Afdeeling III.
Het rijden.
Art. 47.
Het is verboden, buiten noodzaak op de voetpaden,
trottoirs en wandelplaatsen
a. met een al of niet bespannen rij- of voertuig, of met
een met paard of ezel bespannen slede of rijwiel te rijden.
Van dit verbod zijn uitgezonderd kinderwagens en hand
wagens bestemd tot vervoer van zieken of gebrekkigen en,
voorzoover betreft de wandelplaatsen rijwielen, kruiwagens
niet beiaden met steenen, mest of ander vuilnis en hand
wagens bestemd tot verkoop van brandstoffen, brood,
melk, kruidenierswaren, petroleum en bloemen;
b. paarden, ezels of vee te leiden, of paard te rijden.
Voor zooverre in dit en de volgende artikelen gesproken
wordt van paarden, worden hieronder ook begrepen hitten
en muildieren.
Art. 48.
Het is verboden, met al of niet bespannen rij- of voer
tuigen, rijwielen of te paard over de grasperken, bermen
of taluds langs de straten te rijden of daarop paarden,
ezels of vee te leiden, te drijven of te laten staan.
Art. 49.
Het is verboden, binnen de kom der Gemeente harder
te rijden, dan in matigen draf.
Art. 50.
Het is verboden, op plaatsen waar zich eene volks
menigte bevindt, of markt gehouden wordt en waar dit
door de politie tijdelijk bevolen wordt, anders dan stap
voets te rijden.
Art. 51.
Het is verboden, bij het omrijden van hoeken van
straten anders dan stapvoets rijden.
Art. 52.
Wielrijders zijn verplicht, op hoeken van straten met
de bel of op andere hoorbare wijze te waarschuwen. Zij
zijn mede verplicht, hun rijwiel tusschen zonsondergang
en zonsopgang van minstens éen lantaarn te voorzien, die
een goed licht werpt in de richting waarheen gereden
wordt.
Art. 53.
Het is aan bestuurders of geleiders van geladen hand
karren verboden, deze met grootere snelheid dan stap
voets te doen voortgaan. Het is verboden indien de kar
zóo hoog geladen is, dat de bestuurder niet met juistheid
kan zien of de straat vóór of op zijde der kar geheel vrij
is, deze te doen voortgaan zonder iemand de kar te doen
voorafgaan.
Art. 54.
Geen wagens met boomgewas of takken beladen,
mogen langs de straat gevoerd worden, wanneer hunne
vracht uitsteekt buiten de uiteinden der assenterwijl,
wanneer boomen achter den wagen uitsteken, de geleider
verplicht is, zorg te dragen, dat zich iemand achter den
wagen bevindt om de uitstekende gedeelten te besturen.
Art. 55.
Het is verboden, voertuigen zóo zwaar te beladen, dat
de straat door het verkeer wordt beschadigd. De geleider
is verplicht op last van de politie onverwijld de vracht
te verminderen.
Art. 56.
Wanneer de politie meent, dat een wagen geladen isop
een wijze dat er gevaar bestaat, dat de lading zal vallen,
of de wagen zal kantelen, is de geleider verplicht, de
vracht te lossen en de wagen onverwijld opnieuw overeen
komstig de aanwijzing der politie te laden.
Art. 57.
Het is verboden, twee of meer losse paarden bij de hand
te leiden, met meer dan t'en paard aan do hand te draven
of, wanneer men te paard is gezeten, niet meer dan éen
paard, hetwelk los bij de hand gehouden wordt, te rijden.
I'aarden welke naar of uit de weide en naar of van paar
denmarkten gaan, mogen in grooter aantal worden geleid,
mits aan elkander gebonden en stapvoets.
Het verbod betreffende het aan de hand draven van
paarden is niet van toepassing op de marktdagen noch
op of nabij de marktplaats.
Art. 58.
Het is verboden, binnen de kom der Gemeente achter of
op zij van rij- of voertuigen paarden, hetzij aan de hand,
hetzij gebonden, mede te voeren, tenzij stapvoets gereden
wordt.
Art. 59.
De bestuurder van een rij- of voertuig is verplicht, bij
het ontmoeten van andere rij- of voertuigen of wanneer
deze hem voorbij willen rijden, rechts en bij het voorbijrijden
van andere rij- of voertuigen links uit te halenin beide
gevallen te halver breedte van den rijweg. De bestuurder
van een rij- of voertuig en de berijder van een rijwiel is
verplicht, bij het naderen van een tramwagen de trambaan
onmiddellijk te verlaten en zoodanig uit te halen, dat de
tramwagen zonder oponthoud en ongehinderd zijn weg
kan vervolgen.
Art. 60.
Het is verboden, een rij- of voertuig voorbij te rijden
zonder vooraf hoorbaar te hebben gewaarschuwd. De
bestuurder van een tramwagen is in dat geval verplicht,
de bel te luiden.
Art. 61.
Het is verboden, buiten noodzaak een in beweging
zijnden lijkstoet binnen de kom der Gemeente voorbij te
rijdendien ontmoetende, moet de bestuurder de noodige
ruimte open laten en stil houden. Deze bepalingen zijn
niet toepasselijk op tramwagens en rijwielen.
Art. 02.
Het is verboden, fusschen de gelederen van marchee-
rende troepen le rijden en deze voorbij te rijden, tenzij zij
vooraf de nelft van de breedte der straat of van den weg
daartoe geheel vrijgelaten hebben. Warcheerende troepen
ontmoetende, moet de bestuurder van het rij- of voertuig
de noodige ruimte openlaten en stapvoets rijden. Deze
bepaling is niet van toepassing op tramwagens.
Art. 63.
Het is verboden, de door Burgemeester en Wethouders
aan te wijzen straten anders aan in eene door borden
aangewezen richting te berijden.
Art. 64.
Het is verboden daar, waar zulks door borden wordt
aangegeven, anders dan stapvoets te rijden.
Art. 65.
Waar het tijdelijk door Burgemeester en Wethouders
verboden wordt, mag niet gereden worden.
Art. 66.
Het is aan geleiders of bestuurders van rij-of voertuigen
of handwagens verboden, daarmede te blijven stilstaan
tegenover oen reeds aan de overzijde der straat stilstaand
rij- of voertuig of handwagen in die stralen, waar de
breedte van den rijweg geen drie rij- of voertuigen of
handwagens naast elkander toelaat. Met het rij- of voer
tuig of den handwagen, die in een straat stilstaan alwaar
voor twee rij- of voertuigen of handwagens geen ruimte
is, zonder aan eene zijde ruimte te laten voor voetgangers,
moet onmiddellijk worden opgereden, wanneer voor een
tweede rij- ot voertuig of handwagen plaats noodig is.
Art. 67.
Ieder bestuurder eener tramwegmaatschappij is verplicht
te zorgen, dat in eiken tramwagen zijner maatschappij,
die uitsluitend binnen deze Gemeente dienst doet, op voor
het publiek zichtbare wijze vermeld zij, hoeveel personen
in den wagen en hoeveel op elk balkon mogen worden
toegelaten.
Het is den conducteur van den tramwagen verboden,
iemand boven het bepaalde aantal in den wagen of op de
balkons toe te laten. De conducteur is verplicht hem, die
boven het bepaalde getal in den wagen of op de balkons
plaats neemt, te gelasten zich te verwijderen.
Ieder, die dien last ontvangt, is verplicht onmiddellijk
daaraan te voldoen.
Art. 68.
Het is erboden een voorwerp, van welken aard ook, op
een tramweg of op een minderen afstand dan 50 centi
meters daarnaast te plaatsen of te leggen.
Art. 69.
Bij het naderen van een tramwagen is ieder verplicht,
den tramweg te ontruimen en moeten ook de geleiders en
drijvers van vee of lastdieren zorgen, dat hij ontruimd
worde.
Art. 70.
Het is verboden, met een rijtuig, bestemd voor vervoer
van personen met liet doel om het te verhuren, te station-
neeren op andere dan door Burgemeester en Wethouders
aangewezen plaatsen en zonder van hen bekomen schrifte
lijke vergunning.
Deze vergunning, welke te allen tijde kan worden inge
trokken, wordt niet verleend dan nadat het rijtuig van
wege de politie is goedgekeurd.
Art. 71.
Aan ieder rijtuig waarvoor de schriftelijke vergunning
tot slationneeren is verleend, wordt door de politie een volg
nummer gegeven, hetwelk hij aan wien de vergunning is
verleend, op het rijtuig moet doen plaatsen op zoodanige
wijze als door de politie wordt bepaald.
Art. 72.
De bestuurder van een stationneerendijtuig is verplicht
te zorgen, dat in het rijtuig steeds een aoor den Commis
saris van Politie gewaarmerkt exemplaar van het door
Burgemeester en Wethouders vastgesteld tarief der vracht
prijzen zichtbaar is opgehangen.
Art. 73.
Het is verboden, te slationneeren met
1. Een rijtuig, dat niet is goedgekeurd of later wegens
onreinheid of eenige andere oorzaak door de politie is af
gekeurd
2. Een rijtuig, bespannen met een schichtig of blijkbaar
ongeschikt of met behoorlijk opgetuigd paard;
3. Een rijtuig, niet voorzien van net volgnummer,
door de politie gegeven.
Art. 74.
Op de buitenpleinen der spoorwegstations zullen de be
stuurders van rij- of voertuigen, bestemd tot afhalen of
brengen van personen of goederen, bij het op- of wegrij
den, alsook bij het innemen van standplaatsen om te
wachten, de aanwijzing en de bevelen opvolgen, door de
politie te geven.
Alle rij- of voertuigen welke personen naar godsdienst
oefeningen, tooneelvoorstellingen, muziekuitvoeringen of
andere bijeenkomsten brengen, of vandaar afhalen, worden
in eene rij achter elkander opgesteld en de bestuurders
dier rij- of voertuigen zullen op aanwijzing der politie
van den zelfden kant moeten oprijden en naar den tegen-
overgestelden kant wegrijden en verder de aanwijzingen
volgen der politie.
Art. 75.
Ieder persoon, op wiens uitnoodiging eene bijeenkomst
of veieeniging plaats heeft, moet, wanneer het zich laat
aanzien c'gt het aantal rijtuigen twaalf of meer zal bedragen,
daarvan des morgens vóór 10 uur schriftelijk aangifte
doen aan het Bureau van politie.
Art. 76.
Het is verboden, bij gladheid der straten te rijden met
paarden, welke niet behoorlijk zijn gescherpt of niet van
ijsnagels zijn voorzien.
Art. 77.
Het is verboden, met éen of meer aangespannen paar
den te rijden, zonder dat éen der paarden van een helder
klinkende bel voorzien is:
a. Wanneer de straten met sneeuw bedekt zijn;
b. Wanneer de wielbanden van het rij- of voertuig
van gutta-percha of van een andere geluidtempcrende stof
zijn vervaardigd.
Art. 78.
Het is aan personen beneden de 15 jaar verboden, een
met éen of meer paarden bespannen rij- of voertuig te
besturen.
Art. 79.
Het is verboden, op de straten waarop het provinciaal
reglement op de wegen niet van toepassing is, met door
mechanische kracht voortbewogen rij-, voertuigen of rij
wielen te rijden
o. die niet voorzien zijn van een bel of hoorn, waar
mede een tot op een afstand van 100 M. goed hoorbaar
geluidsignaal kan worden gegeven;
b. met een grootere snelheid dan acht K.M., in het uur.
De bestuurders dezer rij- of voertuigen zijn verplicht:
1. Bij hot overgaan van bruggen, bij net heerschen
van mist, bij het omrijden van hoeken van straten, bij
het ontmoeten van op marsch zijnde militaire troepen,
van begrafenisstoeten, van een verzamelde menigte van
personen, gelijk bij optochten en het uitgaan van kerken
of scholen, de onder letter b. in het vorig lid genoemde
snelheid tot op vijf K.M. te verminderen;
2. Het rij- of voertuig onmiddellijk tot stilstand te
brengen, wanneer de veiligheid van het verkeer wordt be
dreigd of zoodra de politie zulks vordert;
3. Tijdig met de bel of met de hoorn een duidelijk
signaal te geven bij liet achterop rijden van personen, van
r'j of voertuigen, van bereden of aan de hand geleid wor
dende paarden of van gedreven vee, bij het naderen tot
op 10 M. van hoeken van straten en bij het zich op de
straat voordoen van omstandigheden als hierboven sub 1
zijn bedoeld.
Art. 80.
Het is verboden, een rij- of voertuig, met éen of meer
paarden bespannen of door mechanische kracht voortbe
wogen, tusschen zonsondergang en zonsopgang te besturen
of te geleiden, dat niet voorzien is van twee zij lantaarns
of een toplantaarn, een goed licht werpende in do richting
waarheen gereden wordt. De conducteur van eenen tram
wagen moet dezen na zonsondergang voorzien en voorzien
houden van ten minste 2 behoorlijk brandende lantaarns,
éen met rood licht aan de voorzijde en éen met groen
licht aan de achterzijde.
Art. 81.
Het is verboden, met locomotieven of door stoom
kracht voortbewogen of opgeduwd zijnde spoorwagens niet
door afsluitboomen afgesloten straten te kruisen tenzij
iemand, voorzien tusschen zonsop- en ondergang met een
rooden vlag en tusschen zonsonder- en opgang met een
rood licht afwerpende lantaarn, te voet den locomotief of
de wagens vooraf ga.
Art. 82.
Het is aan bestuurders van rij- en voertuigen en aan
wielrijders verboden, door te rijden indien de politie hun
gelast stil te houden.
Het is aan bestuurders van rij- en voertuigen verboden,
de plaats waar zij zich bevinden te blijven innemen,
indien de politie hun gelast op te rijden.
Art. 83.
De bestuurders van rij- of voertuigen zijn verplicht,
zorg te dragen, dat de rij- of voertuigen, paarden en tuigen
geschikt zijn voor den te verrichten dienst.
Indien zij aan deze vereiscliten niet voldoen, dan zullen
de bestuurders zich onverwijld onderwerpen aan de be
velen van de politie.
Art. 84.
Ieder voerman van voor verhuring bestemde rij- of voer
tuigen en ieder tramconducteur is verplicht, na eiken rit
het rijtuig van binnen te bezichtigen en van de daarin
achtergebleven voorwerpen uiterlijk binnen 24 uur aan den
eigenaar of aan het Bureau van politie kennis te geven.
Art. 85.'
Bij overtreding van de artikelen 2, 23 en 28 kunnen de
voorwerpen, door middel van de overtreding verkregen of
waarmede de overtreding is gepleegd, verbeurd verklaard
worden, voorzoover zij den veroordeelde toebehooren.
Strafbepalingen.
Art. 86.
Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt
gestraft als volgt: van de artikelen 1 tot en met 13, 17,
19b, 21, 22, 24, 25, 28, 31, 33, 35 tot en met 39, 41 tot
en met 54, 57 tot en met 60, 64 tot en met 72, 74 tot en
met 78, 80, 82, 83 en 84, met geldboete van ten hoogste
tien guldenvan de artikelen 14, 15, 16, 18, 20, 23, 26,
27, 29, 30, 32, 34, 55, 56, 61 tot en met 63, 73 en 79,
met een geldboete van ten hoogste 25 gulden; van de
artikelen 19a, 40 en 81 met hechtenis van ton hoogste zes
dagen of geldboete van vijf en twintig gulden.
Algemeene Bepalingen.
Art. 87.
Onder „straat" of „straten" wordt, behoudens uitdruk
kelijk gestelde uitzonderingen of onderscheidingen, be
doeld, alle voor het publiek toegankelijk gestelde wegen,
paden, straten, stegen, sloppen, bruggen, onafgesloten er
ven, pleinen, Gemeente-plantsoenen, wandelplaatsen, uri
noirs, grachten, trappen, stoepen en gooten, onverschillig
wie daarvan eigenaar zij.
Art. 88.
De ambtenaren der Gemeente-politie zijn in het bij
zonder belast met het opsporen der overtredingen van ae
bepalingen dezer verordening en verplicht, daarvan pro
ces-verbaal op te maken.
Art. 89.
Bij het in werking treden dezer verordening, vervalt de
Verordening op de straatpolitie, vastgesteld bij Raads
besluit van 5 April 1888; gewijzigd bij Raadsbesluiten van
25 Januari 1898 en 13 October 1898, alsmede de Veror
dening houdende voorschriften op het rijden, vastgesteld
bij Raadsbesluit van 5 April 1888 en gewijzigd bij Raads
besluit van 25 Januari 1898.
Zijnde deze verordening aan de Gedeputeerde Staten
van Utrecht volgens hun bericht van den 17 Juli 1903,
not. 16 Juli 1903, no. 40, in afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort,
den 21 Juli 1903, 's namiddags te 12 uur.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIERS.
De fd. Secretaris,
W. D. CAURI.
Snelpersdruk, Firma A. II. van ÖLEEFF, Amersfoort,