Dinsdag 14
Februari 1905.
No 5618.
54e Jaargang.
Feuilleton.
Reservist Tiesmeijer.
Stadsnieuws.
UITGAVE:
FIRMA A H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en ZaterdagmiddagAbonnement per 3 maanden
franco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale-,
ofïicieële- en onteigeningsadvortentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels/1.25; elke regel
meer 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Rij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening getocht.
KORTEGRACHT9
Telephoon 19.
KENNISGEVING.
I)e BURGEMEESTER ea WETHOUDERS ran
AMERSFOORT,
doen ie welen, dat door den Raad der gemeente
in zyire vergadering vun 28 Deceinbor 1904 ia vast-
gusloid de volgende verordening
VERORDENING op de hofflug van vuur-,
haven- en tongeld voor het bevaren van de
rivier de Eem.
Artikel 1. Er wordt, aan te vangen met den len
Januari 1905, ter voorziening in het onderhoud van
het trekpad, het paalwerk, da lantaarn en den ton
aau de moDd van de rivier de Eem, vun alle schepen,
tvolko uit zee, de rivier de Eem, hetzij geladen of
ongeladen in- en opvaren, vuur-, haven- en tfc^geld
geheven naar het volgend tarief:
voor die, welke beneden de Eembrug blijven per
tou f 0.03
voor die welko door de Eembrug tot aan den
Baarn80hen dijk of Qroote Melm varen, per ton f 0.045
voor die, welke van de Groote Melm tol in of aan
de stad Amersfoort of daartusschen varen, per ton
fO.06'/».
Art. 2. Het vuur-, haven- en tongeld zal slechts
voor de helft verschuldigd zijn voor die schepen,
welke voor eigenaren van fabrieken of trafieken,
langs de rivier de Eem of te Amersfoort gelegen,
goedereu aanbrengen of van fabrieken of trafieken
vervoeren mits aan do ambtenaren, met de invor
dering belast, juiste opgave geschiedt omtrent deu
naam van het schip en van den schipper, de plaats
van herkomst en de tonnenmaaten de last- of
meetbrief op aanvrage van genoemde ambtenaren
aau hen vertoond worde met dien verstar.de, dat
voor die schepen, wellce goederen voor deze fabrieken
of trafieken aangebracht hebbende, met andere goe
deren vertrekken, dan die in deze fabrieken of
trafieken vervaardigd zyn vóór dat zjj weg varen,
de andere helft van het vuur-, haven- eu tongeld
zal moeten betaald worden.
Art. 3. Geen vuur-, haven- en tongeld is ver
schuldigd voor schepen bevracht met versche visch,
bestemd voor de visebmarkt of ten verkoop te Amers
foort.
Art. 4. Het vuur-, haven- en tongeld zal moeten
betaald worden bij het invaren van de rivier de
Eem of bij aanleg aan een de havenplaatsen.
1. van de schepen welke beueden de Eembrug
blijven, aan bet Haventje
2. voor de schepen welke door de Eembrug tot
den Baaruschon dijk of tot de Groote Melm vareD,
of in een der havenplaatsen aanleggen, ten kantore
van deu Eombrugwachter;
8. voor de overige rchepen ten kantore van den
Havenmeester te Amersfoort.
Art. 5. De heffing gesuhiedt naar de tonnenmaat,
blykoude uit den meetbrief: by gebreke van meet
brief of audere voldoende bescheiden wordt de ton
nenmaat geschat door de ambtenaren, met da in
vordering belast.
Bij geschil omtrent de tounenmsat beslist da Bur
gemeester.
Overgangsbepaling.
De ordounautie volgens welke zal worden geheven
het vuur-, haven- eu tongeld van de stad Amers
foort, gearresteerd 10 November 1829 en goedge
kourd bij Kouiuklijk besluit van 1 Mei 1830, No. S,
wordt ingetrokken.
„Och juffrouw Martha", nutwoordde by haarrech-
terhand aannemend, welke zij hem toestak, „op dit
oogonblik heb ik maar éen wensch, die echter niet
vervuld kan worden. Ik zou weuschen niet geboren
te zijn."
„Kom, kom, verzondig u niet, mijnheer Tiesmeijer",
vermaande zij hem, half ernstig, half lachend, „vertel
uie maar liever wat er met u gebeurd is. Hebt u
hot moeten opgeven."
Tiesmeyer kroeg een kleur van verlegenheid.
„Ik iets opgeven Juffrouw Martha, hoe kan u
zoo iets van my deuken Dat d - :k nooit. Wat
anderen kunnen uithouden, dat .sq ik dat nog
honderdmaal beter; ik weet niet wat het beteeken t,
vermoeid te zyu en ik verdraag elk pijntje zonder
een kik te uiten, zouder een spier te vertrekken.
„Au", zoo viel by zich zelf in de reden, daar hy
met den pijnlijken voet tegen een steen slootto, „ik
weet zelf niet, waarom ik hier zit en niet met de
anderen verder marcheer. Straks kreeg ik het te
kwaad; sergeant Kohlschün wilde namelijk absoluut
dat ik op éen voet loopon zou eu daar ik dal nooit
geleerd heb, raakt* mijn becuen in elkaar verward
en op eens zat ik bier ik weet zalf niet hoe. En
omdat ik eenmaal bier zat, ben ik ook bier blyven
zitten ik zït hjer heerlijk. Wilt u, juffrouw Martha,
ook niet een oogenblikje gaan zitten?"
lly wilde haar niet bekennen dat hy den voet
stuk geloopen had. Hij praatte dus maar door, zon
der bet meisje te durven aanzien. Zy echter begreep,
wat hy haar versweeg en zy kreeg werkelyk mede
lijden met hem.
„Ik kan me best voorstellen, hoe naar u dat alles
Gedaan te Amersfoort ter openbare vergadering
in den 28 December 1904.
De Voorzitter,
(get.) WUIJTIERS,
De fd. Secretaris,
(get.) Van REIGERSBERG VERSLUIJS.
Zijnde de helling goedgekeurd bij Koninklijk
besluit van 3 Februari 1905, No. 2,
Gedaan te Amersfoort, den 13. Februari 1905.
Burgemeester en Wethouders van Amersfoort,
Da Burgemtsster,
WUIJTIERS.
De fd. Secretaris.
Van REIGERSBERG VERSLUIJS.
Een occasional schrijft:
De OnderwijsnoYelle.
Onder voorzitting van den heer J. van der
Horst werd Zaterdagavond van acht uur tot na
middernacht de tweede openbare vergadering
gehouden, uitgaande van het comité van actie
uit den B. v. N. O. en het N. O. G. tegen de
voorgestelde wijzigingen der Lageronderwijswet.
In de goed bezochte vergadering leidde de
heer A. H. Gerhard, hoofd eener openbare school
te Amsterdam, het onderwerp in: „De Strijd
tegen de onderwijsnovelle".
Nu het onderwerp ten tweede male werd
igeleid, zal wellicht de andere vogel anders
geoekt blijken, immers èn de omvang van het
onderwerp én de aard er van geven daartoe
aanleiding. Niet alleen zal naar tien aard van
het ingonomen standpunt de détailleering zeer
verschillen, doch waar de beschouwingen voor
een belangrijk deel hun grond vinden in de zich
veel verder uitstrekkende opvattingen, die niet
meer binnen de grenzen van het onderwerp
vallen, daar is het te verwachten, dat verschil
lende stroomingen uit geheel andere overwe
gingen zullen oordeelen.
Spr. neemt in dezen strijd dit standpunt in
volkomen recht achtend, dat ieder in de gelegen
heid zij, voor zijn kinderen een onderwijs te
erlangen, dat ook in zijn diepste vezelen hem
kan bevredigen.
't Is duidelijk dat den uit napraat of bewusten
streng dogmaticus, levende in wat men noemt
de openbaring in de neutrale school geen
bevredingitig kan vinden. Doch als spr. zegt
dat dus het voor die categorie bevredigend
onderwijs inzooverre bestaansreden heeft, dan
wil hij daar geenszins mede aanduiden dat het
dogmatisch gekleurd onderwijs, ook maar bij
benadering gelijk kan gesteld worden met het
n iet-dogmatische. Deze billijkheidserkenning
sluit absoluut uit de gelijkwaardigheid. Spr.
vindt. U had zeker graag verder gemarcheerd
„Natuurlijk, natuurlijk", haastte by zich te ant-
woordeu, „dat wil seggen ouder audere omstandig
heden. Zooale de zaken nu alaau heb ik er geuoeg
van, meer dan genoeg, ja, ik geloof, dat als mijn
beenen zich niet in elkaar verward hadden, dan had
ik bet toch moeten opgeven, want ik kan er niets
Mn doen, dat hot wiel van een wagen me over den
voet ging, je, juffrouw Martha, hot wiel van een
wagen. Ik weet wel, dat dit niet zoo erg is, maar
mijn voet is aan zoo iets niet gewoon. Een volgen
den keer zal het mij niet zoo'n pijn doen, want dau
ie rnjjc voet er uii gewend. Dan duw ik eeuvoudig
even bet wiel naar de hoogte en trek deu voet terug.
Dal is toch akelig eeuvoudig 't verwondert my
eigenlijk dat ik dit ook nu niet gedauu heb".
Zoo praatte hij allerlei woorden dooreen, uit pure
verlegenheid. Juffrouw Martha moest tegen wil en
dank er om lacheu.
„Zie 't juffrouw Martha, zoo gaat het als men
ongelukkig is, wordt men op den koop toe nog
uitgelachen.
„Neeti, daarom niet, mijnheer Tiesmeijer, maar
omdat u my zulke sprookjes tracht wys te maken.
Waarom vertelt u my niet eeuvoudig de waarheid,
waarom niet gezegd„ik heb uijju voet kapot ge
loopen. In dat opzicht behoeft u zich heusch voor
my niet te geneeren. Mijn vader is officier, myn
broer is officier, myn neef is cadet, denkt u niet,
dat huo dat ook wel eeus is gebeurd."
„Meent u dat, juffrouw Martha," riep de jougeu
mau verruimd wis vau eeu last bevryd.uit. „U weet,
juffrouw Martha, dat ik mij nooit verheug in het
leed vau anderen, maar het doet mij ontzaglijk veel
pleizier, dal ik niet de eeuige ben, die te lijden heeft
oudor de gevolgen van de groote vermoeienissen.
Eu u lacht me dus niet uit, dat ik hier lig als eeu
iuvaliede, U denkt daarom toch niet slecht van mij".
„Maar, mijnheerTiesmeijer, hoe komt u nu dBarby".
Zy had werkelyk met hem te doen, maarzij vul>d
bel toch niet prettig, dat zij met hem alleeu was.
,Wur blyft toch het rjjtuig voor u. U kunt hier
toch niet eeuwig blijven ritten. Ik al even qoat
acht alle dogmatisch-onderwijs, per sé slecht.
Als spr. dus de onderwijs novelle vanaf dat
standpunt critiseeren gaat wordt zijn taak niet
vergemakkelijkt. Had hij als zoovelen het stand
punt ingenomen dat alle sectarisch-onderwijs
in het belang der gemeenschap moet worden
veroordeeld, dan behoefde hij slechts het be
staan van sectarisch Onderwijs te bestrijden.
En ook zij, die de voorgestelde wijzigingen
in strijd met de Grondwet achten en spr.
is het met hen volkomen eens behoeven niet
over de meerdere of minder merites te rede
kavelen, want de onderwijs novelle is daardoor
in haar grond veroordeeld.
De clericalen, die zoo begeerig zijn de oogst
hals over kop binnen te halen zelfs voor hij
gerijpt is, hadden hun doel slechts mogen na
streven,- aanvangende met eene herziening
van art. 192 der Grondwet, zoodat de grondwet-
tische belemmeringen waren uit de weg geruimd
Zij die willen poseeren als de handhavers der
wet en de eerbiedigers van het gezag bij uit
nemendheid maken zich au toch aau eeue er-
gelijke recht-verkrachting schuldig.
Spr. zal dus niet vragen, zijn de voorgestelde
wijzingingen recht of onrecht, billiik of onbillijk,
maar de novelle gadeslaan van af dit standpunt
Zullen de voorgestelde wijzigingen duurzaam
van gunstigen invloed kunnen zijn op het
volksonderwijs in ons land Om deze vraag
goed te kunnen beoordeelen moet eerst worden
uitgemaakt, wat wij onder goed onderwijs op
eenig tijdstip verstaan.
De geschiedenis is daar om te bewijzen dat
op verschillende tijdstippen al zeer verschillend
werd geoordeeld over de begrippen goede school,
goed onderwijs. Zelfs wat voor een tiental
jaren gold als de fine fleur van de modernste
paedagogische inzichten, is thans als verouderd
opgeborgen.
Door de toepassing der denkbeelden door de
steeds voortschrijdende wetenschap is dus een
vergelijking van onderwijstoestanden op ver
schillende tijdstippen geheel onjuist. De deug
delijkheid van het onderwijs mag slechts worden
afgemeten met wat op het oogenblik als het
ideaal van onderwijs door de paeaagogiek wordt
l aangewezen. Het criterium is niet anders dan:
Zoo kan het wezenen In hoeverre is het zoo
Gaan wij dus na of de onderwijsnovelle ge
rechtvaardigd is, dan mag slechts dit criterium
ter beoordeeling worden aangelegd: wordt het
totaal van onderwijs het onderwijs dus in
zijn geheel door de voorgestelde wijzigingen
verbeterd, eu de vr-xg of personen van zeker
gehalte of kleur er voordeel uit putten is slechts
een bijkomend motief, dat weliswaar invloed
kan hebben, doch nimmer het hoofdkarakter
der zaak mag zijn.
'tls een tactische fout van vele bestrijders
der novelle, hun tegenstand te gronden op
den waarschijnlijken snellen aanwas van bij
zondere scholen, immers indien men zou kunnen
aantoonen dat het aantal scholen niet zou toe
nemen, dan had men zijn schepen achter zich
verbrand.
Het aantal scholen doet niets ter zake, de
eenige maatstaf ter beoordeeling is de vraag
of de helgeheele onderwijs de som van alle
onderwijs intensief en in statitisch omvang neer
te leggen omvang, zal vooruitgaan, m. a. w.
of de bijzondere school in innerlijke waarde
zal stijgen of verminderen.
Bij dit onderzoek het onderzoek dus naar
de waarschijnlijke gevolgen der novelle axoet
steeds helder en klaar voor den geest blijven
de vraagwat verstaan wij onder verbetering
van het onderwijs.
En dan zijn er drie factoren, die invloed
uitoefenen nl. ten eerste wordt materieel ver
betering verkregen, wordt dus de inrichting
der school verbeterd. In de tweede plaats
worden de omstandigheden waaronder de leer
lingen het onderwijs ontvangen, m. a. w.
de toestand van het kind verbeterd en in
de derde plaatszullen de wijzigingen het
gehalte der arbeiders in de school, verhoogen.
Immers de ecmomische positie van den onder
wijzer is van grooten invloed op de waarde van
zijn onderwijs.
Slechts indien de onderwijsnovelle aan deze
overwegiug getoetst de critiek kan doorstaan
zou zij gewettigd zijn.
Wel zou er nog een heel gewone mogelijk
heid zijn, dat in sommige oogpunten de wijziging
een achteruitgang, in andere een vooruitgang
zou bewerken. In (dit geval zou men moeten
wegen wat het zwaarst is het vóór- of het
nadeel. In dit geval echter behoeft niet lang
gewikt te worden, want deze onderwijsnovelle
is krachtens de drie overwegingen absoluut een
verslechtering.
Ja, de voorgestelde wijzigingen werpen een
toestand in het leven zeer slecht als nimmer
te voren.
Niet alles is in het ontwerp absoluut slecht.
Er is een weinigje goed en dat goed wil spr.
eerst in het licht stellen.
In de eerste plaats doet het weldadig aan
dat in het ontwerp gezorgd is voor de achter
lijke leerlingen. Dat is wel geen over
bluffend maar toch een heugelijk feit.
De tweede gunstige regeling is het vast
stellen van een wettelijk minimum voor de
het dorp fietsen en eens zien, wat ik daar voor u
doen kan."
„Toe, neen, blyf liever bier, juffrouw Martha," ver-
zochi hy haar dringend. „De lui sjjn heusch dienst
vaardig geuoeg, maar langzaam, akelig langzaam.
Maar ga toch zitten, juffrouw Martha, u staat daar
zoo ongemakkelijk."
Zy willigde, boe ongaarne ook, zyn verzoek in.
„En hebt u somt trek in iets te eten? Mag ik u
dan iets van myn mondvoorraad offreeren mijn
bezorgd moedertje heeft me vau ochtend van alles
meegegeven, alsof ik in den oorlog ging en in de
eerste acht dagen nergens een onderdak zou vinden.
Hier vindt tt brood, boter, eieren eu worst in.
Lie veldfiesch bevat officieel sterke zwarte koffie,
maar eigeulijk goede, oude Sherry, van die, welke
mijn oude heer alleen bij feestelijke gelegenheden
uit den kelder haalt. Toe, wilt gjj u zelf bed;enen
Martha was reeds vroeg van huis gegaan. Hoewel
zy eeu geweldigden honger had en nog meer dorst,
meende zij te moeten refuseereu. „Neen, dank u,
mij u heer Tiesmeijer."
„Maar waarom bedankt u, juffrouw Martha" drong
hy opgewekt aan. Kom, laat ons samen eens ge
zellig picknioken. Toe, juffrouw Martha, pak u nu
alles eens netjes uit en arrangeer bet op dat schoon*
servet, uit de tinnenkast van moeder. Heusch, dan
smaakt alles nog veel lekkerder. Hier zijn vorken,
lepels en messen en een klein bekertje eu, laten
wy au niet langer wachten juffrouw Martha, het ziet
er veel te lekker uit."
Inderdaad, Martha kon den lust niet langer weer
staan om dapper toe te tasten. Alles smaakte heerlijk
en een paar minuten lang wyude het paartje alle
aandacht aau al de lekkernijen, die de zorgzamo
moeder voor liaar verwend zoontje ingepakt had.
„Herinnert gij u nog wel, juffrouw Martha, dat
we zoo met ons tweetjes dikwyls op Sylt aan het
strand gelogen hebben als wo ons in de plaats
van die heide de groote. onmetelijke zee daar om
ows heen voorstellen, dan zouden we kunnen zeggen
alles precies zoo als op Sylt."
„Nu, daar behoort wel een beetje veel fantarie
voor", meende juffrouw Martha. „Hel was op Sylt
ook veel vroolijker, veri levendiger dan hier."
„Dat kan wel zijn, maar ik voel me bier veel ge
lukkiger dan daar. Ik vond het daar eigenlijk niet»
prettig. Hier heb ik alles wat ik verlang. De ma
noeuvre behoef ik niet mee te maken, pijn heb ik
nu absoluut niet meer, bet brood, de eieren, de
sherry alles smaakt mij heerlijk, het is prachtig weer
en.... wij met ons beidjes zjjn alleen, heel alleen,
hetgeen op Sylt hoogst zelden het geval was. Overal,
waar we ook heengingen op Sylt, troffen we steeds
massa's mensshen en dat maakte je zenuwachtig en
gejaagd. Hier is het zoo goddelijk stil, niemand
stoort ons, uiemand ziet ons."
„Eu zit je daar nog altijd maar even lui?" klonk
het op hetzelfde oogenblik alles behalve beleefd
achter hen.
Verschrikt keken beide om. Daar stond de boer
weer, natuurlijk met de pijp lunchen de bruine,
afgebrokkelde tanden.
Tiesmeijer was woedend over zulk een ongehoorde
brutaliteit. Gij wat juist zoo goed op weg om Martha
te bekenneD. wat reeds lang hem op het hart tag
en daar kwam die ongelukkige boer juist tUMchen-
beiden,
In dezelfde mate als Tiesmeijer zich ergerde over
die onwelkome stoornis, in dezelfde mate verheugde
Martha er zich over. Zij had er een voorgevoel van
dat Tiesmeijer haar zijn liefde liefde bekennen wilde
eu ofschoou by baar niet onverschillig was. had rij
voor zich zelf nog niet de omtvrikbare overtuiging,
dat zij hem liefhad.
Ea daarom wilde zij vandaag nog een verklaring
voorkomen.
De boer haalde langzaam de pjjp uit den mond
en wees er mee usat de uitgestalde lekkernyen op
het servet.
Dat riet er goed uit," grinnikte hy met een sluw
lachje.
„Maak dat je weg komt, brutale kerel," viel Tiw-
roeyer woedend uil. „Ik vraag je immers niet*.
Bemoei je met je eeuwige pjjp."
Word* vervolgd.)