aan de Boeren ia óvêrgeliten tijd en wijze te
kiezen waarop xy de wapenen zouden neerleggen
Ik Trees wel, dat de rol, welke de Nederlandsche
regeering toen heeft vervnld, en ik geloof wel,
dat zij wel zonder zich geheel van de ge
volgen bewust te zijn, heeft gehandeld, haar
door onpartijdige schrijvers niet tot eer zal
worden toegerekend.
Van de verdere bemoeiingen van don Minister
president met de buitenlandsche aangelegenheden
weten wij de gevolgen niet- Wij weten dat de
Minister-president met verschillende vorsten en
staatslieden in persoonlijke aanraking is ge
weest de buitenlandsche dagbladen hebben
het vermeld, met den Keizer van Duitschland,
met den Koningin van Italië, Saksen en België
en met verschillende Staatsministers.
Dat bij dergelijke ontmoetingen niet over
staatszaken, maar over koetjes en kalfjes zou
zyn gesproken, is niet zeer aannemelijk.
Zeer merkwaardig is de opvatting van den
Minister-president, blijkens het antwoord bij ge
legenheid van de interpellatie van mijnheer Van
Kol gegeven, zeer merkwaardig, zeg, ik ia de
mededeeling, dat dergelijke ontmoetingen door
den Minister-president zouden gezocht worden,
hij zou niet nalaten met interessante personen,
niet over koetjes en kalfjes, maar over zaken,
die het land lietroffen, te «preken en trachten
met invloedrijke en hooggeplaatste regeeringe-
peraonen in aanraking te komen. Ik ken Neder
landsche staatslieden, die op het voorbeeld van
Ministers van kleinere mogendheden dergelijke
ontmoetingen steeds ontweken, voorzoover de
beleefdheid het niet onmogelijk maakte. Zij ver
meden liefst de samenspraken met vreemde vor-
■tcn of staatslieden.
En daar is ook alle reden toe. Daar kan toch
by dergelijke gelegenheden zoo licht een onvoor
zichtig woord geuit, een hoffelijkheid betuigd
worden, die, als een toezegging ot als een belofte
wordt opgevat, in elk geval tegenover dergelijke
ontmoetingen mag men met recht eenigen schroom
koesteren.
De tegenwoordige Minister-president kent in
deze geen schroom en ik hoop, dat hij aan zijn
onbaachroomdheid een groote mate van voor
zichtigheid, een groote behoedzaamheid in het
spreken paart, maar juist met het oog op zijn
persoonlijke eigenschappen, rijst bij mij wel
eenigen twijfel, of die wel zal betracht worden.
In dit opzicht acht ik inderdaad ten opzichte
van het buitenland, de nieuwe koera een zeer
bedenkelijke.
Er is nog een ander punt, waarbij eenigszins
gebroken is met de tot nu toe gevolgde practijk,
waarin in een nieuwe koers gezeild wordt, n. 1.
in de verhouding der ministers tot de Kroon.
Wanneer ik dit bespreken zal, wensch ik goed
begrepen te worden. Het ligt verre van mij
den Minister-president of een der Ministers te
beschuldigen van republikeinsche of anti-mo
narchale neigingen, evenmin te beweren, dat wie
hunner ook zou te kort gekomen zyn aan den
eerbied voor den persoon van de Koningin. In
tegendeel, ik geloof, dat deze zaken bij denMi-
niater-president meer het gevolg ziin van zeke
re constitutioneele onbedrevenneia, zekere ach
teloosheid ten opzichte der vormen misschien
een ie groot zelfvertrouwen en overschatting van
eigen macht.
Dr. A. Kuyper, dit moet men niet vergeteD, is
zeker een man van groote bekwaamheid, maar
die toch de staatsmansloopbaan voor zijn taak
geëischt, mist.
Uii is een groot godgeleerde, een bekwaam
dagbladschrijver die als zoodanig in ons land
een eerste plaats inneemt; ook is hij eenige
jaren lid der Tweede Kamer, maar juist daar is
hij altijd in de oppositie zelfs de leider de meest
felle en stelselmatige oppositie geweest, en dat
ia nu niet de juiste school om een correct, con
stitutioneel staatsman te worden.
Hij heefi niet leeren inzien de in de regee-
ringsprRCtijk zoo hooge waarde van de inacht
neming der vormen.
Na leidt zulks tot een betreurcngswaardige
wijze van optraden, zonder dat ook zelfs de ge
volgen direct zijn te overzien. Ik wil er aan
herinneren, hoe kort na het optreden dezer re
geering, ik zeer verbaasd en zeer getroffen werd,
zelfs zeer ontstemd ben geweest, toen op een
zijner buitenlandsche reizen, 't was in Belgie
Dr. A. Kuyper, bij gelegenheid, dat hij Ant
werpen bezocht gezegd had tegen een dagblad
schrijver „ik zal bij gelegenheid der tentoon
stelling een Nederlandsch oorlogschip naar Ant
werpen zenden
Tot die zending zijn alleen de Ministers van
Marine en van Buitenlandsche Zaken, met zeer
speciale machtiging van het Hoold van den
Staat gerechtigd. Dat zonderlinge feit, alle cou
ranten hebben die uitdrukking overgenomen,
waa een vergrijp tegen de vormen, Ook in het
buitenland heeft deze zaak een zonderling effect
gemaakt en zij werd dan ook veel besproken.
Inderdaad, men moet zulk een vergrijp tegen de
vormen niet te licht achten.
Maar ook bij de binneulandsche regeerings-
zaken hebben wjj betzelfde kunnen zien.
Ook, daarbij beeft de Minister-president zich
aan de vormen vérgrepen. Zou bijv. de ontbin
ding der Eerste Kamer in het vorig jaar. I)e
Eerste JKamer verwierp de Hoogeronderwijswet
niet pitsluitend, omdat zij was tegen een reor
ganisatie, maar omdat zij niet goedkeurde het
verleenen van den jffectis civildig, aan
lie Vrjje Universiteit- Nu had deze regeering
kunnen doen, vat de vorige gedaan heeft bij de
Ongevallen no.,, eenige wijzigingen aanbrengen
waardoor de wet aannemelijk zou zijn geworden.
Dat beeft zij niet gedaan, doch eenvoudig ver
zocht de Kamer te ontbinden.
Dat was een gewichtige zaak; sinds 184b had
men nimmer gezien, dat de Eerste Kamer geheel
alleen werd ontbonden. Maar wat vooral in
deze bedenkelijk is, dat is het feit dat men
daarbij zoo'n grooten spoed betracht heeft dat
het geheel den schijn had. dat er geen overleg
met de Kroon heeft kunnen plaats hebben. En
het is dan ook de wijze, waarop die zaak be
handeld is, die den leider der socialistische partij
zien beer Troeletra, heeft doen zeggen.
„Sinds jaren is het waar karaker van de Kroon
als ornament, als uithangbord der parlementaire
meerderheid niet zoo naakt tentoongesteld,
als bij deze ontbinding der Kamer door deze
Christelijke regeering". De verdediging, die daarop
van den Minister-president is gevolgd was al zeer
ongelukkig. Want deze antwoordde, dat men niet
moe6t vergeten, dat het in de laatste dagen
van Juli was en er moest dan wel met spoed
gehandeld worden, anders ziju de meeste men-
Bchen op reis. Alsof Nederlandsche Staatsamb
tenaren en leden van Provinciale Staten opreis
zouden gaan, indien zulke belangrijke beslissin
gen zouden moeten genomen worden. Dat is
geen excuus. Ook hier zijn de goede vormen
niet betracht. (Applana).
Volkomen terecht heeft dan ook de heer Van
Houten in de Eerste Kamer gezegd, dat de Mi
nister aan de Koningin niet eens den lijd heeft
gelaten om de redevoeringen van de heeren Van
Boni val Faure en Van Weideren Rengers, te
lezen, terwijl toch de Minister het deed voor
komen, dat juist die redevoeringen de ontbinding
hadden geprovoceerd. Zoo haastig moest alles
geschieden, dat de Koningin besluiten moest,
voor dat zij de Handelingen waarin beide rede
voeringen voorkwamen kon hebben gelezen. In
dien men voorstander is van de constitutioneele
monarchie indien men gelooft, dat de constitu
tioneele monarchie, voor het oogenblik voor ons
land de beste regeeringsvorin is, dan moeten
niet de verhoudingen, die het hoofd van den Staat
in die constitutioneele monarchie inneemt, lot
de kleinste verhoudingen en afmetingen worden
teruggebracht, zoodat het zou schijnen, albof die
ook slechts een ceremonieele taak ware.
Dergelijke miskenning van een door de ervaring
als goed erkeude practijk heeft plaats gebad bij
dejveelbesproken Overrijssclsche questie.
Teder zal zich herinneren, wat ten ozpichte
dier zaak is geschied. De leden der Overijsselsche
Staten waren bij elkander geroepen op het oogen
blik, dat er een vacature was, waardoor de Staten
niet voltallig waren. Door deze onvoltalligheid
bestond er grooten kans voor de liberale partij,
dat die nu in de minderheid zou komen. Toen
hebben de liberalen leden eerst voorgesteld de
vergadering te verdagen. Zoodra dit voorstel niet
éen stem meerderheid werd verworpen, hebben
zij de vergadering verlaten, waardoor deze niet
langer genoegzaam voltallig was, zoodat ook de
verkiezing niet kon doorgaan.
Nu laat ik het gedrag der Statenleden in het
midden, ik spreek daarvoor geen oordeel uit.
Toen het geval geschied was, sprak liet vanzelf,
dat de Overijsselsche Staten andermaal in de
gelegenheid moesten worden gesteld om een keuze
te doen. De Commissaris der KoDingin heeft toen
een voorstel aan de Koningin gezonden. De Mi
nister was op reis en heeft dit stuk laten liggen
en er niet eens meededeeling van gedaan aan de
Koningin en bij zijn terugkomst de zaak in den
Ministerraad gebracht om haar bij de wet te
regelen.
Ik geloof dat als het eens een liberaal minis
ter was geweest, die zoo gehandeld had, er een
geschreeuw zou zijn opgegaan in den lande tegen
zulk een vergrijp tegen de rechten der Kroon.
De gebeale Overijsselsche zaak levert overigens
een bewijs van het allerzonderlingst beleid dezer
regeering.
Ik geloof dat niet eone vroegere regeering
deze zaak zoo zou hebben behandeld. De Minis
ter-president was van oordeel dat de zaak slecht
kon worden geregeld bij de wet, alhoewel de
meest gezaghebbenden op het punt van staats
recht verklaarden, dat „en dergelijke wet geheel
in strijd zou zijn met de beginselen van ons
staatsrecht.
De minister begreep niet bet onderscheid
tusschen de kwaliteit van Statenlid en ambtenaar
tusschen gekozen door de kiezers en benoemd
door de regeering. Later heeft hij de provinciale
Statenleden er over aangevallen en hun verweten
ongehoorzaamheid aan de wet en gebrek aan eer
bied voor Koningin, doch hij vergat daarbij dat
deze leden verantwooiding schuldig waren, aan
de kiezers maar niet aan den minister. Toen
daarna de Provinciale-Statenleden ondanks de
ingediende wet van den minister toch geheel
zelfstandig tot de verkiezing van leden der
Eerste Kamer overgingen, toen heeft de regeering
de wet in den steek gelaten, zoodat men er
niets meer van heeft geboord. De leden die door
de Staten gekozen werden zijn door de Eerste
Kamer toegelaten en hebben'zitting genomen.
Door die gansche geschiedenis is het prestige
der regeoring niet verhoogd geworden.
Een ander bewijs dat wij op dit oogenblik een
r.ieuwe koers hebben, ligt in de benoemingen
der tegenwoordige Regeering.
Nu erken ik dat dit een zeer moeielijk punt
is. Een punt van neteligen en zeer kieschen aard.
Ik zal dan eok niet in bijzonderheden treden,
geen bepaalde gevallen onder handen nemen,
geen persoonlijke bijzonderheden ophalen, daar
voor is zeker een openbare vergadering een min
der geschikte plaats. Maar dit is zeker, dat door
niemand kan worden ontkend, die de door deze lic-
gecring gedane benoemingen van nabij heeft gade
geslagen, op de hoogte is van al wat vaak vooraf
is gegaan, dat de invloed van de officiede ad
viseurs, van de hoogere ambtenaren, die voor
elke benoeming advies moeten uitbrengen, al zeer
gering is- De niet-officieele adviseurs hebben
heel wat grooter invloed.
In de tweede plaats wordt meer dan ooit ge
let op de godsdienstige denkwijze der oandidalen.
Naar aanleiding der benoemingen dezer regee-
?ing, hebben wij in de Kamers uitvoerige dis-
cussiën gehad, toen de heer Toelstru deze zaak
ter sprake bracht ea zelf aan de regeering ver
wante personen hebben niet dien maatstaf van
billijkheid en rechtvaardigheid gezien, die ver
zocht wacht worden. Het was merkwaardig, hoe
de heer De Savornic Lobman, die altijd gereed
staat, waar het noodig is de regeering te ver
dedigen, dat die ten opzichte dezer zaaV e- zcgd
heeft niets anders dan deze zeer koele woor
den - „Ik acht het ook beter dat bij benoemingen
zoo min mogelijk gelet worde op de geestesiu-
richting van decandidaten". En niet minder
krachtig in de aitlating van den auti-revoluti
onnairen dagbladschrijver, onlangs in de bladen
vermeld, van inr. F. de Vries, die gezegd heeft
„wanneer het gunstelingenstelsel en het nepo
tisme komen in de plaats van de bevordering
naar rechtmatige verdiensten, dan duurt het ge
woonlijk niet lang of er ziju genoeg individuen
te vinden, die elk middel aangrijpen om in de
gunst te komen en dan komt de ernst om door
arbeid iets te leveren, genoegzaam in discredits!.
Wanneer men let op den wetgevendon arbeid van
deze regeering dan wil ik erkennen dat die in
vele opzichten mij reden tot bezorgdheid geeft, en
wil ik mij bepalen tot de belangrijkste wetten
De belangrijkste wetten, die een staatkundig
karakter hebben, zijn drie in getal, de drankwet
en de beide onderwijswetten.
Ik zul over die drankwet niet veel zeggen. Ik
geloof niet dat er wel een tweede wet is
die meer sporen van wetgevende onmacht draagt
dan deze drankwet.
Wij hooren van tal van personen, die met de
wet in aanraking komen, of tot de uitvoering
daarvan werden geroepenniet voor uitvoering
vatbaar, niet na te leven.
Ik erken dat een drankwet een zeer moeielijke
zaak is, vooral wanneer men niet zooals in
Amerikaansche staten het gebruik van sterke
drank geheel wil verbieden. Als men niet alle
gebruikveroordeelen wil dan is het een ontzag
gelijk moeilijke zaak voor den wetgever om de
juiste lijn te trekken, wanneer men alleen het
misbruik wil bestrijden.
Ook de eerste drankwet was niet vrij van
groote gebreken, maar nu had men toch de er
varing van vele jaren. In plaats nu de wet te
vereenvoudigen en praclisch uitvoerbaar te maken
waardoor zij ongetwijfeld effectvoller zou zijn
geworden, is zij nu zoo omslachtig dat aan de
mogelijkheid van volledige uitvoering sterk moet
worden getwijfeld.
Ik heb naar aanleiding van deze wet van
verschillende zijden gehoord:
Gelukkig dat de Nederlandsche rechters en
ambtenaren verstandige menschen zijn het is
ongelukkig als dat onze troost moet zijn, voor
de gebreken en de fouten in onze wetgeving.
En wanueer nu bij uitzondering, wat heel goed
kan, eens onverstandige ambtenaren wetsbepa
lingen moeten uitvoeren, aan welke wille
keur kunnen dan de burgers worden blootgesteld
ten gevallen van zulkf plagerige bepalingen
Ook over de beide onderwijswetten kan ik
geen gunstig oordeel uitspreken.
Ons Hooger onderwijs staat goed aangeschreven,
in het buitenland zoo goed als in ons and.
Onze hoogleeraren zijn bekend als bekwame
geleerden, de eenige wel eens vernomen klacht
was over de talrijkheid van onze instellingen
en de hooge kosten, welke klaehte echter ver
stonden toen men het aantal studenten zoo flink
zag toenemen.
Ik kan mij ook niet vooratellen dat het een
volkswensch is geweest, dat men kwam met een
voorstel om het Hooger onderwijs te wijzigen.
De Polytechnische school er buiten gelaten, dat
was heel iets anders. Die vereisohte een wijziging
Waarvoor was nu d.e wijziging noodig. Ja, dat
is eigenlijk gemakkelijk te zeggen. Dr. Kuyper
had voor een '25 jaren een byzondero inrichting
voor Hooger onderwijs geopend en nuwenschte
hij die inrichting met de rijksinstelling op gelijken
voet behandeld te zien. Nu is het onmogelijk
dat dergelijke instellingen als de vrije univer
siteit ooit zullen gelijk te stellen zijn, wat het
wetenschappelijk gehalte betreft met onze staats
universiteiten. Dat zeg ik niet, denkend dat een
calvinist of geloovige geen geleerd man zou
kunnen zijn, integendeel er zijn onder de
calvinistenen katholieken zeer wetenschappelijke
personen. Maar wanneer ik zie hoe klein de
lie kring is waaruit de hoogleeraren kunnen
gekregen worden, waar zelfs een algemeen erkend
hoogst begaafd rechtskundige als de heer de
Savornin Lohman ongetwijfeld is, uitgeworpen
wordt uit dien wetenschappelijker! kring om een
klein verschil in de leer. dan moet ik de ervaring
opdoen dat de kring waaruit men zijn hoog
leeraren kan kiezen zoo ontzaglijk beperkt is
dat men voor alle mogelijke faeuiteite geen ge
schikte personen zou kunnen vinden.
Wilde men slechts gelijkstelling dan vindt
men in de wet reeds al wat men noodig had.
Men heeft nu reeds eon universiteit die niet
van den Staat uitgaat en waaraan toch dezelfde
rechten zijn gegeven, als aan de staat instellingen
de gemeentelijke te Amsterdam. Maar daaraan
zijn meer waarborgen gestold, dan waaraan dc
vrije universiteit ooit zou kunnen voldoen.
Van de vrije universiteit worden nu onbetee»
kende waarborgen geeischt
Zij heeft thans eene hij de wet geregelde maar
zeer geprivilegeerde positie- Men heeft een in
richting geprivilegeerd, die het wat wetenschap
pelijk gehalte betrelt nimmer tot dc hoogte
eencr rijksuniversiteit zal kunnen brengen. Ik
moet nadrukkelijk zeggen dal ik door die wet
bon teleurgesteld in dc verwachtingen die ik
had van 't wetgevend talent van dpu minister
van Binn. Z. Ik kan mij begrijpen dat hij de
zaak zou ter hand nemen, maar ik acht het een
bedenkelijke fout dat hij een [geheel nieuwe
regeling maakt en niet volgde het Duitscho
of het Belgische stelsel van staatsexamen. Ik
zal niet zeggen dat ik zoo wegloop met dat be
ginsel, maar wij hadden dan toch iets beters
dan dit geknutsel om een rijkstoelage te geven
aan een universiteit die het- niet verdient en
die geprivilegeerden wordt hoven de rijksinrich
tingen.
Hoe men nu deze wet kan noemen en ken
merk van Christelijk regceringsbeleid kan ik
niet begrijpen.
Men heeft bovendien de voordeelige voorwaar
den niet gemaakt tot een monopolie der „chris
telijke" universiteit, maar elke inrichting die
aan de zeer lage voorwaarden voldoet of het
een mahomeduansehe of anti-cbriste lijke is
kun van die gunstige voorwaarde gebruik ma
ken.
Wat de wet op het lager onderwijs betreft»
ook dat is zeker een zeer gewichtige wet. Voor
eerst is gebroken met de pacificatie door de wet
Maokay tot stand gekomen. Nu moet ik be
kennen, dat ik zelf nooit een groot voorstander
van die pacificatie ben geweest. Wel ben en
was ik van oordeel dat pauficatie moest er ko
men maar ik had gehoopt dat ik die zou wor
den bereikt door de openbare school dichter bij
volk te brengen, de grieven tegen het opeubaar
onderwijs tegemoet te komen de neutruliteit
niet te doctrinair op te vatten en voor het gods
dienstonderwijs meer plaats te geven.
Maar de pogingen daartoe zijn steeds vruch
teloos gemaakt, door hen, die dat godsdienstig
onderwijs juist wenschten en die steeds getracht
hebben de openbare school zoo neutraal mogelyk
te maken. Men heeft moeten zien dat rne.t de
subsidieering der bijzondere school de poeiiicatie
niet beteekend was. Ik heb nooit getwijfeld aan
ile goede trouw van ben die inderdaad deze pa
cificatie als het eind van den schoolstrijd be
schouwden, maar reeds dadelijk geducht en ge-
vroesd dat de mensehen die achter hen stonden
op de staatkundige leiders drang zouden uitoe
fenen en niet zouden rusten oer de bijzondere
school meer subsidie zouden genieten. En blijft
deze regeering haar macht behouden dan zal
steeds meer worden gevraagd-Men zal nietrusten
eer de Staat het geheele bijzouder onderwijs be
kostigt.
In een redevoering door een katholiek Tweede
Kamerlid gehouden, heeft deze gezegd, dat het
ideaal is: geen ouder moet om financieele redene
gedwongen worden-, zijn kinderen naar de open
bare school te zenden; m.a.w. dat in iedere ge
meente kostelooze bijzondere scholen zijn.
De regeering het geheele bijzonder onderwijs
te doen betalen is dan ook de volledige conse
quentie van dit beginsel.
Er werd bij dc behandeling dar voorstellen op
gewezen dat de kinderen aan sommigö scholen
grooter waren dan de kosten van het onderwijs
en de gelden daarvoor uitgetrokken zouden
te goede komen aan de kloosterorden Voor
het geld uit de staatskast zouden langs dien weg
kloosters en kapellen gebouwd kunnen worden.
Een katholiek Kamerlid heeft dat zelfs erkend
maar vroeg: Hindereu die kloosters en kapellen
I de heeren soms? Mij niet sleuds zal ik de uit-
I ingen van godsdieiistigeu in andersbenkande
I eerbiedigen, maar onbillijk ucht ik het, dat bui-
j ten het budget van eeredïenst om golden wor-
I den gegeven voor kloosters en kapellen,
j Merkwaardig is het adres der Limburgsche open-
i bare onderwijzers, allen goade katholieken, die
j de vrees uiten, dat het teekenouderwijs geheel zou
verdrongen worden. Willen de katholieken self
dit, dan is dat hun recht en moet men hen die
i kloo8teronderrioht wenschen volkomen vrij laten
j in den strijd, die voor twee jaren in Frankrijk;
I werd gestreden zou ik ongetwijfeld niet aan de
zijde van Com boa hebben gestaan, maar veeleer
I aan die der kloosterlingen, maar van den anderen
kant verlang ik ook niet dat de congregatiën
door den staat worden gesubsidieerd op die wijze
I dat zij komen te staan in de geprivilegeerde po-
1 si tie, of er pressie worde uitgeoefend om de kin-
deren van de school te nemen, (applaus)
I Ik zal niet spreken over de wet, waarop wel
het uitzicht geopend is, maai die nu niet meer
i in behandeling gekomen, de Tariefwct. Dat heeft
i thans geen actualiteit- Voor de samenkomst der
I nieuwe Tweede Kamer zal zij niet in behande-
I ling komen. Al zou ook deze minister van fi-
I nanciën aftreden, wij zullen toch oen ontwerp
i in protectionischtische zin krijgen.
1 Nu mag het wetgevend regeeringsbeleid
aanleiding tot groote bezorgdheid geven iets
j wat mij nog niet meer bezorgdheid vervult wat
ik mij veel bedenkelijker vind voor de toe-
j komst, dat is dc eigelijke grondslag de regeering
die volgens de uitlatingen van haar leider de
eigelijko reden van haar bestaan is, n. 1. dat
zij is een „christelijke" regeering niemand zal
eenig bezwaar hebben tegen de christelijke re-
geering wel tegen een regeering die van den
naam christelijk, een politicken partijnaam
maakt.
Dat doet ons deuken aan don strijd aan het
einde der 18 eeuw in ons land gevoerd, toen
ook een deel zich de patriotten, de ware vader-
landers noemde.
De overigen werden daardoor als niut-vrionden
als vijanden van het vaderland aangewezen en
nu ook noemen de christelijken slechts hen
christelijk, die tot hunne staatkundige partij
behooron.
Ik vind het niet van aanmatiging ontbloot,
dat katholieken en gereformeerden en van de
andere gezind ten in dien «ij die op katho
lieken en antirevolutionaire stemmen, uitsluitend
aanspraak zouden kunnen maken op de nasm
christelijk.
Als dat waar is, en deze regeering uitsluitend
christelijk was, dan ware de vorige regeoringen
dit niet, en dan zou zulke uit de wetgeving moe
ten blijken. Wat moet iij dan een onchriste
lijke bestuiiddeelen bevatten maar deze re
geering zou dan toch die bestanddeelen i.iceten
verwijderen en dat ie tot nog toe niet gedaan.
Zij heeft of haar plicht verzaakt, of die toe-
standdeelen niet kunnen vinden.
Slut en debat in het volgend nummc.
KENNISGEVING.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS rau
AMERSFOORT,
Gelet op do missive van heeren Curatoren der
Rijks-Universiteit te Utre-iht dd. 22 Mei 1905No. 340;
Brengen ter algemeene kennis:
dat waarschijnlijk met 1 Sapteraber a.s.eeue Vica-
riebeurs van St. Joris te Amersfoort beschikbaar zal
komen
dat zij, die daarvoor in aanmerking wenschen te
komen, eeu request (gericht aau den Minister van
Binneuland3uhe Zvtkon) behooron iu te zenden bij
heeren Curatoreu der Ryks-Universiteit to Utrecht.
Jongelieden, die huune opleiding to Amersfoort
hebben geuoten, wordeu uitgenoodigd zich tevens
schriftelijk te wenden tot Burgemeester en Wethou
ders van Amersfoort.
Amersfoort, 20 Mei 1905.
Burgemeester en Weihouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIKR8.
De Secretaris.
J. O. STENFEFT KROI58E.