris, W. L. SCHELTUS. ter openbare vergadering De Voorzitter, SCHIMMELPENNINGSa Welke besluiten, naar aanleiding van artikel 233 der meentewet, aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht, bjj schrijven van 4 December 1894, no. 535, zijn voorgedragen. Dat de heffing der bedoelde belasting is goedgekeurd by koninklijk besluit van den 31 Januari 1895, no. 24, welkn goed keuring bij missive van Gedeputeerde Staten van Utrecht, dd. 14 Februari 1895, no. 1, ter hunner kennis is gebracht. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort den 21 Februari 1895. Burgemeester en Wethouders voorn* De Burgemeester, De Secretaris, F. D. SCHIMMELPENNING^ W. L. SCHELTUS.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1895 | | pagina 5