Donderdag 13
Mei 1897.
No. 4666,
46e Jaargang.
VERGIFT.
Uitgave
firma A. H. VAN CLEEFF
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Donderdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.franco per
post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Groote letters naar
plaatsruimte. Legale-, oflicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Afzonderlijke
nummers iO cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau
KORTEGRACHT 56
Telephoon 19.
H E\J%1SG lï VI IMG.
Be BURGEMEESTER en WETHOUDERS van AMERS
FOORT doen te weten, dat door den Raad dier gemeente
in zijne vergadering van den 13. April 1897 is vastgesteld
de volgende verordening
VERORDENING op het gebruik van de ha
ven, grachten en beken in de gemeente
Amersfoort.
De schepen zullen in de haven niet mogen aankomen,
aldaar verblijven of van daar vertrekken, anders dan met
de zeilen gestreken of toegegeid. Zij zullen aldaar niet
mogen aankomen of liggen dan met de kliefhouten ge
topt, opgeschort of ingeschoten.
Art. 2.
Geen schipper of schuitenvoerder zal in de haven met
zijn vaartuig of schuit mogen liggen dan op de plaats dooi
den havenmeester aangewezen.
Ingeval van aankomst bij afwezigheid van den haven
meester, zal hij een voorloopige ligplaats kunnen innemen,
doch dadelijk na de komst van den havenmeester naar de
door hem aangewezene ligplaats zijn vaartuig verplaatsen.
Art. 3.
Het is verboden in de binnen- of buitengrachten door
het plaatsen of laten liggen van vaartuigen of schuiten de
vaart te belemmeren.
Art. 4.
Behalve den havenmeester en der politie, is het aan
niemand geoorloofd een anders vaartuig eigenmachtig los
te maken of te verplaatsen.
Art. 5.
Het is verboden ankers of dreggen in de haven of
grachten te zetten, zonder een zichtbaar teeken.
De touwen of kettingen mogen in de haven niet worden
vastgemaakt dan aan de daarvoor bestaande palen oi rin
gen en in de grachten niet aan de balustraden of bruggen
vastgehecht worden.
Art. 6.
Zonder toestemming van den commissaris van politie^
is het verboden in de grachten met schepen, schuiten of
andere vaartuigen te varen, gedurende den tijd tusschen
een uur na den ondergang en een half uur vóór den op
gang der zon.
Echter zal, gedurende het tijdvak van 15. Mei tot 31.
Augustus het varen in de buitengrachten tot des avonds
tien uur geoorloofd zijn.
Art. 7.
Gedurende den tijd in het eerste gedeelte van art. 6
bepaald, zullen geene onbewoonde schepen, schuiten of
andere vaartuigen in de grachten mogen verblijven, tenzij
die aan het erf van een bijzonder pei-soon zijn vastgelegd,
aan elk einde met een sterken ijzeren ketting, voorzien
van een behoorlijk gesloten slot, zullende dezelve anders
moeten worden gebracht tusschen de twee schutsluisdeuren
aan het Spui.
Het is verboden, gedurende dien tijd, ledige schuiten
(lichters) aan de kade buiten de Groote Koppelpoort te laten
verblijven.
Art. 8.
Het is verboden zonder toestemming van den Burge
meester in de buitengrachten met schepen, schuiten of
andere vaartuigen aan de zijde der stad aan te leggen tot
het innemen of het uitzetten van personen of goederen,
anders dan aan de bestaande steigers.
Art. 9.
Gedurende den tijd, in het eerste gedeelte van art. 6
genoemd, zal men in de grachten geene goederen uit de
schepen, schuiten of andere vaartuigen mogen lossen of
daarin laden.
Art. 10.'
Het is niet geoorloofd voor den ingang dersluizen,sche
pen, schuiten of andere vaartuigen te laten liggen langer
dan noodig is tot het schutten.
Art. 11.
Het is verboden, zonder bijzondere vergunning van den
havenmeester, binnen de sluisdeuren op het Spui goederen
uit vaartuigen te lossen of daarin te laden.
Art. 12.
Niemand behalve de sluiswachter of diens gemachtigde,
mag eenig schip, schuit of ander vaartuig door de sluizen
op het Spui schutten.
Het is den schippers en schuitvoerders verboden met
boomen van ijzeren punten voorzien, in de kaden, bruggen
of werven te steken.
Art. 14.
Geene vaartuigen of schuiten mogen, in de binnengrach
ten, aan het bestuur van personen beneden de 16 jaar oud
worden overgelaten.
Art. 15.
Het is verboden boomen, balken of ander hout in de
haven of grachten te laten liggen zonder vergunning van
den Burgemeester.
Art. 16.
Het is verboden te zwemmen of zich te baden in de
haven of grachten, alsmede in de beken op het grondge
bied der gemeente, op een korteren afstand dan van zestig
Meter van den openbaren weg.
Art. 17.
Het is verboden op het ijs van de haven, grachten of
beken binnen het grondgebied der gemeente zich te be
vinden.
Art. 18.
De Burgemeester is bevoegd, indien zijns inziens het ijs
een voldoende draagkracht heeft bereikt, bij publicatie
eene immer herroepbare dispensatie van voormeld artikel
(of een gedeelte daarvan) voor een daarbij te bepalen tijd
te verleenen.
Art. 19.
De overtreding van elke der bepalingen van deze Ver
ordening zal gestraft worden met eene geldboete van ten
hoogste vijf en twintig gulden.
Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van
Utrecht volgens hun bericht van den 26. April 1897 in
afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort,
den 8. Mei. 1897, 's middags te twaalf ure.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Feuilleton.
Dan staat de zaak in dat opzicht zeer goed,
Pettycoat, en heb je je verzekerd van de toe
stemming der gravin?
Olaria behandelt mij wel is svaar nog met
de terughoudendheid, die elk braaf en eerlijk
meisje aan den dag legt, maar ik geloof toch
niet, dat ik haar onverschillig ben.
Daar zal ik dan wel achter weten te komen.
Wat Jij wilt me dus helpen
Denk je dan, dat ik je verhaal zoo maar
jonder voorbehoud geloof, zonder dat ik de zaak
grondig onderzocht heb? Neen, neen, vriend
Crail, ik moet met die gravin en haar dochter
kennis maken.
Bob, en wanneer jij alles eens deed mis
lukken
Zie je mij heusch voor zulk een domkopaan
Neen, maar je bent
Je oom, lord James Charles Hallingfirst.
Crail zag den langen Bob een oogenblik pein
zend aan.
Wie zal dat gelooven?
Pettycoat glimlachte sluw, daarna haalde hij
een portefeuille te voorschijn en nam daar een
papier uit.
Wat is dat, vroeg hij aan Crail.
Een paspoort, voorzien van het staatszegel
van Groot-Brittanjeriep deze verbaasd uit.
Ieder staatszegel behoeft niet echt te zijn,
meende Bob, men kan het ook bedrieglijk na
bootsen, daar behoeven wij trouwens niet verder
over te praten. Op welken naam staat dat pas
poort? Lees eens.
Crail las.
Het staat op naam van den Secretaris van
het Departement van Buitenlandsche zaken, lord
James Charles Hallingfirst.
En hier het signalement, lees dat óok eens.
Nadat Crail gelezen had, riep hij verbaasd
Het signalement past nauwkeurig op jou!
Pettycoat glimlachte,
Nietwaar zeide hij. Zelfs de onregelmatige
oogen als merkbaar teeken ontbreken niet.
O! je zult je rol als lord voortreffelijk
spelen.
Het zal niet voor de eeeste maal zijn, dat
ik zoo'n deftig heer ben.
Het was een trotsch en somber huis. Reeds
van buiten kon men zien dat daar niet ieder
toegang had.
De voorgevel was rijk aan architectonische
schoonheden, maar het metselwerk was tenge
volge van den hoogen ouderdom zwart en uit
geslagen door vochtigheid. Toch stond het daar
fier en stevig, als moest het een aanval van
vijanden afslaan. Daarbij was de deur van dik,
zwaar eikenhout en versierd met ijzeren orna
menten en die de deur van het ontoegankelijke
huis was bijna den geheelen dag gesloten.
Naar deze beschrijving te oordeelen, zou men
denken, dat bet gebonw in de eenzaamheid van
een onherbergzame wildernis stond, maar het
stond juist in een der volkrykste straten van
de binnenstad en het behoefde geen roofzuchtige j
aanvallen te vreezen. Het werd sedert eenige
jaren bewoond door gravin De Persigny.
In de straat stonden nog andere voorname I
huizen, rauar geen werd door het volk zóo schuw
aangekeken als dat der gravin. Al die anderen
hadden dan ook van buiten een veel vriendelijker
aanzicht, en hun geopende deuren schenen te
willen zeggende heer des huizes zondert zich j
niet af van de wereldieder goed menacL is i
welkom, ja, zelfs de werkelijk arme mag binnen-
treden, hij zal niet zonder liefdegave heengaan.
Het huis der gravin bleef echter gesloten voor
rijk en arm en de menschen hadden dan ook j
van het oude gebouw en van de gravin niet j
veel goeds te vertellen. Men zei, dat het er
spookte.
Eer de gravin het huis bewoonbaar had laten
maken, heette het algemeenhet Huis van den
Goudduivel. Deze benaming doelde op een mis
daad, die daar in de achttiende eeuw was ge
pleegd. Een rijk Russisch edelman bewoonde
destijds het gebouw hij bestudeerde de alchimie
de dwaas wilde de kunst leeren, goud te maken.
De waanzinnige, want dat was hij, ging uit
van een even doramen alsgewetenloozen stelregel,
namelijk dat men den duivel van het goud een
jong, schoon meisje ten offer moest brengen om
van hem het kostbare geheim der goudmakerij
te leeren.
In dien tijd van bijgeloof kon zulk een stel
regel gevaarlijk worden. De alchimist had het
onwrikbare besluit genomen, den goudduivel een
menschenoffer te brengen. Het gelukte hem de
dochter van een eerzamen burger in zijn huis
te lokken en het meisje kwam niet meer te
voorschijn. Hoe slim de verblinde ook gemeend
had het aan te leggen, toch was hij roet het
meisje gezien.
De getuige stelde zich met zijn verklaring,
dat hij den alchimist met het verdwenen meisje
het huis had zien binnentreden, ter beschikking
van de troostelooze ouders en het gerecht be
moeide zich met de zaak. Op zekeren dag werd
het sombere huis vin den goudmaker van den
zolder tot den kelder doorzocht, maar de oude
dwaas, die de kunst om goud te maken met
alle geweld wilde leeren, hield zich tijdens de
huiszoeking volkomen rustigzelfs speelde er
een zegevierende glimlach om zijn bleeke lippen.
De rechterlijke ambtenaren vonden dan ook niets.
Reeds begon bij hen de overtuiging veld te
winnen, dat de toch al niet in een besten reuk
staande goudmaker door de buren belasterd ge
worden was en dat de getuige, die verklaard
bad het vermiste meisje met den alchimist ge
zien te hebben, zich bedrogen had, toen een
oude gerechtsdienaar meedeelde, dat hij jaren
gelede ,i een metselaar had gesproken, die hem
van een verborgen gewelf in dit huis verteld
had. Dit achter een verborgen deur afgesloten
vertrek werd inderdaad ontdekt en daar vond
men het gebalsemde lijk van een meisje, dat
op een hooge katafalk lag.
De alchimist bekende, dat hij het meisje onder
valsche voorspiegelingen in ziin huis gelokt,
haar door een slaapmiddel bedwelmd en haar
een zilveren naald in het hart gestoken had om
daardoor den duivel van het goud een menschen
offer te brengen.
Wordt vervolgd).