Maandag 1 April 1895. No. 4445, 44e Jaargang Binnenland. Firma A. H. VAN CLEEFF te Amersfoort. Verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag met gratis Zondagsblad. Abonnement per 3 maanden ƒ1,Franco per post ƒ1.15. Abonnement alleen op het Zondagsblad voor Amersfoort 40 ct., voor binnenland 50 ct. per 3 maanden. Adverlentiön 1(J regels <10 ct.elke regel meer 10 ct. Groote letters muir plaatsruimte. Legale-, olficicële- en onteigeningsadvert. per regel 15 ct. Reclames per regel 25 ct. Afzonderlijke nummert 10 cent. Dienstaanbiedingen en aanvragen, uitsluitend voor- en betreffende den werkenden stand, van minstens 5 regels, in het Zondagsblad, per regel5 cent By advertentiën van buiten dc stad worden de incaeseerkosten in rekening gebracht. Bureau MUURHUIZEN hoek Kortegraeht, Wijk B. Tclephoounummor 19. KENNISti F. VINGEN. Do BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gezien de aanschrijving van den heer Com missaris der Koningin in de provincie Utrecht van 15. Maart 185)5 No. 1. Az. Brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat bij beschikking van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken van den 12. Maart 1895, No. 120(1' afdeeling O, als ambtsgebied van den Rijkslandhouw-leeraar II. 11. S. HAS8ELMAN, thans binnen dc provincie Drente werkzaam, met ingang van 16. Maart 1895 is aangewezen de provincie Utrecht, terwijl hij zich metter woon zal hebben te veBtigeri binnen de gemeente Utrecht. Amersfoort, den 28. Maart 1895. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, F. D. SCIIIMMELPENNINCK. De Secretaris, W. L. SCHELT US. Openstelling der Belgische grens voor den Invoer van vee uit >'ederlnnil. De Burgemeester van Amersfoort brengt ter konnis van het publiek, dat blijkens inededceling van den Minister van Buitenlandsc.be Zaken de Bel gische grens voor den invoer van vee uit Neder land op den 23. Maart 11. weder is opengesteld. De Belgische Moniteur van 22 dezer bevat dienaangaande de navolgende bepalingen: „Met intrekking der beschikkingen van den Belgischen Minister.van Landbouw. Nijverheid, Arbeid en Openbare werken van 17. Juli 1894 (zie Nederl. Staatscourant van 21. Juli d. n. v. No. 168) en van 2. Maart 1895 (zie Nederl. Staats courant van 8. dezer No. 57) is de in- en doorvoer van rundvee en schapen, herkomstig uit Neder land, toegestaan langs de tolkantoren en op de dagen en uren, hiernevens aangeduid. Bij hunne aankomst aan het tolkantoor worden de dieren op kosten der invoerders door een Bel gischen veearts onderzocht. Wanneer de veearts bevindt, dat het vee ge zond is, geeft, hij daarvan een schriftelijk bewijs af en verklaart hij, dat de dieren naar de plaats hunner bestemming mogen worden vervoerd. Vorenstaande bepalingen zijn den 23. dezer in werking getreden". De hierboven bedoelde tolkantoren, dagen en uren zijn: Essehen (station) icderen dag van zonsopgang tot zonsondergang. Vïsé (station) eiken Dinsdag voormiddag en eiken Zaterdag namiddag op de uren van voor bij komst. der ventremen uit Nederland. Hatuont (station) eiken Woensdag op het uur van voorbijkomst van den eersten trein des morgens. Achel, per spoor en langs den straatweg, eiken Woensdag en eiken Zaterdag tot 10 ure 's morgens. Selzate (station), eiken Dinsdagmiddag van 2 tot 4 uur. Westeapelle, eiken Dinsdagmorgen op hot uur van voorbij komst van den eersten locaal trein. Amersfoort, den 30. Maart 1895. De Burgemeester voornoemd, F. D. SCIIIMMELPENNINCK- Feuilleton. i den interpellant zal v, QAKUNTALA. 20). Naar het Engelsch. Zoo Peters was van plan een stuk grond te koopen inG-Street; Parson was bezig een nieuwe machine te stellen Kearmey, de drogist, was bezig groote ramen in zijn winkel te maken, en 't zou me niet verwonderen als Meride de nieuwe brievenbussen vóór je vertrek ontvangen had. Heb je soms iets daarvan gezien? Kate schudde het hoofd. Ik dacht toen aan heel andere dingen. Ik zou wel eens willen weten waaraan maar dat gaat me niet aan. Ik geloof wel, dat men van een vrouw niet verlangen kan, dat zij haar particuliere zaken behartigt en tegelijk een oog op de algemeone stadsbelangen houdt. Vertel me eens wat je vader en je moeder op het laatst tegen je gezegd hebben. Spreek daarvan alsjeblieft niet, verzocht Kate. Ook al goed, ïk word 's nachts wakker en denk dan aan moeder, 't Was een vreeselyk afscheid ik geloof dat ik op het laatste oogenblik nog thuis zou zijn gebleven, indien iemand het juiste of het noodlottige woord tot mij gesproken had. toen ik in den trein was gestapt en hen met mijn zakdoek een laatst vaarwel toewuifde. Waarom ben je niet te Topaz gebleven, kreunde Nick. Een kranig woord. Het geval van den korporaal te Naarden heeft zelfs de eer genoten aanleiding te geven tot een interpellatie in de Tweede Kamer, als wel -an zelf spreekt niet door een der mili taire leden, maar door het lid voor Den Helder. Gelijk bekend is, heeft de korporaal geen gehoor gegeven aan een formeel bevel en, toen de schildwacht, hem opmerkzaam maakte op zijn overtreding, dezen »een ongepaste uitdrukking" toegevoegd. Hij was dus straf schuldig en is gestraftheeft zijn verdiend loon gekregen. De heer Staalman nu meende óok zijn licht over deze zaak eens te moeten doen schijnen en in de Kamerzitting van 27 dezer deed hij o. a. de vraag of »onze landskinderen over geleverd mogen worden aan de willekeur van hun kolonel.' Dr. Behaepman, die in den laatsten tijd wei nig in de Kamer spreekt en wiens krachtig woord daardoor wellicht nog krachtiger is, antwoordde den interpellant in dezer voege: „Mijnheer de voorzitter I Sinds eenigen tijd begint het mij hier in deze Kamer soms een weinig te I duizelen. Ik weet niet «eer of ik mij bevind in een Parlement, dan wel in een van die bijeenkomsten, waar men alles ter sprake kan brengen, wat men, waar dan ook, wil oprapen en wat men bezigen wil tegen alles, wat op orde, tucht, regeering en gezag gelijkt. Wat, mij betreft, ik heb deze interpellatie niet zonder eenige vrees zien komen. Toen de interpellant j haar inleidde, kwam het mij voor, dat het juiste gebruik van het interpellatierecht in de Tweede Kamer der Stilten-Generaal hem nog niet geheel en al bekend was. Dit is te vergeven. Wij hebben allen, voorzoover wij in deze Kamer verkeuren, gestruikeld en strui- j kelende geloerd, en indien het district Den Helder j den noodigen leertijd aati zijn afgevaardigde wil j laten, dan wanhoop ik er niet aan, of hjj zal niet alleen met de parlementaire gebruiken, maar ook i met de parlementaire rechten op voldoende wijze op goeden voet komen. De interpellatie is op eigenlijke wijze niet ingeleid, j maar na het antwoord van den Minister is zij toe- i gelicht. Toegelicht op een wijze, waarvoor ik moeilijk 1 een parlementair woord viuden kan; toegelicht met j omstandigheden, die eigenlijk met de zaak niets te doen hebben. De interpellatie loopt eenvoudig I over het geval van den korporaal te Naarden niet over een overste, dien de heer Staalman zich hier veroorloofde aan te vallen, terwijl de overste niet in staat is zich te verdedigen. Maar, mijnheer de Voorzitter, wat de zaak van den korporaal te Naarden zelve betreft, het komt mij voor, dat men die ook anders kan voorstellen, en ik wil beproeven eeu voorstelling te geven, die wel ccnigszins vai schillen. Ik stel mij de'zaak aldus voor. Wij hebben hier aan de poort van de kazerne te Naarden een lands kind de uitdrukking .s tegenwoordig een zeer geliefde een laiultkind, dat geen andere militaire opleiding heeft genoten, dan die van den gewonen soldaat, een „landskind", op hetwelk volgens het militaire strafrecht en militaire tuchtrcglement als schildwacht een zware verantwoordelijkheid rust. Dat landskind, een eenvoudig landskind, heeft zijn orders, bevelen ontvangen. Nu komt tot het lands- kind een hoogeTe, een in hiërarcliischen graad hoo- gero of die graad nu veel verschilt of niet, doet niets ter zake, er is verschil er komt alzoo een hoogere in graad, niet uit de gewone rijen opge klommen, niet langs den gewonen weg tot korporaal bevorderd, maar gekomen van het Instructie-bataljon te Kampen; hij hoeft een zekere opvoeding genoten, hg is tot een zekere ontwikkeling gekomen, hij weet dus iets meer dan een gewoon korporaal-milicien weten kan. Hij weet zeer stellig, dat-dieschildwacht verplicht is tot gehoorzaamheid. Die korporaal is echter niet alleen verplicht tot gehoorzaamheid, maar ook om een voorbeeld te geven van gehoorzaamheid. Wat geschiedt er nu 1 Let welmen heeft op den schildwacht nog geen enkelen blaam geworpen, maar wel op den overste. Nu waarschuwt die schildwacht, en hij ontvangt, wat? Hij ontvangt een minstens ongepast antwoord. Ik weet niet welke juiste termen bijna zou ik zeggen Zijne onschendbare Excellentie— de korporaal gebezigd heeft, maar naar de mededeeliugeu van den in erpeüant getuigen ze zeker niet van groote hoffelijkheid, zeker niet van grooten eerbied voor het reglement van krijgstucht. Doet het er iets toe, dat deze korporaal slechts 50 passen verder wilde gaan, «lat hij zijn broeder wilde bezoeken? Ik ge loof, dut men die bijzonderheden er kan bijvoegen om zijn toehoorders gunstig te stemmen, maar dat zij tot de zaak niets afdoen. De schildwacht heeft zijn plicht gedaan, de korporaal heeft zijn plicht verzaakt en in dubbel opzicht. Deze heeft niet op het voorschrift van den overste gelet en hoeft, de waarschuwing van den schildwacht in den wind werpende, oen voorbeeld van ongehoorzaam heid gegeven. Daarop, op de zedelijke bcteekenis van de daad, komt het aan. En onder dit opzicht kan ik niet anders zeggen dan dat de interpellatie mij leed doet, vooral om éen omstandigheid. Vooral in onze dagen moet ook bij de minste graden van het gezag juist de hoogste eerbied voor het gezag warden gevorderd. Zij, die hebben te bevelen, moeten In hun rang het voorbeeld geven van gehoorzaamheid. Wanneer men aan de schare, aan de groote menigte, aan het volk van onzen tijd eerbied voor het gezag wil leeren, dan moeten alle dragers van het gezag, van welke hiërarchische orde dan ook, in de eerste plaats het gezag hoog houden en eerbiedigen, men zij korporaal of Minister van Oorlog. Dit heeft de geachte interpellant vergelen, en in de soort van liefde voor het volk die hem schijnt te bezielen, heeft hij naar mijn oordeel ik zeg het in de volle Kamer en in zijn tegenwoordig heid, opdat hij zich tegenover ons allen kunne verant woorden een dier daden gepleegd, die noch de orde, noch de tucht, noch de maatschappij, noch het volk tot heil kunnen strekken." Ziedaaï' een woord, dat we met volle in stemming overnamen uit het olïicieele Kamer verslag en dat wel eens mag worden nage lezen, vooral in verband met hetgeen we zoo nu en dan rond ons zien gebeuren en hooren verkondigen. Neen, Nick, j'ij -oudt mij niet hebben kun nen terughouden, antwoordde ze kalm. Je meent je vader. Ja natuurlijk, hij was de aangewezen persoon om dat woord uit te spre ken, en als hij een ander was, zou hij dat ook zeker gedaan hebben. Als ik daaraan denk, zou ik in staat zijn Ik wil niet, dat je op oneerbiedigen toon over mijn vader spreekt, Nick, zeide ze met op elkaar geklemde lippen. Lieveling, zoo heb ik het niet gemeend, zeide hij berouwvol, maar ik mod tegen iemand uitrazen. Geef me iemand om tegen te vloekon dan zal ik veortaan rustig zijn. Nick, zeide ze waarschuwend. Nu ja, ik ben niet van hout, bromde hij. Neen, je bent een dwaze man. Komaan, nu begin je te preeken, zeilehij lachend. Om van onderwerp te veranderen, vroeg ze naar Maharajah Kunwar en Tarvin antwoordde, dat het een kleine guit was, maar dat zeteRhatore niet allemaal zoo onschuldig waren. Je moest eens kennis maken inet Sitabhia. Hij vertelde haar van den Maharajah en van de overige bewoners van het pa'.eis, waarmede zij in aanraking zou komen; zij spraken over de vreemde mengeling van onverschilligheid en kinderlijkheid in het volkskarakter eu over hun hartstochten on naïeve denkbeelden. Beschaafd zijn ze niet. Van Ibsen hebbeu zc nooit gehoord, evenmin als van Tolstoï, maar ze hebben eenige gezonde denkbeelden omtrent het huwelijk, on in dat opzicht ynipathiseer ik met hen, en ik donk wel, dat ik ook jou zal kunnen overtuigen De voornemens van den Minister van Fi nanciën tot herziening van de svet op de personeeie belasting strekken zich in hoofd zaak uit tot het aannemen van vijl' grond slagen, met geheele afschaffing van de be lasting op lucht en licht d. i. op deuren en vensters. Onderhoud en opvoeding van kin deren, kleinkinderen en pupillen, nog geen 21 jaar oud, zou aanspraak geven op een remissie voor de grondslagenhuurwaarde; haardsteden en meubilair, niet voor de beide overige: dienstboden en paarden. Voor huurwaarde zou als regel «vonten aangenomen liet bedrag van den jaarlijkschen huurprijs. Voor huurwaarde, haardsteden en meubilair zouden van belasting vrij zijnkostscholen, fabrieken, werkplaatsen en winkels. De be lasting op het personeel zou zoo zuiver mogelijk een verteringsbelasting moeten wor den, d. i. een belasting op bijzondere ver teringen, gelijk de accijnsheffing er een is. Het gebruiken vail gebouwen zou als eerste grondslag, de huurwaarde de basis van de geheele belasting blijven. Eén haardstede zou onbelast blijven; voor twee haardsteden zou L voor iedere haardstede meer telkens 3, 4, 5, 6 galden enz. meer verschuldigd zijn. Een gebouw, dut verschillende wo ningen bevat, zou in den regel iu de volle belasting moeten vallen. Schatting der huur waarde zou geheel vervallen en bij niet verhuurde perceelen geregeld worden door vergelijking met de huurwaarde van gelijk soortige gebouwen, ook wat stand en ligging betreft. Wordt thans van de huurwaarde (5 pet. betaald, de regeering zou dezen maat staf tot 1U pet. willen opvoeren, in verband met het prijsgeven van de deuren en ven sters. De waarde van elk meubilair zou moeten geschat worden, niet door een mi nutieus onderzoek, maar bij wijze van klas- sificatie, met ruime speling en een "progressie in aanslag voor de opklimmende klassen, op dp wijze zooals thans bij den bestaanden grondslag tier dienstboden plaats heeft. De progressie bij de dienstboden zou iets sterker worden, doch inzonderheid voor een grooter aantal dan zevenbet minst sterk zou zij behoeven te zijn bij de paarden, waar zij zich vóór het derde paard niet noemens-, waard zou doen gevoelen. Het belastingjaar zou voortaan tegelijk met het burgerlijk ka- Kate stond midden in de straat stil. Ik dacht, dat ik beter op je vertrouwen kon, Nick, zeide ze verwijtend. Ik meende, dat ik me kon bedwingen, ant woordde Nick met een berouwvollen zucht, maar zie je, ik kan aan niets anders denken. Verwon dert je dat? Maar nu heb ik voor het laatst gezondigd, Kateik ben een ander man. Ik kan je niet beloven niet meer te zullen denken, mijn gevoel kan ik niet verstikken, maar ik zal me stil houden. Ik geef je mijn hand, erop. Hij reikte haar de hand, die Kate aannam. Zwijgend liepen ze eenige oogenblikkeu naast elkaar. Eindelijk zeide Tarvin Heb je vóór je vertrek Heckler nog gezien Ze schudde het hoofd. 'tls waar, Jim en jij konden nooit goed met elkander opschieten, maar ik had graag eens willen hooren hoe hij over mijn verdwijnen denkt. Heb je ook niet gehoord, wat de menschen ervan gezegd hebben? In de stad hebben ze gedacht, dat je naar San Francisco gegaan bent om over den spoorweg aanleg te spreken. Ze vermoeden dat, omdat de conducteur van de trein, waarmede je vertrok, de mededeeling terugbracht, dat je hem verteld hadt op reis naar Aleska t_ zijn, en dal geloof den ze heeleraaal niet't spijt me, dat ze zoo aan je waarheidsliefde twijfelen, Nick. Mij ook. Kate, mij ook I riep Tarvin uit. Maar als ik nu eens de waarheid gezegd had. deuk je dan, dat ze het geloofd, dat ze mij be grepen zouden hebben 't Is heel goed, dat ze ineenen, dat ik voor hun belangen op reis ben doe mij plezier en schrijf niet naar huis, dat ik hier ben. Zoo verstandig zal ik wel zijn, antwoordde Kate. Eenige oogeublikken later begon zij weer over haar moeder te spreken. Te midden der vreemde omgeving ontwaakte het heimwee met vernieuwde kracht, en de gedachte aan haar geduldige moeder, die dankbaar was voor ieder vriendelijk woord, en die zij zoo eenzaam had achtergelaten, kwelde haar voor het eerst. Maar toen Nick haar vroeg, waarom ze dan niet thuis was gebleven, antwoordde ze, met den moed van betere oogenblikken Waarom trekken de mannen ten oorlog? Gedurende de volgende dagen zag Kate hem weinig mevrouw Estes bracht haar naar het paleis en daar vond zij overvloedig gelegenheid om hoofd en hart bezig te houden. Dat was een land der eeuwige schemering voor haar, een doolhof van gangen, binnenplaatsen trappen en verborgen por talen, waarin voortdurend gesluierde vrouwen heen en weer slopen, haar aangluurden en achter haar rug lachten of met kinderlijke nieuwsgierigheid haar japou, haar hoed, oi handschoenen betastten, liet scheen haar onmogelijk, dat ze ooit den weg in dezen doolhof zou leeren vinden of ee der gezichten zou kunnen onthouden, van debleeke vrouwen, die haar door rijen van groote vertrekken voorden, waar de wind doorheen gierde, en door hangende tuinen, twee honderd voet boven de grond, maar toch omgeven door hooge muren en dan weder naar beneden langs eindelooze trappen in onderaardsche zalen, zestig voet in de rotsen, waar men niets bespeurde van de verzengende zou. II Overal trof ze vrouwen en kinderen aan. Men vertelde haar, dat het paleis vierduizend levende wezens binnen zijn muren bevatte, en nog veel meer graven. (IFordl vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1895 | | pagina 1