Dinsdag 2 Juni 1903. PHOENIX - BROUWERIJ. No. 5353. 52e Jaargang. Feuilleton. H. MEURSING Co. AMERSFOORT. Export naar Oost- en West-Indië. AMERSFOORTSGHE COURiFT. UITGAVE: FIRMA A- H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\. tranco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel ineer 10 cent. Legale-, officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent.Reclames 1—5 regels/" 1.25; eikeregel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU KORTEGRACHT 9 Telephoon 19. KEN NISGET I N G. Onderzoek van Verlofgangers. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Gemeente AMERSFOORT, Ge'et op artt. 125131 der Militiewet 1901 (Staatsblad No. 212), en opart. 99 van het Koninklijk besluit van 2 December 1901 (Staatsblad No. 230), o. a. bepalende dat het onderzoek van de verlofgangers der Militie te land, vermeld in art. 125 der Wet, eenmaal 'sjaars in de maand Juni geschiedt dat aan dat onderzoek in het jaar, waarin het zou moeten plaats hebben, niet wordt deelgenomen door verlofgangers, die in dat jaar vóór het voor het onderzoek bepaalde tydstip uit anderen hoofde dan krachtens art. 124 of art. 131 der Wet onder de wapenen zijn geweest, of die bestemd zyn, om in dat jaar krachtens art. 108, art. 109 of art. 111 der Wet onder de wapenen of in werkelijken dienst te worden geroepen dat voorts ingelyfden by de militie, die krachtens art. 113 der wet van den werkelyken dieost zijn ontheven, of aan wie krachtens art. 114 der Wet uitstel van eerste oefening of van verblijfonder de wapenen is verleend, gedurende den tijd, dat zij in het genot zyn van de ontheffing of van het uitstel, niet aan het onderzoek onderworpen zijn Gezien de aanschrijving van den heer Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht van den 1 Mei 1903, No. 8,N. M. en S. (Provinciaaiblad No. 68), Brengen by deze ter kennis der belang hebbenden, dat het onderzoek van de ver lofgangers der Militie te land voor zoover zij in verband met het bovenstaande daartoe verplicht zijn en met uitzondering van hen, aan wie vergunning is verleend, het onder zoek in de maand November of December a.s. te ondergaan, en voorts van hen, die bij de hun verleende toestemming tot verblijf in het buitenland van deelneming aan het onderzoek zijn vrijgesteld door den heer Militie-Commissaris zal gehouden worden op Dinsdag 16 Juni de verlofgangers be- Schetsjes uit den Zuid- Afrikaanschen Oorlog, door »DOK TER". hoorende tot de lichtingen 1895 en 1896 en tot vroegere lichtingen-, op Woensdag 17 Juni de verlofgangers behoorende tot de lichting 1897 op Donderdag 18 Juni de verlofgangers behoorende tot de lichtingen 1898 en 1899; op Vrijdag den 19 Juni «Ie verlofgangers behoorende tot de lichtingen 1900, 1901 en 1902; telkens des voormiddags te 9 uren; dat de verlofganger bij dat onderzoek ver plicht is te verschijnen in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrusting stukkeu hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas dat een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost, of hei naastbij zijnde Huis van bewaring, dooi den Militie-Commissaris kan worden opgelegd aan den verlofganger: 1. die zonder geldige redenen niet bij het onderzoek verschijnt; 2. die, daarbij verschenen zijnde, zonder geldige redenen, niet voorzien is van de hier boven vermelde voorwerpen 3. wiens kleeding- ol uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden; 4. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander behoorende, als de zijne vertoont en voorts dat gedurende den tijd, dien het in art. 125 der wet bedoelde onderzoek duurt en in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed, de manschappen der Militie te laud worden geacht onder de wapenen te zijn en mitsdien op hen van Zonder aan eenig gevaar te denken, reden we voort, het geweer over den rug en daardoor niet ge reed om dadelijk het wapen te gebruiken. Plotse ling een geratel van geweervuur, vlak by ons; de .lammen sloegen ons byua in 't gelaat en de ko gels vlogen ons om de ooren. Zóo onverwacht was het, dAt ik eerst totaal niet begreep, in welk gevaar we verkeerden. LaDg duurde dit echter niet en werd het me duidelijk, dat ik mijn best moest doen, er uit te komen. Ik gaf tnyn paard de sporen en vloog dwars het veld in. Of ik nu mijn paard te erg met de sporen be werkte dan wel of net dier verschrikt was door het vreeselyk geweervuur, weet ik niet, in elk geval deed het wat het nog nooit gedaan had, n.l. hij schopte en bokte, dat bet een aard hadwel trachtte ik in 't «aal te bfijven, maar daar ik op deze bewegingen niet gerekend had, zat ik niet vast genoeg, en roef, vloog ik over zijn hoofd en tegen den grond. Ge lukkig bleef ik den teugel vasthouden, waardoor mijn paard niet kon wegloopen. Ik was echter ge iler en hoed kwijtgeraakt. Terwijl het geweervuur nog altijd aanhield en de kogels rond mij in den grond sloegen, kroop ik rond, om geweer en hoed te zoeken, tevens doodelijk bevreesd, dat Khaki uit lijn positie en naar ons toe zou komen en my dan in die minder krijgshaftige houding zou vinden. Hah! daar vond ik mijn geweer; een zucht van verlichting ontsnapte mij. Nu nog mijn hoed, maar, plof, slaat een kogel voor mij in den grond, zoodat Set zand mij bijna blind maakte. Ik vond het zaak, het hazenpad te kiezen, met of zonder hoed. Op stegen durfde ik nog niet, uit vrees, dat ik door myo boogere positie zichtbaar zou worden. Zoolang het vuren nog aanhield, liep en draafde ik voort, het paard meetrekkend, waardoor ik niet zoo gauw voortging als ik wol wenschte. Het terrein was zeer ongelijk en vol mierenhoopen. Telkens lag ik dan toepassing zijn het Crimineel Wetboek en het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande. Wordende overigens den verlofgangers uitdrukkelijk bekend gemaakt, dat zij zich in geen geval kunnen beroepen op het niet ontvangen eener bijzondere oproeping, maar dat deze kennisgeving, welke uitsluitend dient als rechtsgeldig bewijs, dat de'op roeping behoorlijk is geschied, hen bij niet verschijning in verzuim stelt. Amersfoort, 30 Mei 1903. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, B. W. TH. SANDBERG. WUIJTIERS. REISBELASTING. (INGEZONDEN). Naar buiten! Gelukkig wie dat zeggen kan! Gelukkig wie 'szomers in duin en boscb of hei versche lucht kan happen en nieuwe gezondheid opdoen, kijkend naar de schuimende zee of naar den blauwen hemel Gelukkig wie, al is het maar voor enkele weken, het groote raderwerk, de stad, kan verlaten om buiten op krachten te komen voor het altijd voortgaande, afmattende werk, dat hem straks weder wacht! Gelukkig wie nog eens wat anders van de natuur mag zien dan een «tadsplantc^entje en vermoeide vigelante-paarden Onze lezers kennen de Vereeniging »Reis- belasting", die in 1889 werd opgericht. Het eerste jaar ontving zij ruim f800, waarvoor 22 personen naar buiten gingenin 1902 de som van f 13 485.36, waarvan 372 personen genoten. Het kleine plantje is een sterke boom geworden. Voor honderden, waaron der overwerkte mannen en vrouwen, door zorgen overstelpte huismoeders, zwakke kost winners, of herstellende zieken, die in eigen huis niet op krachten konden komen, is deze Vereeniging een zegen geweest. Eén was er dit jaar onder, die, omdat zij niet loopen kon, bijna nooit uit haar kamertje kwam deze gelukkige noemde een gewonen tuin, waarvan zij door de hulp van «Reisbelas- ting" genieten kon, baar paradijs. Hebt gij er uw penningske al aan gege ven? Gij kunt bet nog doen. En nu leest gij onder de advertenties in dit bladsReisbelasting". Kinderen van Amersfoort. Leest en herleest ze eens! De Vereeniging »Reisbe)asting" wenscht een Kinderfonds op te richten, dat ten doel heeft zwakke of herstellende kinderen eenige weken naar buiten te laten gaan. Zoudt gij daar voor niet iets kunnen doen? Voor kinderen door kinderen! Komt, bespreekt het eens met elkander en met uw ouders. Gij hebt zoo veel genoegens; gij gaat op kinderpar tijtjes, of gij gaat wel eens uit ryden; zet in uw werk- of kinderkamer een busje, en, als gij eens een pleiziertje hebt, doe er dan een kleinigheid in, en breng bet aan een der dames wier namen onder de bovenbedoelde advertentie staan. Gij smaakt dan het ge noegen iets voor minder bevoorrechte kin deren te doenDoet goed uw bestgij zult in het eerstvolgend Jaarvei-slag kunnen zien hoeveel kinderen, mede door uw hulp, naar builen konden gaan! Het Bestuur van aReisbelasting." ook lang uit tegen den grond door bet struikelen over eeD mierenhoop, dan weer atond ik bijna op mijn hoofd, doordit ik in een droge sloot viel. Na een minuut of vijf (misschien ook duurde het niet zoo lang) stopte bet geweervuur. Ik besloot nu op te stijgen en voorloopig den afstand tusschen mij en den vijand zoo groot mogelijk te makeDik zou dan later wel probeeren hel pad te vinden. Toen ik echter mijn voet in den stijgbeugel wilde zetten, bemerkte ik tot mijn grooten schrik, dat bij Diet meer langs het saai hing. Het angstzweet brak mij uit, ik voelde mij in mijn verbeelding nu al met een bajonet in de ribben porren, vergezeld van het geschreeuw van „handsup". Wat me nog nooit gelukt was, gelukte me nu ik kwam zonder hulp van den stijgbeugel in bet zaai. Zoo snel als de duisternis en de ongelijkheid van het terrein my veroorloofden, reed ik voort, me zelf geluk wenschend, dat bet tot dus verre zoo goed was afgeloopen. TeTwijl ik zoo voortreed, hoorde ik iets klingelen en vol verbazing ging ik onderzoeken wat dit was. Toen ik de oorzaak ontdekte, moest ik niettegenstaande mijn augst toch lachen het was n.l. de stijgbeugel, waarnaar ik zooeven tevergeefs gezocht had, en die bij mijn val van het paard door mijn voet was meegenomen en over den hals van bet paard hing. Ik bereikte weldra de Spruit, en het raadzaam achtend, deze tusschen mij en den vijand te stellen, wilde ik er met alle geweld door heen. Onder gewone omstandigheden waren er slechts bepaalde plekken, waar men door kon, maar nu was slechts éen plek daartoe geschikt Hoewel mijn paard er maar weinig ziu in had, dreef ik het met geweld aan, en hoewel het bijna bij het afgaan van den steilen oever op zijn hoofd atond en aan den anderen kant zich ala 'tware naar boven moest klauwen, kwamen we beiden goed cd wel aat> den overkant. Nog altijd ging het voorwaarts, maar het duurde niet lang, of ik had me zoo vastgereden als een muur. Vóór me werd het zóo steil, dat het on mogelijk was, verder te klimmen, terwijl ik naast me een tamelijk diepen afgrond had. Dan in Gods naam maar weer terug, hoewel ik doodelijk bevreesd was, midden tusschen de Khaki's in te rijden. Weer bji de Spruit aangekomen, was er echter van den vijand, zoover als de duisternis dit toeliet, niets te bespeuren. Weer ging ik onder protest van mijn paard <le Spruit door en kwam ook dezen keerzouder ongelukken veilig aan den overkant. Ik reed een tijd lang naast de Spruit, daarbij ™ün geweer, dat ik over den rug bad hangen, in de hand nemende. Plotseling zag ik voor mij een gedaante; ik nam dadelijk een verdedigende houding aan eu riep„ wie daar?" Het antwoord was; „nie skiet, baas, moet nie skiet nie I ik is et." Toen ik het woord „baas" hoorde, begreep ik tot mijn blijdschap, dat het geen Khaki, maar een Kaffer was; het bleek de Kaffer van den heer Jan Coetser, Eerste Volksraadslid, te wezen, die ook deel van ons gezelschap uitmaakte. Ik klom uit het zaal en na eerst door een slok uit mijn waterltannetje mijn keel te hebben natgemaakt, die door de angst erg droog was geworden, begon ik den Kaffer te ondervragen. Eerst vroeg ik hem, iu welke, richting „ons mense" waren gevlucht. Hij duidde de richtiLg naar de Graafbergen aan, waardoor ik veronderstelde, dat het geheele troepje en Bloc was uitgevlucht, dat de commandant be sloten had, over Graafbergen de overzijde te bereiken en dat ik eigenlijk de eenige was, die een anderen kant was opgereden. Vervolgens vroeg ik den Kaffer, wat de oorzaak was, dat hjj niet meer op zijn muil ezel reed en waar hjj het haudpaard van zyn baas had gelaten. Hg beweerde nu, dat de ezel hem had afgegooid en het handpaard zich had losgerukt. Ik verdacht hem evenwel ernstig van het feit dat hy zich van den ezel bad laten vallen en zich om het handpaard, als zijnde te lastig, niet verder had be kommerd; het is namelijk een eigenaardigheid van de Kaffers, dat als ze zich boven op een paard be vinden en in gevaar komen, zoo spoedig mogelijk af klimmen en zich meer op hun voeten vertrouwen. Nu vroeg ik hem, hetgeen voor mij in de gegeven omstandigheden het voornaamste was, waar het pad was? „Baas moest maar net zoo lang langs die spruit ryden, totdat hij die pad kreeg, want dat liep op een zekere plek vlak langs die spruit". Daar de Kaffer even goed terug moest als ik, vond ik het 't best, hem mee te nemen en als gids te laten dienst doen. Ik wilde echter niet opstijgen uit vrees, dat de Kaffer, die maar weinig zin scheen te hebben mee te gaan, van de duisternis zou gebruik makeu om er van door te gaan; ik leidde dus het paard bij den teugel en liep uaast den Kaffer. Plotseling stond deze stil en fluisterde me toe, dat hij schuins links vóór ons iemand zag. Ik keek dadelijk in de aangeduide richting, maar hoe ik me ook inspande, bet gelukte my niet, iels te ontdekken. Op mijn vraag aan den Kaffer of hy „het" nog aliyd zag, beweerde hy van ja, waarop ik hem bevel gaf, te gaan zien, wat hel was. Dit weigerde hy absoluut, zoodat ik besloot, er zelf op af te gaanvoorzichtig loopend en het geweer gereed houdend, naderden we de plek, waar volgens den Kaffer iete moest wezen, En jawel, opeens zag ik iets bewegenmyn geweer aan den schouder brengend (het paard had ik aan den Kaffer overgelaten) riep ik „Wie daar?" Allemachtig! weer het zelfde antwoord van een half uur te voren „moe nie schiet, nie baasDus een Kaffer, en wel die van Hoer Schutte, die eveneens by ons was. Ook deze Kaffer had zijn muilezel en het handpaard van zijn baaa in den steek gelaten en was op zyn voeten gevlucht. Ik benoemde me zelf tot commandant-generaal (daar het slechts over twee Kaffers was) en com mandeerde „voorwaarts", waarbij ik evenwel zoo vry was, weer in 'tz4al te gaan zitten, dat ik op den duur wel zoo gemakkelijk vond als te loopen. Toen we de plaats van Jankowitz naderden, weigerden de Kaffers, verder mee te gaande baa» was nu in het 6ad, zoo beweerden ze, en ik kon dus wel zonder en gereed komen (het bleek later, dat ze bang waren, dat er Engelschen op de plaats waren en deze door het paard zouden booreu, dat er lui passeerden). Begrijpend, dat er met hen verder niets ie beginnen was, besloot ik, in Godsnaam maar alleen verder te gaan. Voor alle voorzichtigheid echter reed ik niet vlak langs de plaats, maar maakte een omweg, daar men niet kon weten, of de Engeischeu niet dadelyk langs het pad waren ge trokken en op de plaats in hinderlaag gaan liggen maar nu was ik het pad kwijtgeraakt, en hoeveei moeite ik ook deed, het was me niet mogelijk den weg terug te vinden. Ik had dikwijls hooren ver tellen, dat het beste in zoo'n geval is, het paard zelf zijn richting te laten nemen, daar zoo'n dier, als het eenige malen een zelfden weg heeft afgelegd, dezen heel goed in 't donker vindt. Ik volgde dezen raad op, met het gevolg, dat ik weldra tusschsn persik- boouien terecht kwam, die dicht bij een afgebrand huis stondeu. Mijn paard had er bepaald genoeg van gekregen en dacht zeker een stal te vinden hurby geen rekening houdend met het feit, dat het oorlog en dus alles afgebrand was. Hoewel ik met het resultaat niet trg tevreden was, bad het geval echter deze goede zyde, dat ik wist, waar ik was en dat het pad op korten afstand rechts moest wezen. Ik kreeg dan ook weldra den weg te pakken en ging nu op een sukkeldrafje voort. Weldra bereikte ik nu de plaats vau Winterbach en passeerde hier met duizend angsten, daar Khaki soms hier kon wezen. Gelukkig was dit niet het geval en zonder eenig verder avontuur reed ik door de poort. (Word! i•trvolffd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1