Donderdag 5 «SS Augustus 1897.
w mmis.
No. 4690,
46e Ja:
46e Jaargang.
VERGIFT.
Binnenland.
Ditgave
Firma A. H. VAN CL E E FF
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Donderdagavond, Abonnement per 3 maanden f 1.franco per
posi f 15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Groote letters naar
plaatsruimte. Legale-, oflicieële- en onteigeningsadvertenliën per regel 15 cent. Afzonderlijke
nummers 10 cent.
Rij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
Bureau
KORTEGRACHT 56
Telephoon 19.
Wij zijn gaarne bereid om, tegen vergoe
ding van het porto, aan geabouneerden, die
voor korten of langen tijd op reis gaan, de
Amersfoortsehe Courant en de bladen welke
zij door onze tusschenkoinst ontvangen, na
te zenden.
Opgave van duidelijk adres is voldoende.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
AMERSFOORT,
Gezien art. 432 der Wet van lü April 1896.
SaatMul no. 72) in verband met het Koninklijk
besluit vr.n 18. December 1896 Staatsblad no. 223).
Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
ter Secretarie trfor een ieder ter inzage is neder-
gelegd een afschrift van de lijst vermeldende
de alhier aanwezige inrichtingen van weldadig
heid of tot genezing of verpleging van zieken
of gebrekkigen en de inrichtingen tot algemeen
nut, waarvoor naar den eersten, tweeden en derden
grondslag, geen personeele belasting wegens het
gebruik van perceelen of perceelsgedeelten zal
worden geheven.
Gedaan te Amersfoort, den 2. Augustus 1897.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCl-IELTUS.
De Latijnsehe School
te AMERSFOORT.
(SEPT. 1619—NOV. 1623)
DOOR
dr. H. J. RE1JNDERS.
f.
Het jaar 1619, dat een einde maakte aan
treurige binnenlandsche onlusten zij het
ook niet op de meest gewenschte wijze
ging ook voor de Amersfoortsehe Latijnsehe
Schole niet voorbij zonder verandering te
brengen in haar bestuur en schade le be
rokkenen aan haren bloei.
Sedert 1594 was de school bestuurd door
Johannes Cornelius Gesselius en dit op eene
wijze, die aller achting afdwong en vol
komen beantwoordde aan de verwachting
welke men bij zijn komst van hem had ge
koesterd. Die verwachting trouwens svas
niet ongemotiveerd. Toen men in 1594 in
onzekerheid was wien te benoemen, wendde
rnen zich tot den grooten Arnersfoorter »den
Here Oudenbarnefelt" om voorlichting. En
Feuilleton.
82).
Nadat de priester zijn zegen over liet verbond der
beide harten bad uitgesproken, drukte Max zijn jonge
vrouw aan het hart 'en Duisterde haar met van
vreugde trillende stem in het oor:
Nu heb ik den hemel op aarde.
H.j merkte niet op, dat Dolores wij zullen haar
ook nu zoo blijven noemen, omdat wij weten dat
Constance evenmin haar ware naam is bij het
vernemen van deze woorden huiverde en dat haar
gelaat weder de ernstige, bijna vrcesnehtigu uit
drukking aannam, die hem zoo dikwijls tot na-
deuken had gestemd.
Terwijl het jonggehuwde paar naar Munchcn te
rugkeerde, zat de schurk Boor in een spoorwegcoupé
en verheugde zicli over de winst, die li ij door de on
bekende dame had behaald.
Veertig-duizend mark. stamelde hij, daarmee
kan ik in Duitschland een zaak oprichten die mij
in korten tijd rijk maakt.
De Bcaucourt had vruchteloos naar den verdwenen
A driaan gezocht.
Het was inderdaad een moeilijke taak om een
jongmensch, dat ruim van geld voorzien was. zonder
eenigc aanwijzing in een groote stad op te sporen
en bovendien had de goede Beuacourtniethetdoor-
zieht en de geslepenheid, welke voor zulk een taak
vercischt worden.
Het roadselacliiige verdwijnen van Constance had
hem geheel den moed ontnomen, Hij vermoedde.
deze, diï, gelijk uit menigeti brief blijkt,
zijne geboortestad steeds een goed hart toe
droeg, zond spoedig eene aanbeveling van
«Magister Johannes Gesselius''. die toen te
Leiden werkzaam was. Hij schijnt in hooge
mate de gave te hebben bezeten zijnen leer
lingen liefde tot de studie in te boezemeu.
Nog vele jaren later gedenkt Jacob Cats, die
te Leiden zijn onderwijs had genoten, met
waardeering zijnen ouden leermeester in zijn
Tachtigjarig leven, waar hij zingt
Gesselius, die mij veel nutte dingen leerde,
En dien ik naderhand gelijk een vader eerde,
Droeg mij zoo goeden hart, als iemand uit de school,
Dies gloeide mijn verstand gelijk een Luiksche kool.
Heb ik iets goeds geleerd door Godes milde zegen,
Dat heb ik meerendeels doorzijn beleid gekregen
Had dit wat lang geduurd, het had hem wel gelukt,
Maar ziet, de goede man is elders heen gerukt
De stad van Amersfoort, waarin hij was geboren,
Heeft hem tot opperhoofd van hare school
De komst van dezen Gesselius maakte een
einde aan'de wanorde, die er, naar ik ver
onderstel, heerschte onder het bestuur van
den waarnemenden rector Bernurdus Laren-
sis (of Van Laar), Op den 1 Maart 1594
toch bleek het den Regeerders noodig onder
andere insolentiën der jongens ook te ver
bieden »die meesters mit woorden ofte init
wereken te misdoen". En de straf hierop
gesteld, was waarlijk niet malsch* nl. »veer-
tyen dagen in de toren te water ende te
brode". Aan een der praeceptoren was kort
te voren aangezegd door de Regeerders,
»omme opte schole beter opsicht le nemen".
Onder bet bestuur van Gesselius komen
dergelijke klachten niet meer voor. Integen
deel schijnt, hetgeen vooVal bij zijn ontslag
uitkomt, zijn werk hier op zeer hoogen prijs
gesteld te zijn.
Een onbekende persoon was hij bovendien
voor de Amersfoorters niet. Hij was hier
geboren en zijne ouders Jacob van Gessel
en eeoe zekere Antonia (of Thoentgen) leef
den nog hier. Ook kwamen hier meer Van
Gessels voor in dien tijd ik kan echter niet
zeggen in hoeverre dezen met hem verwant
waren.
Vroeger schijnt hij ook reeds aan onze
school met vrucht werkzaam te zijn geweest.
En toch hoezeer hij ook geacht was
om zijn persoon en om zijne talenten
het was in den laatsten tijd met de Latijnsehe
school niet al te best gegaan. Het aantal
leerlingen nam sterk af (tengevolge hiervan
was het getal Praeceptoren weder van zes
op vier teruggebracht) zoodat in 1612 eene
Commissie werd benoemd »om eenige arti
kelen te concipiëren nodich tot redres der
Schole" Toch was ei niemand die dit weet
aan gebrek aan toewijding en geschiktheid
van zijnen kantmen wist te goed, dat hij
zich met geheel zijn hart aan de school gaf,
dat hij in gave van doceeren en geleerdheid
voor de besten van zijnen tij«l niet behoefde
te wijken. Doch er was iets anders dat
sommige ouders huiverig maakte om hunne J
kinderen toe te vertrouwen aan de Amers
foortsehe school. Gesselius tocli was niet van
de Gereformeerde, maar van de Katholieke
Religie en liet kan ons niet verwonderen,
dat in een tijd, waarin een ieder vol was
van den strijd door meeningsverschil in liet
geloof in het leven geroepen, die strijd in
vloed had op den bloei eener school, waar,
niettegenstaande het overgaan van de stad
tot -de Staatsolie Partij, een Rooinsche tol
Rector werd benoemd en als zoodanig werd
gehandhaafd. Door hem in die dagen van
spanning en strijd te handhaven, toonde men
zijne kennis en bekwaamheid en tact op
zeer hoogen prijs te stellen en geeft de Re
geering van Amersfoort uit die lang ver
vlogen dagen een uitstekend voorbeeld aan
het nageslacht. Maar aan den anderen kant
Gesselius maakte het der Regeering niet
moeilijk om hem te blijven eeren en waar-
deereu als hoofd der «grote schole". «Hij
toch was stil ende modest van leven ende
bemoyde hem niet int stuck van Religie
ooek bracht dit sijn commissie (gelijk hij zelf
verklaarde) niet mede".
Mocht echter de Regeering der stad al
prijs stellen op zijn werk, niet alzoo vele
ouders. In die dagen van godsdiensttwisten,
met haar natuurlijk gevolg van onverdraag
zaamheid en geloofshaat, deinsden velen,
gelijk ik zeide er voor terug, hunne kinderen
toetevertrouwen aan een Roomsgezinde, ook
al had de godsdienst niets te maken met
het werk dal hij verrichtte en ook al wachtte
hij zich zorgvuldig eenige ergenis te geven.
Ook bij sommige der Praeceptoren (bijvoor
beeld bij den Conrector, den zoon des Rec
tors) schijnt de gehechtheid aan het oude
geloof nog te hebben voorgezeten, terwijl
een enkele van ben misschien wel van de
Gereformeerde Religie is geweest, maar dan
besmet met de Arminiaansche denkbeelden.
Wordt vervolgd
dat de ellendige zieleverkooper zijn plan geraden en
daarom zijn slachtoffer weggevoerd had naar een
plaats, waar hij haar niet zou kunnen vinden.
Van de gravin moest hij bittere verwijten aanhoo-
ren. Zijn omgang met Olaria was nog zijn eenige
troost, maar ook die moest hij verliezen.
Olaria die haar moeder angstvallig ontweek, liet
haar op zekeren dug de toestemming vragen om
zich, tot herstel van haar gezondheid, met haar ka
menier naar een landgoed te begeven, dat niet ver
van Münehen lag en haar toebehoorde.
De gravin maakte geen bedenkingen. Zij verheugde
zich er over, dat haar dochter, die zij niet liefhad,
haar huis voor eenigen tijd zou verlaten. Toen zjj
vertrokken was, kwain het Beaucourt in bet groote
sombere huis al zeer onbehaaglijk voor. Angstig
dwaalde hij er in rond en meermalen zeide hij tot
zichzelf:
Het lijkt hier wel een grafkelderik ben hier
bang.
Nog altijd droeg De Beaucourt zijn fatterige klee
ding en waren zijn gelaat en zijn haar met kleur
stof bedekt. Hij zal op zijn kamer in een fauteuil,
verdiept in het lezen van een brief, die zoocven
voor hem was bezorgd. Deze brief bracht hem ii:
ernstige ongerustheid hij was van Adrian en luidde
„Mijn waarde leermeester en vriend
Hoop niet, dat ik spoedig terug zal koerenook
maak ik u de plaats, waar ik mij ophoud, niet be
kend en het zou u zeer moeilijk vallen, die te ont
dekken. Evenmin zou het u iets baten, brenger
dezes te ondervragen, want hjj weet van niets, gij
ontvangt dit schrijven uit de tiende hand.
Nu zult ge u vol bezorgdheid afvragen wat mij
er toch toe gebracht kan hebben u allen te ver
laten.
Ik kan u geen duidelijke verklaring geven van
het gevoel, dat mijn borat beklemde zoolang ik als
gevangene in het kleine huis in ons provincieplaatsje
H.H. MM. de Koninginnen, die op 18
Augustus het aangekondigde bezoek aan Dordt
zullen brengen, gaan 9 dezer Metlray bezoe
ken en zullen zich dan tevens te Zntphen
eenigen tijd ophoudende Gemeenteraad
beeft aan B. en W. voor die gelegenheid
een crediet verleend.
Men beweert dat bij het samenstellen der
Begrootingen, het eerste werk waarmee zich
alle Ministers wel zullen hebben bezig te
houden, rekening zal worden gehouden met
de groote gebeurtenis, die ons het volgend
jaar wacht: de kroning van onze Koningin.
Er moet n.l. sprake zijn van het aanvragen
op de Üegrooting van Marine van geltien
voor den bouw van een nieuw Koninklijk
jacht, hetwelk men in Nederland zou doen
bouwen om het H. M. als een geschenk der
natie bij Haar troonsbeklimming aan te
bieden. Het spreekt van zelf. dat de kroning
van H. M. de Koningin" nog in vele andere
opzichten Regeeringsmaalregelen en uitga
ven zal vorderen, maar bet is 't voornemen,
daarvoor een afzonderlijke voordracht aan
de Staten-Generaal te doen.
Het is zeer wel mogelijk om de stemmin
gen in de districten Lochem, Zutphen, Am
sterdam II, Amsterdam Vil en Delft, voor
de oude Kamer, op 17 Augustus overbodig
te maken. Indien de verschillende partijen
daar overeenkwamen, op 10 Augustus ge
zamenlijk slechts éen candidaat te stellen,
dan werd deze gekozen verklaard. Welke
beginselen dit Kamerlid toegedaan is, doet
or betrekkelijk weinig toe immers hij heeft
slechts zitting zoolang de oude Kamer leeft,
dus tot 21 September a. s.
Nog op een andere wijze is bet mogelijk,
zelfs om nóg gemakkelijker van hetgeheele
verkiezingswerk bevrijd te zijnde verschil
lende partijen komen daartoe slechts over
een om op 10 Augustus geen enkele candi
daat te stellen. Een nieuwe verkiezing wordt
dan uitgeschreven men stelle dan weer geen
candidaat.
Op beide wijzen kwam men den leden van
do slembureaux, den beambten ten Stadhuize
en velen anderen personen al de moeite be
sparen, die aan een stemming verbonden is.
In de provincie Limburg schijnt men, vol
gens De Gemeenteslem, al heel eigenaardig
op te vatten, hetgeen de nieuwe Kieswet
noemt me «het geheime der stemming."
In zekere plattelandsgemeente daar be
staan twee partijen. De Burgemeester wenschte
heel gaarne te welen wie al dan niet op
zijn candidaten stemde. Hij legde daartoe
daags toe te voren de helft van alle stembrief
jes in de zon waai- ze reeds spoedig door vliegjes
met de welbekende zwarte stipjes georneerd
werden. Deze stembriefjes waren dus op
Vergeef mij dat leelijke woord, maar het leven
dat ik, door de omstandigheden gedwongen, in het
ouderlijk huis leidde had inderdaad veel overeen
komst met dat van een gevangene. Denk maar eens
aan de vele droevige tooneelen, waarvan wij beiden
gij en ik zoo dikwijls getuigen zijn geweest.
Mijn beklagenswaardige vader kan voor zich zelf
met zijn gekrenkte geestvermogens, gelukkig zijn,
hij leeft nog altijd in het verieden, hij weet niet
dat hij een grijsaard is geworden en gaat nog geheel
op in zijn dwepende, jeugdige liefde tot mama. Het
zien van dezen waanzinnigen vader moet eveuwel
het hart van een zoon verscheuren en het was mij
onmogelijk, langer in zijn omgeving te leven.
En dan myn moeder; wat moet ik van liaar raad
selachtig gedrag denker 1 Zij kwam slechts als be
zoekster in haar eigen huis. Zij liet zich door mijn
vader liefkoozen en omhelzen en men kon het haar
aanzien, dat zij hem onuitsprekelijk lief had. Ook
mij kuste en streelde zij, toen ik nog een kind was
en later, toen ik een jongmensch geworden was,
behandelde zij met moederlijke teederheid.
Doch als zij ons allen dan zóo liefhad, waarom
verliet zjj ons dan telkens weer?
Gij zult hegrijpen, mijn hooggeachte leermeester
en vriend, dat deze vreemdsoortige handelwijze mij
ner moeder mij als oen doorn in het hart stak.
Wanneer ik deze vrouw zoo recht innig wilde
liefhebbeu. dau rees er altijd een sombere schaduw
tusschen haar en mij op, een wreede twijfel.
Overoordeel mij niet, waarde vriend, omdat ik
niet meer dat blinde vertrouwen in mijn oudera
kan ste'len, als toen ik nog een zorgeloos kind was.
Nu i* man geworden ben, heb ik leeren nadenken
en op die wijze is de twijfel ontstaan.
Ik moet u evenwel nog een andere oorzaak me-
dedeelen, waardoor het my in het ouderlijke huis
te eng geworden is.
Ik weet niet of ook andere menschen door hun
aandoeningen zóo machtig beheerschtkunnen worden
als bij mij het geval is. Ik heb, zooals gy weet, ver
scheidene tooneelstukkeu gelezen, ik dweep met
de classieken en het was steeds mijn liefste bezig
heid, de heldenfiguren daaruit te bestudeeren en
mij woord voor woord de clausen in het geheugen
te prenteD, die hun door den dichter in den mond
werden gelegd.
Dikwijls, als ik op mijn kamer alleen was, speelde
ik geheele rollen uit onze clissieke treurspelen af
en dan ontbrandde er een heilig vuur in mijn
binnenste; ik stelde mij voor hoe heerlijk het moest
wezen op een werkelijk toonecl te staan, voor een
publiek dat in spanning al mijn woorden volgt,om
mij ten slotte met daverende toejuichingen te be-
locnen. Ja, myn beste leermeester en vriet.d, ik
voelde, dat het mijn roeping was, tooneelspeler te
worden.
In ons stadje traden nu en dan reizende tooneel-
gezelschappeu op. Het wareti armzalige troepjes
en hetgeen die half verhongerde menschen te aan
schouwen gaven, had werkelijk niet veel met de
kunst gemeen, maar toch wekten zij geestdrift in
Lach niet, heer ridder, voor mij zijn deze reizende
comedianten in hun bonte lorren en met hun over
dreven gebarenspel ware kunstenaars en het was mijn
ecnig streven hun weg in te slaan.
Toen het gezelschap ous stadje bezocht, kondigde
het zijn laatste voorstelltng aauzij zouden weer
verder trekken.
Ik zat op myn stil kamertje en weende.
Die gelukkigep kondan de schoone. wereld rond
trekken en ik was gevangen tusschen de enge muren
van een hilis, waarin de vreeselijke waanzin zijn
zetel gevestigd hield.
Dat ik u niet in het vertrouwen nam, moet u
my vergevenik deed het niet omdat ik wist, dat
ti myn plannen zoudt verijdelen.
[Wordt vervolgd).