dat voor een bovenhuis en het benedenhuis,
wat toch volgens de verordening twee «wo
ningen" zijn, twee beerputten moesten komen.
Gelukkig dat we hier niet New Yorksche
huizen hebben met '21 verdiepingen en mis
schien wel 100 «woningen"dan moesten
er ook 100 privaalputtcn bij.
Bij ai t. 30 f vraagt de heer B o e r k o o I
waarom de privaatput 7 M. van een welput
moet verwijderd zijn als zij töch waterdicht
is. Is elk terrein daarvoor wel groot genoeg?
De heer Van Sehaïk meent, dat men
dit punt. wel kan laten rusten. Alle welputten
worden töch afgekeurd.
Do heer V a n 't Hof vindt die maten óok
heel vreemd. Een open zinkput moet slechts
5 M., een gesloten privaatput echter 7 M.
verwijderd zijn.
De heer Koppen ra ent, dat dit verhand
houdt metde grootere diepte eener Norton wel.
De heer Van 't H o f merkt op, dat welput
en Norton-wel afzonderlijk worden genoemd.
Spr. zou willen vragen: raje-raje-wat is dat
Art. 30 g acht de heer V a ii S c h a i k weer
veel te vaag. Waarom wordt hier niet voor
geschreven van welk materiaal de privaatput
moet gebouwd, hetzij cement, ol wat ook.
Do heer N. Wolfswinkel acht cement
niet steeds goedmen kan genoodzaakt zijn
een metselput te maken.
De heer Van Sc hu'ik: Zeker; met
klamplagen, maar laat men 't voorschrijven.
De heer Prins Sr. acht zulk een beper
king verre van goed. Men bepale eenvoudig,
dat de put waterdicht moet zijn.
De heer Hontelé: Dan kan de bouwer
desverlangd een ijzeren reservoir nemen.
De heer V a n 't Hof stelt voor, te lezen
waterdichte put ter keuze van den bouwer
en niet ter keuze van B. en W.
Aldus besloten.
Art. 37. Geen opmerkingen.
Art. 38. De heer P. van Achterbergh
vraagt wat de beteekenis is van «2 of meer".
Moet hier geen maximum genoemd Of
moeten naar bet fraaie voorbeeld, door de
Gemeente gegeven, 1'2 woningen éen pomp
hebben
De heer Van Sehaïk zegt, dat de Ge
meente wel meer in toepassing brengt de
leer van doe naar mijn woorden, maar niet
naar mijn werken. Zij verbiedt overstorting
van closet-putten, maar laat de urinoirs netjes
in de grachten Ioozen. Dat is zeker geen
overstorting.
De heer Koppen kan zich niet voor
stellen, dat éen pomp op 12 woningen na-
deelig is. Laat ons óok bepalen, dat op elke
12 woningen éen pomp komt.
De beer Van 't H o I herinnert, dat de
Ge neente op 'tSosje 28 woningen bouwde
met twee pompen. Toch gaf zij f20ÜUÜ.
De lieer Van Sehaïk is't volstrekt niet
eens met den heer Koppen. Eén pomp voor
12 woningen is schandalig weinig, veel te
min. Laat ons een maximum bepalen. Zooals
dat »of meer" er nu staat, geeft het weer
aanleiding tot allerlei bevoorrechting.
De heer L. van Ach torberg h moet,
op gevaar af den eenigen oppossant te wor
den genoemd, zeggen dat l ij liet volstrekt
niet eens is met de vorige sprekers. Waar
ons soort menschen ieder een eigen pomp
heeft, mogen we niet vergen, dat die arme
halzen met hun twaalven naar éen pomp
sjouwen. Laat hun 10 cent per week meer
vei wonen en 10 cent weekloon meer vragen,
maar geeft hun dan ook het gerief, dat ge
zelf niet zoudt willen ontberen.
De lieer Koppen zegt, dat een pomp
vocht brengt in huis; hebt ge geen pomp,
dan hebt ge ook geen natten boel in de
keuken.
De heer Hontelé meent, dat de heer
L. van Achterbergh niet goed op de hoogte
is met de woningtoestanden hier. Heele
straten staan leeg; hoe kan de heer Van
Achterbergh dan nog spreken over honger
huur. Menig bouwer is al blij als hij zijn
huizen tegen lager huur kwijt kan. Er staan
nu 400 buizen leeg.
De heer VV.van Achterbergh vraagt
waar in veel arbeiderswoningen de pomp
moet staan. Iii de bedstee?
De heer L. v a n A c h t e r b e r g h wijst op
do woningen van «Volkshuisvesting". Dat
zijn model-woningen, die ondanks hun lage
huur alle vrij leidingwater hebben.
De heer Van 't Hof kent die model
woningen niet zoo goed als de vorige spr.
maar moet toch even zeggen, dat de aan
deelhouders van «Volkshuisvesting" al heel
b!y zyn met Bl/2 °'o rente. De bouwers
moeien echter 434",'o geven, behalve de on
kosten. 'l Is nogal eenvoudig, dat «Volks
huisvesting" zooveel goedkooper kan ver
huren dan i e bouwers; al wie coöpeiatief
bouwt, kan dat doen; de eigenbouwer kan
dat niet, al is hij nog zoo philanlroop.
Geen conclusie wordt genomen.
De heer Boer koel vraagt waarom een
zinkput minstens 5 M. van een welput moet
zijn. Wat noemt men hier een zinkput Een
putje van 33 c.M.
De lieer V an 't Ho f antwoordt, dat hier
ter stede een zinkput zuo diep en zoo groot
mogelijk is.
De heer Boer koel vraagt of dergelijke
vergaarbakken van allerlei onrein dan Ioozen
ia de riolen.
Du heer M o s t e r d m a n zegt, dat bijv.
op den Berg, waar geen riolen zijn, de zink
putten expres zoo groot worden gemaakt.
De heer C. Ruitenberg merkt op,dat
men hier ook zulke groote zinkputten maakt
waar wél riolen zijn.
De lieer Van Sehaïk stelt voor, het
regenwater niet te laten afloopen naar de
zinkputten, die na een stortbui anders dadelijk
vol zijn, doch op den weg.
Dit voorstel wordt aangenomen bij accla
matie.
Ai'tt. 39 en 40 geven geen bedenkingen.
Art. 41. De h«er Van Sehaïk acht
«licht brandbare stollen" te vaag. Hoe erg
licht brandbaar houtceinent of mastiek is,
hebben we pas gezien in de Scliimmclpen-
ninckstraat, waar 't brandde als een lier.
De heer V an 't H o f erkent dit en wilde
lezen riet, stroo of soortgelijke licht brand
bare bedekking.
De heer Koppen zegt, dat bij een zijner
buizen een schuurtje staat, waar dokken
onder de pannen zijn en vraagt of dit óok
een «gebouw" is.
De heer P. van Achterbergh zegt,
■lat op de ijs-tent óok een andere dakbedek
king moet gemaakt; waarvan en wanneer is
er échter niet hij gezegd.
De heer V a n 't II o f vraagt waarom riet
wèl geoorloofd is voor boerderijen.
De heer P. van Achterbergh antwoordt,
dat als men van een boederij de kap be
schiet, het graan bederft door lekken.
De lieer Van Sehaïk lierinnerl, dat het
brandgevaar voor de belendingen bij een
boerderij veel geringer is.
Art. 42. De heer Prins Sr. wijstop
een redact ie-fout. De woorden «tenzij li
en W. liet bezigen van een metalen pijp
toestaan" moot geheel achteraan den zin
staan, na «voorzien".
De heer Van 'tliof: Nu is de ziu ook
mij duidelijk.
De lieer Koppen meeDt, dat de metalen
pijp gloeiend kan worden.
De heer Prins S r. heri.inei t, dat daarin
is voorzien by een andere Verordening.
De redactie-wijziging wordt aangenomen.
A rit. 43 en 44. Geen bedenkingen.
Art. 44. De lieer Prins Sr. stelt voor,
hij te voegen vóór «aan to brengen", de
woorden«te hebben".
Wordt aangenomen.
Art. 4(3. L'heer P r i ns stelt voor, ach
ter »of herbouwd wordt" te lezen«zoo
noodig afgegraven" en weg te laten «ter
diepte van 30 c.M." Het kan gebeuren, dat
15 c.M. voldoende en óok dat 50 c.M. nog
niet voldoende is. Dat hangt geiieel af van
den bodem.
De heer N. Wolfswinkel heeft wel
00 c M. moeten uitgraven.
De heer K o p p e u moest bij een huis
50 c.M. uitgraven en liet bleek, dat er op
20 c.M. een kluis onder zat.
De heer Boer koel meent, dat het de
bedoeling is, zón uit te graven dat de grond
gelijk komt met de kruin van de straat.
De lieer V a n Sehaïk vindt in deze cij
fers allerlei bokjes. Er wordt gepaald, dat
de vloer 2"> c.M. beneden liet trottoir moet
liggen. Als spr. nu een badding van 16 c.M.
neemt, de vloer van 2 c.M. en 15 c.M. er
onder dan is dat 33 c.M. Hoe klopt dat dan
als hij gelijk gaat opvullen tot omliggend
erf i Dan komt hij 20 c.M. te kort.
Spr. stelt voor te lezenonder de vloer
liggers een bed gemaakt worden van zuiver
zand of sintels ter dikte van HU c.M.
De heer Koppen wil uitlichten «sintels"
en lezen «scherp zand". Fijn zand wordt
papperig.
De heer II on te Ie wil «sintels" behouden;
dan heeft rnen keu9.
Het voorstel- Prins wordt aangenomen.
Art. 47. De heer P r i n s stelt voor te lezen
«blijvende dikte van minstens 0.022M".
De heer Hontelé steunt dit, daar men
anders wel iederon dag mag gaan nameten
of de planken ook afgesleten zijn.
Aangenomen.
Art. 48. De heer Prins merkt op, dat
na «aangebracht" geheel is vergeten «een
vuldoende zandbedding".
De heer Hontelé stemt dit toe, daar
men anders, net als in deSchimmelpennink-
straat, wel een kuiltje kan graven.
De heer Van Sehaïk merkt op, dat
men óok wel genoodzaakt kan zijn om te
heien en platen aan te brenger.. Het hangt
geheel af van den bodem. Op den Berg bijv.
is dit niet rioodig. Spr. wil dan aanleg van
de fundeering minder kostbaar maken. Is
de bodem slapper, dan zal men breeder moeten
aanleggen en 't is o> k zeer verschillend waar
voor men bouwt, voor een muur van 4 M.
of voor een van 10 M.
De liee. K o p p e n is 't hiermee eens. Hier
kan geen inperatieve maat worden aangegeven,
doch moet de bouwer vrij zijri, natuurlijk
behoudens het toezicht. Hij moet echter niet
worden genoodzaakt orn steene.i weg te
gooien, doch moet vrijheid van handelen
hebben naar g'-lang van den budemtoestund.
De heer C. Ruitenberg acht >lo hier
gegeven cijfers nog zoo kwaad niet; zij voor
komen willekeur. Maar er is vergetu.), de
hoogte aan te geven en toch zal niemand
een zelfde fundeering maken voor eeu huis
van 4 M. en voor oen van 10 M.
Do beer Klink vind dit toch de gewone
maten. Naarmate de opgaande muur zwaar
der komt, moet ook de aanleg zwaarder. Het
moet bovendien aangegeven op de teekening,
welke ter goedkeuring wordt ingezonden.
De heer Van Sehaïk vraagt of, als rrien
een sous-terrain bouwt van D/j si een en de
rest van 1 steen, dit dan een 11/2 steens
muur is.
De heer Van 'tliof verzoekt den heeren
zich niet al te zeer te verdiepen in een vak
dispuut.
De lieer Van Sehaïk vraagt hoe dan
te handelen als op derrie-grond moet ge
bouwd en eerst geheid.
De heer Prins stelt voor, te lezenvol
doende zandbedding of andere voldoende
voorziening.
De amendementen-Prins en Van Sehaïk
worden nu aangenomen.
De heer P. van Achterbergh vraagt
of óok op den Berg kolders moeten gebouwd
van vlakke klinkers in tras-specie. Spr. zou
bier wenschen te lezen: indien noodig.
De heer Koppen vraagt wat men met
de kelders aan de Koppels zal moeten doen,
die niet meer waterdicht zijn als de N. W.
wind liet Eemwater opstuwt.
De heer C. Ruitenberg zegt, dat hier
slaat «vlakke klinkers". Er wordt tegen
woordig veel beton gebruikt.
De heer Salomon sou stelt voor, te
lezen: «De keluers moeten, waar noodig,
waterdicht zijn".
De heer Van 't H o f merkt op, dat de
discussies beginnen te verwateren.
De lieer P. van Achterbergh herin
nert aan de kelders in arheidswoningen, die
in den regel onder de bedstee zijn.
De heer Van Sehaïk zou gaarne den
kunstenaar leeren kennen, die met de hier
voorgeschreven maten de kelders aan de
Koppel waterdicht maakte.
De heer Van 't H o f stelt voor, een geheel
ander art. 48 te vragen.
De heer Van Sehaïk zegt, dat er wel
staat «trasraam" maar niet van welke steen
of met welke specie het moet gemetseld.
De heer Koppen meent, dat we het
werk niet uit handen moeten geven, (ioeh
als mannen van de practijk moeten voor
stellen en vragen wat billijk en uitvoerbaar
is opdat de Overheid het zóo gelaste.
De heer Van 't tl o f zegt, dat we als des
kundigen en belanghebbenden bijeen zijn om
te bespreken of liet voorgestelde uitvoerbaar
is. Spr. sluit nu de discussie, waarop wordt
aangenomen, c.-i nieuw art. 48 te vragen.
Art. 49. De heer C. R u i t e n b e r g zegt,
dat B. eu VV. zeker hebben gerekend op
kleine metselaarijes. De steigers zijn in den
regel 1.70 a 1.80 M.
De heer Van Sehaïk vind het zot, dat
«in iedere woning ten minste éen kamer
moet zijn, waarvan alle wanden uit steen en
en kalk zijn samengesteld". Nu begrijpt spr.
waarom wij de Cbiueezen van Europa heelen.
Maar we zijn nog erger dan de Ghineezen,
die bij hun leven ieder een houten dood
kist hebben; wij miken steenen doodkisten,
steenen grafkelders in elk huis.
JJe heer V a n 't II o f vindt een kamer
inet vier blinde muren in elk huis óok wel
wat zot.
De heer P rins stelt voor, deze alinea te
schrappen.
Aldus besloten.
Art. 50. De heer Van Sehaïk meent,
dat «ijzeren ankers van 4c.M." wel zal moeten
zijn 4 c.M2 wat ook overeenkomt met de
strijkbintunkers. Wat '/.ouden de smids lachen
als deze drukfout niet werd veranderd.
De heer 0. Ruitenberg leest «goed
doorbrande baksteen". Zal dus in 't vervolg
alleen Waalsteen mogen gebruikt en niet
meer zandsteen of eementsteen
De heer V a n 't H o f stelt voor «baksteen"
te doen vervallen en voor 4 c.M. te lezen
4 c.M-'.
Aangenomen.
De lieer Van Sehaïk vraagt of een top
gevel, die toch naar de volle breedte wordt
opgetrokken, begrepen is onder de hier ge
noemde 10 M.
De heer Van 't H o 1' vraagt welke re
dactie-wijziging de heer Van Sehaïk dan
voorstelt.
De heer Van Sehaïk wil lezen Muren
boven den zolder of de bovenste balklaag zyn
uitgesloten van deze bepaling.
De lieer B o e r k o e 1 merkt op, dat bij
een huis van éen verdieping de bovenste
balklaag de kesp-laag is. Moet men daarbij
töch zoo hoog bouwen?
Het voorstel-Van Sehaïk wordt aangenomen,
Art. 51. De heer P. vanAchterbergh
vraagt of uien hoven een heel klein kamertje
toch balken moet leggen van 3 X 7 hij een
spanning van 2 M.
De heer I' rins zegt, dat niet worden be
doeld de scheidingen.
De heer P. van Achterbergh noemt
het geld weggooien als men hij een dubbel
huis met een spanning van 3 M. in plaats
van 3 X 7 buddings moet gebruiken.
De heer 0. Ruitenberg meent, dat
men niet moet rekenen van de eene bin
nenmuur tot de andere, maar de spanning
van net heele gebouw.
De heer Van 't Hof acht dit juisthet
is om te voorkomen, dat een balklaag uit
twee gedeelter. wordt gemaakt.
De lieer Salomonson acht het niet
dnidelijk omschreven. Er moet bepaald worden
of men de kamerspanning bedoelt, dan wel
de spanning van het geheele huis.
De heer Koppen vraagt hoe men moet
handelen bij een halfsteensmuur.
De heer Van Sehaïk zegt, dal er be
paald is, dat men steensmuren moet hebben
Sp.vindt dit citstekend en zou hieraar :iiet
graag willen tornen.
Spr. vervolgt dat als men een huis van 6 M.
breedte heelt, of 't dan verboden is, een spant
in 't midden te plaatsen. Of is de muur dan
ook al een spant? Als spr. het hout legtols
aangegeven, dan werkt hij muur op muur
en neeint dan in plaats van zoo'n onding wat
zwaarder gordingen. Als men dat (loet bij
een gebroken dak op 1.25 M. afstand, dan is
de heele zolder vol.
De heer Mosterdman is dit volkomen
eens. Waartoe twee spanten op een klein huis.
De heer Van 't H o f verzoekt een des
kundige een andere lezing te geven of een
andere maat.
De heer Van Sehaïk vraagt waarom
men voor bekapping en zwaarste gordingen
niet evengoed cijfers geeft als voor de span
ning, wier houtmaat wel wordt genoemd.
De heer V a n 't II o f stelt voor, van de
laatste 4 alinea's alleen de allerlaatste te be
houden, dus: «kapblokkeels, gordingen en
nokken moeten goed verankerd zyn".
Aangenomen.
Art. 5*2. De heer Van Sehaïk meent,
dat de afstand van schoorsteen tot boeibord
wel mag worden bepaald. Het zal niet hin
deren als de huizen bijv. 7 M. van elkaar
liggen, maar anders wel.
De heer Prins stelt voor uit te laten
«Eigenaars van" vóór het woord schoorsleen
pij pen en dan te lezen: «zooveel hooger
worden opgetrokken" enz.
Aldus besloten.
Eenige heeren verlaten de vergadering.
53. De heer W. van Achterbergh vraagt
waarom in elke woning een gootsteen moet
zijn. Wie geer. keuken of geen pomp heeft,
moet die de gootsteen in de bedstee hebben?
De heer Van 't H o f acht dit zeer juist.
De heer C. Ruitenberg merkt op, dat
al heeft iemand geen pomp, hij toch wasch-
water enz. moet kunnen Ioozen.
De heer L. "an Achterbergh zegt,
dat men zooeven van hem dacht, dat hij in
de Middeleeuwen thuis hoorde; spr. is mis
schien wel wat vóór by zijn tijd, zeker veel
meer dan de heeren, die zich een voor men
schen bewoonbaar huis kunnen denken zonder
gootsteen en dus zonder waterafvoer.
De heer Van 't II of herinnert dat veel
woningen een plaatsje hebben met een putje,
althans in wijken waar riolen zijn. in de
nieuwe wijken is geen gootsteen noodig als
er geen waterleiding is. Zulke gootsteener.
laten meestal heel wat te wenschen over en
zijn al gauw vergaarbakken van allerlei vuil.
Dut weten de bouwers als een nieuwe huurder
komt om een pas verlaten huis. Veel beter
is 't, het water naar huiten te brengen.
De heer Mosterd man vraagt of 't niet
de bedoeling is geweest, te zorgen voor de
bovenhuizen.
De heer Van 'tH of herinnert, dat er
staat «elke woning" en zou hier willen bij
voegen: waar een keuken of een waterlei
ding is.
De heer Prins steunt dit amendement.
De heer Koppen acht in zeer kleine
woningen de gootsteen een sta in den weg.
De heer B o e r k o e 1 herinnert, dat de
zeer kleine woningen door de Woningwet
verdwijnen. In elke woning moet een goot
steen zijn; dat is beslist noodig: wel jammer
is 't dat er menschen zijn, die de gootsteen
zoo vervuilen; maar zijn dat wel menschen.
ondoenlijk is 't dat do menschen hun menage
water maar achter hun huis gooien.
De heer Van Sehaïk zou willen lezen
In elke woning, werkplaats, bij keuken, enz.
De lieer Hontelé heelt hooren spreken
over een bedoeling. Wij moeten niet raden
wat bedoeld kan worden, doch vastigheid
hebben. Ook is geen rekening gehouden
met vorst. Als zoo'n gootsteen bevriest, loopt
alles over en stroomt het koffiedik in het
vertrek. Zoo'n gootsteen is in kleine woningen
alleen een lastpost en een sta inden weg, die
na twee dagen geweldig stinkt.
De heer Salomons wil lezenIn elke
woning een gootsteen en bij elke woning
een putje.
De lieer Hontelé acht een putje bij elke
woning niet noodig.
De heer V an de Kamp zou liever het
voorstel-Prins aannemen.
De heer Van Sehaïk herinnert, dat de
woningen van «Volkshuisvesting" al 4 of 5
jaar bestaan. Daar stinkt geen enkele goot
steen dat het best kan, mogen de heeren
zelf eens gaan zien.
De heer Van 'tliof meent, dat het voor
stel-Prins werkelijk liet beste is.
De beer Salomons vraagt hoe die 12
menschen er dan wel moeten {komen, die
samen éen pomp hebben. Die moeten toch
óok het verbruikte water Ioozen.
De heer L. van Achterbergh blyft