Maandag 7 Mei 1900. o. 4976. 49e Jaargang. Phoenix-Brouw3rij H. MEURSING&Co., Export naar Oost- en West-Indië. Uitgave j'irma A. H. VAN CLEEFF te Amersfoort. Verschijnt Maandag- en Donderdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.franco per post 1.15. Advertentiën 16 regels CO cent; elke regel meer 10 cent. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-, officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Afzonderlijke nummers iO cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. Bureau KORTEGRACHT 9. Telephoon 19. sen aangeplakt te Amersfoort, don 5. Mei 1!)00. De Burgemeester voornoemd. T. A. J. van ASCH van WIJCK. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT, Gezien artikel 41 der Gemeentewet, Brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de Raad dezer gemeente zal vergaderen op Dins dag, den 8. Mei aanstaande, des numiddugs te 8 ure. Amersfoort, den 5. Mei 1900. De Burgemeester voornoemd, T. A. J. van ASCH van WIJCK. KENNISGEVING KN. IbURGEMEESTER en WETHOUDERS der 1AMERSFOORT, ■Brengen ter algemeene kennis, dut de ge- lme jaarlijksehe Collecte ten behoeve van It Fonds ter aanmoediging en onderstell ing van den gewapeuden dienst in de Ne- ïrlanden, langs ile huizen der ingezetenen plaats hebben op Maandag, den 14 den 1900, iles voormiddags te 9>/2 uur. feij wenscben deze ten dringendste in de langstelling der ingezetenen van allen rang t stand aan te bevelen. ■Men vergete niet, dat al moge ook het Ital der overgeblevenen uit de veldtochten Qn 1814, 1815 en 1830 jaarlijks verminde- i, daarentegen tengevolge der Expedition onze Oost-Indische Bezittingen het getal In hen, die op onderscheidene wijze aan braak hebben op ondersteuning, steeds we- toeneemt en vermoedelijk zal blijven toe- ■nien. iBij het op zich zeil' verblijdend verscbijn- V, in de laatste jaren alom in den lande largeiiomen, eener toenemende belangstel- |g in alles wat de verdediging des Vader- liiIs betreft, vertrouwen Burgemeester en letliouders, dat de opbrengst dezer Collecte b bewijzen, dat men ook meer dan tot Lverre belang stelt in het lot van den ver lokten en hulpbehoevenden oud-soldaat! I.Moge toch hun, die hun leven veil heb- lu voor het Vaderland, de overtuiging wor- In geschonken, dat hel Vaderland niet on- Inkbaar is, en alzoo de in te zamelen gif- i er toe bijdragen, om aan meerdere Oud- lijders, die daarop aanspraak iiebben, eene luuioetkoming te verstrekken, ter verlich- Eg dei- zorgen van den ouden dag. Amersfoort, den 1. Mei 1900. ïirgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, T. A. J. van ASCH VAN WIJCK. De Secretaris, I W. Th. SANDBERG. __j BURGEMEESTER van AMERSFOORT, ■Brengt ter kennis van de ingezetenen dezer pci'.nte, dat de door den Directeur van 's Rijks hete belastingen enz. te Arasterdam executoor ■klaarde kohieren en Nos 7 en 8 van de i'vr- iicele belasting over het dienstjaar 1900 aan In Ontvanger van 'sRijks directe belastingen Jiier zijn ter hand gesteld, aan wien ieder ver- ■cht is, zijnen aanslag op den bij de wet be- lalilen voet te voldoen. IGeduan en op do daarvoor gebruikelijke plaat- DIE JAHRESZEITEN. ii. Zooals wij reeds mededeelden, is de tekst van „die Jahreszeiten" bewerkt door Baron Van Swieten. Haydn beklaagde zich dikwijls, on der zijn arbeid, bitter over den onpoëtischen tekst en hoe moeilijk bet hem viel, er zich door te laten insprfeeren. Het idyllische element in het werk wordt vertegenwoordigd door do volgeude personen Simon, eon pachter (bas), Hunne, zijn dochter (sopraan), Lucas, een jonge boer (tenor), land volk en jagers. De inleiding Btelt den overgang van Winter tot Lente voor. In een Largo van slechts 4 ma ten beschrijft de componist op treffende wijze het huiveringwekkende van den winter ter wijl het daarop onmiddellijk volgende Vivace ruwe kracht en sombereen ernst aanduidt, de laatste winterstormen die de lento voorafgaan. Het aansluitende dubbel-recitatiof tusschon Si mon en Lukas (Simon vungt aan„Seht, wie der strenge Winter fliehtl") schildert ons den railderen toestand, die nu ingetreden is, terwijl men in het heerlijke Adagia reeds de zoele voor jaarswinden hoort suizen. Eindelijk begint de lente en de landbewoners bezingen haar nude- ring in het lieflyke koor„Komm, holder Lenz, des Himmels Gabe kommHierop volgen eenige beelden uit het vroolijke landleven; Si mon zingt de aria: „Schon eilet froh der Ac- kersmann zur Arbeit aut' das Feld" en we zien den landman achter zijn ploeg loopend, lange voren trekkend, fluitend voortgaan en met af gemeten stoppen het zaad uitstrooiend, waarop het koor, afgewisseld door solo-terzet, invalt en in een innig vroom gebed vraagt om zegen op het uitgestrooide zand, welk koor sluit met een fuga, waarvuu bet thema„Und snriesset Ueberflus" door de alten ingezet, en uoor de sopranen, bassen en tenoren achtereenvolgens overgenomen wordt. Dan volgt een „Freudenlied mit abwechseln- dem Chor der Jugend". Hanne en Lucas begin nen met een heerlijk duet„O wie licblieh ist der Anblick der Gefilde jetzt," waarbij zich het koor tolkons aansluitzij bezingen hot vroolüjkc springen der lammeren, het gewemel der vis- schen, het zwermen der bijen en het fladderen der vogels, tot hot koor weer invalt met„Alles j lebot, alles sohwebet, alles reget sich" gevolgd door het indrukwekkende „Ewiger, machtiger, gütiger Gottdat eindigt in een grootsche fuga, waarvan het thema, door do bussen begonnen, achtereenvolgens opklimmend, door de andere stemmen wordt overgenomen, en welke het eer ste deel afsluit. De Zomer begint met een inleiding van 8 ma ten welke de morgenschemering voorstelt. In een schoon recitatief beschrijft dan Lucas het wijken van den nacht on hot wegvliegen der nachtvogels, terwijl daarop, door een verrassen de modulatie naar C-dur, door beweeglijke sex- tolenfiguren in de violen en het driemaal kraai en van don liaan (hobo) de dag wordt aange kondigd. Hierop bezingt Simon in een eenvou dig landelijk lied de vreugden van liet herders leven, waarop dan het opkomen van de zon volgt. Men moge zoo nu on dan glimlachen over het naiëvo van de muzikale schildering van „Vader Haydn" wanneer hij hot gesoem der bijen of het kwaken van de kikvorschen nabootst, hier heeft de meester op een voortreflnke wij- zo het stijgen der dagvorstin geschildera ineen kort recitatief van Hanne „Sio steigt heraut' die Sonne" dat chromatisch opklimt over den afstand van een octaaf. „Heilo Sonne, Heil zingt daarop het landvolk, dat in een verheven lofzang de opkomende zon begroet. Maar als het middag is geworden en de zon in volle hitte brandt, dan hooren we Lucas, den jongen boer, zingen: „Dem Druok erlieget die Natur" en op meesterlijke wijze beschrijft de componist dan in een Cavatine den gedrukten toeBtand en de uitputting van mensen en dier; als tegen- stolling volgt dan een sopraan-reeitatief, gevolgd door een aria, waarin Hanne „den diunkleu Hain" bezingt, met zijn heerlijke koelte, zijn lispelend gebladerte en zijn murmolend beekje. 't Wordt allengs stiller in de nutuur; Simon kondigt in een recitatief hot naderend onweer aan, en Hanne drukt in een Poco Adagio haar angstig voorgevoel uit, dat ook treffend door de instrumentatie wordt vertolkt. Na haar laatste woorden„Und Todosstille horrsoht umher," die zonder begeleiding gezongen worden, volgt een bliksemstraal en dan valt het koor iri, mot hot geratel van den donder: „daa Ungcwittor naht I" angstig om hulp roepend. Het tempo gaat in Allegro over, en dan beginnen de tenoren een thema, dut fugatisch bewerkt, de „Ersohüt- tcrung der Erde"sohildort, terwijl afwisselend dan de eene, dun do andere stem er een „Wch uns I" tusschon door laut klinken. Lnngzamorhand drijft het onweer af en dan begint een heerlijk solo-terzet, waarin do kalmte na hot onweer en do 'crugkeor der kudde bij zonsondergang wor- bezongen, terwijl hot orkest ons weer eenige muzikale schilderingen geeft, waarbij zelfs het gekwaak dor kikvorsehen niet vergeten is. De tweede afdeoling sluit dun met een schoon slotkoor, dat don vermoeiden landman tot zooto rust uitnoodigt. De Herfat vangt aan mot een friuaohe inlei ding, die do blijdschap van dun landman over zijn rijken oogst uitdrukt; na tweo korte recita tieven volgt dan een terzet mot koor, waarin de vlyt wordt bezongen en dat eindigt in een fuga. „O Fleisz I o edlor Fleisz I von uir komt aller Heil Ilior voorul staat de muzikale bewer king vór boven den zeer onpoëtischen tekst zooals Haydn zelf zeide, was hy zyn guhoele leven een vlijtig inun geweest, maar was het toch nooit bij hem opgekomen, do vlyt in noten te zetten. Nu guat men aan het i zamelen der vruchten en zyn wo weer in het volle, bodry- vige landleven; er volgt een allerliefst duet van het jonge puur, llanne en Lucas, waarin de eenvoud van du kinderen dos landH gesteld wordt tegenover de „I'utz", de „.Sohminko" on dv „Künste und glatte Worte" der stedelingen, tor- wijl zo eindigen met het bezingon vuu het ge luk, dat trouwe liefdo schenkt. Daarop begint do jacht, aangekondigd door oen recitatief mot bus-aria, waarbij het orkost hot wilde rennen der honden en het wegvliegen der schuwe vo gels schildert; eindelijk volgt hot grootere bcold van do jueht: hot kleine wild is neergescho ten, de juehthoorns klinken luid in 't woud, de honden blntfen en stormen mot de ruiters het opgejaagde hert na. Een schitterend „Jiiger- AMERSFOORT. Feuilleton. |EN SPAANSCHE VROUW. (Uit do biographie vau Sherlock Holmes). f)- matrozen lagen geknield bij eiken mi- ■illeur om de patronen snel aan te kunnen ven en naast elkstnkje hing een kanonnier, over I verschansing te staren in het zwarte water, leed om zijn kameraad te helpen en te ver jagen. Bij de roepers en spreekbuizen naar de fcnitie-kamer matrozen, den stop in de hand, leed om te seinen, de constabels op hun post, ■batterij-commandanten op de aangewezen plaats T- I" du gevechtsmarschen adelborsten, kij- P'l met hun nachtkijker, kortom alles en ieder- I! gereed voor actie. Ity het dek, man aan man, staande achter de joienverschunsing, mariniers, het geweer aan T v°et, óok loerend in de duisternis, onlangs Pr- en achterplecht, matrozen, geknield, op Joto voeten, het geweer aan de dij, met hun zee- ■maoogen den vyand trachtend te ontdok- Met eenige wat in rust was, waren de twee pre kanonnen in beide gescbuttorens, en het rlveurgoBchut van groot- en middelbaar kuli- i binnenboord gebakst, toch weinig kunnende tegen een torpedo-aanval en bovendien gehavend. liMijn God, Watson, do kerels worden binnen uur gek," riep Holmes. „Die machteloos- beid is het meest demoraliseerend gevoel. Zij kunnen bijna niet meer." Wij gingen beneden- en tussohendeks, en over al was dezelfde angstige spanning. In de machi nekamer was alleB op zijn post. Bij hot aan- zetwerk een officier-machinist. De machinisten op verschillende plaatsen steeds smerend en olie gietend op de wrijvingsvlakken, om toch maar wat te doen te hebben. Elk oogenblik konden zij verwachten, de zijden van het schip te zien opensplijten en het water, met geweld binnen dringend, zou hun einde brengen. Dat lijden duurt ten minste slechts een paar minuten. Voor al dat niets doen hot ia niet om uit te hou den 1 De machinist, belast met het toezicht op de waterdichte schotten, heeft wel twintig maal de sluitingen onderzocht. De officier-machinist verbeeldt zich, dat de schel van de telegraaf niet in orde ia en kijkt elk oogenblik naar het bord om te zien of er nog geen bevel is gege ven. Naar zee wil hij, in volle zee, dfiur zijn ze veel veiliger voor een aanval, maar zij den ken er niet aan, dat het arme schip in den laatBton stryd zwaar gehavend is. Nu is er nog óen kans op behoud als de booten hen niet vin den maar in zee, met dio zware deining, zou den zij bijna zeker omkomen. De stokers zitten in groepjes bij elknur. Een enkele zit alleen, met de ellebogen op de knieën en bet gelaat in de handen, denkend aan zijn vrouw, die hij nooit terug zal zien. De vuur- deuren zijn alle open geworpen, de manometers wijzen vollen druk aan, het peil is constant, en tóch loopen de machinisten gejaugd op en neer, kijkend in de vuren, dnn op do manometers dan weer naar hot peilgloe, vloekend tegen een stoker, om maar iets te doen. Nu en dan port een stoker met een riek in het vuur om dan weer ufgesnauwd to worden door den machinist. Bij de deuren der kolenhokken op hun hur ken do tremmers kauwend op een pruim, half naakt, zwart van kolenstof, nu en dan tusHchen de tanden een vloek mompelend. In do munitie-kr.mer matrozen, heel diep onder in. Eón man bij de spreekbuis, de overigen niets doend, half naakt, het zweet afvegend dat langs hun voorhoofd druipt. De arme drommels weten heel zeker niet de minste kans te hebben op red ding, want de nauwe aanvoerbuis is de eenige weg naar boven en biedt voor hen geen uitweg aan. Zy zijn levend begraven, het warme hok is nu reeds hun doodkist en berustend wachten zij op hun einde. TusschendekB, zij aan zy, monschelijko lichnmen onder zeildoek, bedekt niet vlaggen, Hel zijn de' gevallenen in den laatsten stryd. Men hou go- hoopt ze te kunnen begraven, uit vrees dut hun lichamen door de haaien verstonden zouden wor den. Zy hudden een mooie bogrufenis verdiend, de urruo kerels. Ons lnutste bezoek was aan de ziekenkamer. Enkelen wisten wat er gebeuron zou. Ken zucht gelluister, een zacht kreunen en hier en daar een vloek. Ons adel borstje was helder wakker. Zeker zag hij zichzelf weer torug in het oudorlnk huis, want klagend riep zijn slem „moeder I" Toen hoorde hij plotseling den klunk „torpedoboot- unnvul" met woeste wildheid sprong hij over eind en zyn zieke herseys kregen behulve hun phyeieke marteling nog de ontzetting van het naderend einde. Dat was te veel voor hem I Ik gat' Holmes een wenk, een kloine inspuiting morphine in den arrn, en hij was spoedig stil Met een toodorhoid, die ik niet van Holmes vor- wucht had, legde hij zijn huuden op het hoofd van den urmon jongen „Sluup zucht,, myn jongon, jo ontwaken zal niet hier boneden zyn. Jij ton minste gaat zon der lyden don dood in; je slaap zul heerlijk zyn zonder wakker-worden in de koudo workelykheid. Je moedor zal jo niet lang laten wuohton hij I is haar eenig kind", zeido Holmes tegen mij. „Maar Holmes, ben je reeds zoo zeker, dat de aanval gelukt?" vroeg ik hem. I „Ja, zeer zeker, Watson. Ik ben in myn loven I den dood dikwijls nuby geweest, dut weet je wol, muur nog nooit, wus hij zóo zeker naderend als nu. En nooit waren wij zóo machteloos. Zie al die mensohen eens aan, Watson. Ilun spanning is ontzettend, hun zenuwlydon verschrikkelijk. Als hot nog eenige uren zoo duurt en dat duurt het zeker, want do torpedoboot valt al tijd vroeg in den ochtend aan dan hebben zij huu laatste restje kalmte verloren. Een klei nigheid, en ie zult ullos zien losbarsten. De ofiieieren rullen de groosto moeite doori oui het vuur te doen ophouden, en als het oindelyk gelukt is, als iedereen niet oen herlevend gevoel morkt dat het slechts loos ulurm was, dan is het oogenblik daar voor den vyand. En nog 'n oogenblik en wij dryvon in du golven, om opgepikt te worden door een haai. Maar koni misschien vindon zy wel voldoenden buit en kunnen wy er tusschendoor ontsnappen, luiat ons nuar boven gaan". Slot volgt.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1900 | | pagina 1