Maandag 24
Mei 1897.
PHOENIX BROUWERIJ
Specialiteit in Exportbier naar de Tropen.
No. 4664,
46e Jaargang.
ONS HUIS.
VERGIFT.
12)-
H. MEURSING Co. AMERSFOORT.
Uitgave
firma A. H. VAN CLEEFP
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Donderdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.franco per
post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Groote letters naar
plaatsruimte. Legale-, officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Afzonderlijke
nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de ineasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau
KORTEGRACHT56
Telephoon 19.
In verband met den
H EMEL V AARTSDAG
zal het volgend nummer reeds
WOENSDAG worden uitge
geven.
Advertentiën voor dat num
mer bestemd, worden aan
genomen tot u i t e r 1 ij k
Woensdagochtend TIEN uur.
INGEZONDEN
In een mijner vorige artikelen heb ik ge
wezen op den weinigen lust, die bij vele
werklieden bestaat, door slechte bezoldiging
n ook overmatigen arbeid en gebrek aan
degenheid, om zich geestelijk en zedelijk
loger op te voeren. En de noodzakelijkheid
_rvan zal in den tegenwoordigen tijd wel
'fmand meer in het openbaar durven ont-
jnnea. Er mogen er zijn, die, door ver
leerd eigenbelang gedreven, de massa liever
Com houden, er mogen richtingen, stroo-
Diingen zijn, die 't volk zeil den vrijen
teugel niet willen laten vieren en zich aan
do spits van de beweging stellen, om te
remmen, niet om vooruit te helpen, allen
begrijpen ze wel, dat de arbeidende klasse,
niet alleen stoffelijk en zedelijk hooger op
gevoerd moet worden. En men kan er van
doordrongen zijn, dat de werkman 't ook
zelf wil. Het moge schijnen van niet, de
laatste verschijnselen omtrent kiesrechtuil-
breiding mogen voor een oppervlakkig be-
oordeelaar de bewijzen zijn van gebrek aan
belangstelling, mij wil 't voorkomen, dat 't niet
zjo is. Het is gebrek aan vertrouwen, on-
k inde en onhandigheid. Maar de lust tot
weten, de zucht naar kennis en beschaving
is er wel.
Er moet alzoo aan dien lust tot weten te
gemoet gekomen worden; die drang naar
kennis en beschaving dient bevredigd te
worden. De liefde tot den naaste dwingt
ons, zal ons dwingen, om hier de behulpzame
hand te reiken. Het »ben ik mijns broeders
hoeder" mag niet meer van dezen tijd zijn
"Wij, die ons zoo gaarne vooruitstrevender!
noemen, moeten hier toonen, dat we wer
kelijk vooruitstrevend zijn; we moeten de
handen aan de ploeg slaan en voorgaan in
Feuilleton.
Genoeg daaroverwaarom hoeft de hemel my een
klankvollen naam gegeven, wanneer hij tegelijkertijd
het ermbarmelijke lot van een bedelaar voor injj
heeft bestemd? 01 wij menschen dragen niet altijd
zelf de schuld van de slechte daden, die wij begaan.
Het lot regelt onze handelingen.
Het was zeker een schrale troost, waarmee De
Beaueourt zijn geweten het zwijgen wilde opleggen.
Ook gravin Olaria had zich na het gesprek met
den gast uit de provincie in haar vertrekken terug
getrokken. Zij was uitgeput, als had zij een lange,
vermoeiende wandeling gedaan, naar haar leeskamer
gegaan.
Die ridder is een onverwachte hindernis, mom-
- pelde zij. Zijn aanwezigheid hier in huis maakt hem
onwillekeurig tot spion, zelfs al is lijj eeu rechtscha
pen uian met een rondborstig karakter.
Eensklaps trad haar kamenier binnen.
Wat is er, Nina? vroeg de gravin.
Nina, een knap meisje, met heldere, schrandere
oogen en bescheiden manieren, nnderde haar mees
teres. Er moest zekere vertrouwelijkheid tusschen
Olaria en haar kamenier bestaan, want Nina kwam
steeds rondweg voor haar meeuing uit en zeide:
Hij is er weer, de Engelschman, dien ik niet
kan uitstaan en wiens veelvuldige bezoeken hierin
huis my woedend niakeu.
Olaria glimlachte.
Je ben zeer streng in je oordeel over Mr. Crail.
wat noodig en nuttig is. Ook hier zijn woor
den genoeg gewisseld, laten we eens door
daden toonen. wat we kunnen. Zie. 't volk
vraagt dringend, wat 't toekomt. Is't te veel,
te kunnen leven in bescheiden levensom
standigheden Is 't te veel, dat men zich
kan verheffen boven de dieren des velds
En al bestond de drang bij de arbeiders
niet, dan zou dat juist een bewijs te meer
zijn, dat 't hoog tijd wordt, dat men eens wat
meer rechtstreeks zich met het volk bemoeie.
Dan konden wij voor ons daaruit de gevolg
trekking maken, dat we te lang reeds onzen
plicht verzaakt hebben, al is 't ons onbe
wust. Er moet dus gehandeld worden en
spoedig.
Moge in zeer vele gevallen bij 't volk,
door de schrale bezoldiging en overmatigen
arbeidsuur, de lust no" niet groot zijn, om
zich te ontwikkelen, de gelegenheid moet
er eerst zijn. Vooral nu, nu bet op 't, punt
staat, zijne eigene belangen te gaari be
pleiten ter plaatse waar liet behoort, nu
vooral moet de gelegenheid open staan, om
zich maatschappelijk en staatkundig te ont
wikkelen, nu moet het eene plaats hebben,
waar het bouwstoffen kan verzamelen voor
de voltooiing van dat schoon e gebouw, dat
men menscli noemt, nu moet het de bronnen
kunnen vinden, waaruit het kan putten,
om zijn huisgezin gelukkig te maken in
in den echten zin des woords!
En hoe staat het met die gelegenheid over
't algemeen De lagere school is in hoofd
zaak 't eenige, waarover 't volk te beschik
ken heeft en dan nog in gebrekkigen zin.
Schoolverzuim is nog aan de orde van den
dag, leerplicht ligt nog in het verre ver
schiet, te vroegtijdig de school verlaten;
gebrekkig herhaliugs- en vakonderwijs,
duizenden kinderen zijn in het rijke Holland
nog van onderwijs verstoken. En wat blijft
er na de school voor den werkman over
Niets dan de kerk.
Dat die kerk noodig en nuttig is, althans
kan zijn, ongetwijfeld. De bevrediging van
het gemoedsleven is een hooge eisch. De
bewustheid, dat men, als mensch niet alleen
staat, maar een deel uitmaakt van het groote
geheel, dat men zich irinig verbonden gevoelt
tot een Hoogste Wezen, van Wien men zich
afhankelijk gevoelt en tot Wien men zich
kan wenden in vreugd en smart, is een
groote zegen. En zeer kan de reden van
een goeden voorganger medewerken tot op
beuring van de menschheid boven het stof
felijke, tot 't onttrekken aan hare gewone
alledaagschheden, tot stichting van 't ge
moed, tot veredeling des harten, tot ver
ruiming van den geest, tot kweeking van
geweten, tot nauwgezette plichtsbetrachting,
t.ot liefde voor God en de menschen. En gevoel
loos en onvoorzichtig zou 't zijn, wien dan ook
dus ook den arbeider,terug te houden van
zijn Zondaagschen kerkgang, als men de over
tuiging heeft dat daar geleerd en gesticht wordt,
bemoedigd en opgebeurd. Ja, ik stel me zelfs
voor, dat 't hoog tijd wordt, dat we daar
omtrent onze tot eene tweede natuur over
geslagen onverschilligheid afleggen. Want
ook in gemeenschapsgevoel ligt kracht. Mis
schien is ze wel de kracht, die opgewassen
zal blijken te zijn tegen 't driest en brutaal
optreden van enkele dwepers.
Toch is een en ander niet genoeg voor
't volk. Daar is meer noodig, dan innige
voeling met het Hoogste. Er is ook maat
schappelijke opvoeding en ontspanning
noodig.
Op een enkele plaats wordt in deze be
hoefte op deze of gene wijze voorzien. Toch
is dat meestal nog gebrekkig en mondjes
maat. Daarbij komt nog gebrek aan vrij
heid bij de arbeidende bevolking, om zich
naar die plaatsen te begeven, waar ze ge
woonlijk niet komen en zich niet t'huis ge
voelen.
Gelukkig openbaart zich meer en meer
't verschijnsel, en sedert geruimen tijd reeds,
dat men hier en daar voeling houdt met
het volk. Men daalt van zijn hoog standpunt
af. Men begint te begrijpen, dat de belangen
der maatschappij 'l beste gediend zijn door
de behartiging van elkanders wederzijdsche
belangen. Het particulier initiatief doet ook
op dat gebied reeds veel. Hier en daar houdt
men lezingen en volksvoordrachten tegen
laag of zonder entrée. Men richt muziek-
en zanggezelschappen op, ot men schept
andere gepaste vermakelijkheden. Men stelt
't volk in de gelegenheid, om wat schoons
en nuttigs to zien tegen geringe kosten. Ja,
aan sommige groote inrichtingen heeft de pa
troon een gebouw verbonden tot leering eo
ontspanning. Maar juist dat is nog zeldzaam
en daaraan bestaat behoefte. Bijna overal be
staat nog dringende behoefte aan een Uit
spanningslokaal voor Werklieden. Hier ec
daar treft men er een aan, b.v. te Delft.
Amsterdam, Middelburg, Enschedé, Hengeloo.
Maar op dat gebied is nog zooveel te doei.
en vinden we nog handen vol werk. Df
arbeiders dienen te kunnen wijzen op 'n eigen
gebouw, Hun Huis (Ons Huis), Volkshuis.
Daar dienen ze gelegenheid te hebben, om
zich te omwikkelen door gezellige samen
komsten, lezingen, cursussen, enz. Wat zouden
i die nu 'n nut kunnen stichten door hen ooi:
i politiek te ontwikkelen Bovendien, wat i)
i zoo'n Huis uitstekend geschikt voor hen, di-i
i een tehuis missen. Ze kunnen daar, beter dan
ergens anders, hun vrijen tijd doorbrengen.
Zonder 't volk bepaald hart te vrijer,
moet toch erkend worden, dat nu bijna zij.i
eenigst toevluchtsoord de kroeg is. Hot heelt
ook niet anders.
Of de werkman te uithuizig zal worden?
Niet meer dan andere menschen die eigea
gelegenheid hebben en ook vooral niet mee:1,
dan nu hij zich getrokken gevoelt tot de
kroeg. En bovendien, naarmate de arbeider
meer beschaafd en ontwikkeld wordt, naar
die mate zal hij ook 't geluk van zijn huis
gezin meer waardeeren.
Natuurlijk moet het ȟns Huis" van den
werkman in de allereerste plaats zijn, zijl
gezin, zijn woning, zijne familiekring, zijne
vrouw en kinderen, zoo goed als van ieder
ander. Maar ook hij heeft meer noodig dan
eten, drinken, slapen en werken en werken,
eten, drinken en slapen. Ook hij heeft be
hoefte aan ontspanning, aan gezellig verkeer,
aan afleiding, aan leering. De gelegenheid
daarvoor moet hem aangeboden worden in
Ik ben met lijf en ziel nan u gehecht, lieve
gravin! riep Nina uit. Dat weet u en daarom zuit
u ook begrijpen, dat ik er niet mee ingenomen
ben, dat men nu reeds over uw aanstaande verloving
met dien mr. Crail spreekt.
Wat zeg je Olaria sprong van haar stoel op
en een siddering ging door al haar leden.
De kamenier vervolgde:
Men spreekt er over, omdat men den Engelsch
man met de beide gravinnen ziet uitrijden en omdat
men weet, dat hij de eenige is, die zich zooveelbe
zoeken hier in huis mag veroorlooven.
Olaria beet zich op de lippen, balde haar kleine
vuist en zeide:
Wat kan ik er tegen doen? Mr. Crail staat bij
mama hoog in gunst en daarom is hij bij ons wel
kom. Zijn gezelschap wordt rny opgedrongenik
moet het verdragen en dulden, omdat mama het
zoo hebben wil.
Nina veroorloofde zich op te merken
Wanneer u echter mevrouw de gravin ook op
uw hart invloed zult laten uitoefenen, dan zult u
voor het geheele leven ongelukkig zijn.
De tranen van Olaria vloeiden langzaam langs
haar fluweelzachte wangen en met schokkende stem
zeide zij
Je weet wel, Nina, dat mama een onbeperkte
macht over mij bezit. Ik ben nu reeds zoo onge
lukkig. Ik wil evenwel alles wagen om mijn hart
te doen overwinnen, zeide zij met een blos op de
wangen.
De kamenier zag haar meesteres met bewondering
aan en zeide
O! wanneer u altijd zoo spreekt en daarnaar
ook handelen wilt, lieve gravin, dan zal het u ge
makkelijk vallen, aan mevrouw de gravin den moed
te ontnemen, u geweld aan te doen.
Olaria wierp het meisje den blik toe.
Wat vroeg zij. Je meent dus, dat mama zich
zal laten overreden? Do gedachte alleèn om zoo
iets te trachten, houd ik reeds voor waanzin. Gravin
De Persigny is het van vroeger reeds gewoon, dat
haar wil in huis als wet beschouwd wordtik her
inner mij nog hoe wijlen mijn papa voor haar boog.
En ik Wanneer zij mij met haar geheimzinnig
fonkelende oogen zoo doordringend aanziet als zij
alleen dat doen kan, dan verlies ik allen moed. ja,
dan is het mij bijna alsof ik niet tot bezinning
komen kanik geloof dan, dat er in het hart der
gravin eeu krater gloeit, waarvan de uitbarsting
verschrikkelijk wezen moet.
liet is waar. lieve gravin fluisterde de kamenier.
Mevrouw de gravin bezit een zeldzame gave om
vrees in te boezemen.
Olaria trachtte deze gedachten van zich te zetten
en sloeg een anderen toon aan toen zij zeide
Mr. Crail is hier Heb je dat niet gezegd
Ja, gravin, maar hij is ditmaal niet alleen ge
komen.
Wien heeft hij dan bij ziel»? vroeg de gravin
levendig.
Zekeren lord Hallingfirst, antwoordde Nina.
Hij moet een ooin van mr. Crail zijn.
Niet gefronst voorhoofd riep Olaria uit:
Hy komt niet zijn oom begint hij reeds zijn
familieleden toegang tot ons huis Ie verschaffen
Niua voegde er met eenige stemverheffing bij
I' moet er nu een einde aan maken gravin.
Olaria ging door haar vertrekken naar den out-
vangsalon.
Mania laat my niet weten, dat er bezoek is,
mompelde zij peinzend, zij heeft waarschijnlijk met
die beide heeren iets te bespreken wat mij betreft.
Ik moet er voor zorgen, dat mama hun geen belof
ten doet.
De gravin was zeer verwonderd, toen zy baar
dochter zag binnentreden.
Crnil sprong op en snelde Olaria tegemoet. Pet
tycoat. die hier als lord Hallingfirst was binnenge
treden, stond met waardigheid op.
Olaria liet zich door Crail de hand kussen, daarna
zeide zij tot haar moeder:
Neem mij niet kwalijk, mama, ik wist niet
dat u bezoek hadt.
De gravin overwon spoedig haar wrevel, dit door
het plotselinge binnentreden van Olaria was opgewekt
en stelde lord Hallingfirst aan haar voor.
De beschrijving, die mijn neef Edward van u
gegeven het ft, gravin, is door de werkelijkheid over
troffen, merkte Pettycoat aan.
De gravin nam dit compliment zeer koel op, ging
zitten en nam deel aan het gesprek.
Pettycoat gedroeg zich als lord zeer goed. Hij wist
zijn ongunstig uiterlijk door zijn aangename spreek
wijze te doen vergeten, vertelde onderhoudend over
zijn avonturen in Indië en Britsch Noord-Amerika
en als men hem gelooven wilde, dan was hij by
de Hindoes evengoed thuis als bij de Eskimos.
Het reizen is mijn tweede natuur geworden,
zeide hij. Van hier ga ik nu weer over Rusland en
P>Tzië naar Indie Edward is daarentegen in zyn
neigingen volstrekt ge.n zoon van Alhioy, hij ueeft
geen ander verlangen dan een huiselijkeu haard
te Ik zitten en ik denk dnt hij daarom, als hy zich
in de omgeving van een echtgenoote gelukkig voelt,
ook zijn echtgenoote gelukkig zal maken. De vrouwen
houden van zulke mannen.
Oik wensch niets ter wereld dan een ge
zellig thuis en een beminde gade. Crail liet deze
woorden uergezeld gaan van eeu liartstocbtelyken
blik op Glaria wiens gelaat in het minst niet ver
anderde zelfs de uitdrukking van haar oogen bleef
koel.
De gravin deed alsof zy de toespelling niet be
grepen had en wendde zich tot lord Hallingfirst.
(Wordt vervolgd).