aan de Boeren ia óvêrgeliten tijd en wijze te kiezen waarop xy de wapenen zouden neerleggen Ik Trees wel, dat de rol, welke de Nederlandsche regeering toen heeft vervnld, en ik geloof wel, dat zij wel zonder zich geheel van de ge volgen bewust te zijn, heeft gehandeld, haar door onpartijdige schrijvers niet tot eer zal worden toegerekend. Van de verdere bemoeiingen van don Minister president met de buitenlandsche aangelegenheden weten wij de gevolgen niet- Wij weten dat de Minister-president met verschillende vorsten en staatslieden in persoonlijke aanraking is ge weest de buitenlandsche dagbladen hebben het vermeld, met den Keizer van Duitschland, met den Koningin van Italië, Saksen en België en met verschillende Staatsministers. Dat bij dergelijke ontmoetingen niet over staatszaken, maar over koetjes en kalfjes zou zyn gesproken, is niet zeer aannemelijk. Zeer merkwaardig is de opvatting van den Minister-president, blijkens het antwoord bij ge legenheid van de interpellatie van mijnheer Van Kol gegeven, zeer merkwaardig, zeg, ik ia de mededeeling, dat dergelijke ontmoetingen door den Minister-president zouden gezocht worden, hij zou niet nalaten met interessante personen, niet over koetjes en kalfjes, maar over zaken, die het land lietroffen, te «preken en trachten met invloedrijke en hooggeplaatste regeeringe- peraonen in aanraking te komen. Ik ken Neder landsche staatslieden, die op het voorbeeld van Ministers van kleinere mogendheden dergelijke ontmoetingen steeds ontweken, voorzoover de beleefdheid het niet onmogelijk maakte. Zij ver meden liefst de samenspraken met vreemde vor- ■tcn of staatslieden. En daar is ook alle reden toe. Daar kan toch by dergelijke gelegenheden zoo licht een onvoor zichtig woord geuit, een hoffelijkheid betuigd worden, die, als een toezegging ot als een belofte wordt opgevat, in elk geval tegenover dergelijke ontmoetingen mag men met recht eenigen schroom koesteren. De tegenwoordige Minister-president kent in deze geen schroom en ik hoop, dat hij aan zijn onbaachroomdheid een groote mate van voor zichtigheid, een groote behoedzaamheid in het spreken paart, maar juist met het oog op zijn persoonlijke eigenschappen, rijst bij mij wel eenigen twijfel, of die wel zal betracht worden. In dit opzicht acht ik inderdaad ten opzichte van het buitenland, de nieuwe koera een zeer bedenkelijke. Er is nog een ander punt, waarbij eenigszins gebroken is met de tot nu toe gevolgde practijk, waarin in een nieuwe koers gezeild wordt, n. 1. in de verhouding der ministers tot de Kroon. Wanneer ik dit bespreken zal, wensch ik goed begrepen te worden. Het ligt verre van mij den Minister-president of een der Ministers te beschuldigen van republikeinsche of anti-mo narchale neigingen, evenmin te beweren, dat wie hunner ook zou te kort gekomen zyn aan den eerbied voor den persoon van de Koningin. In tegendeel, ik geloof, dat deze zaken bij denMi- niater-president meer het gevolg ziin van zeke re constitutioneele onbedrevenneia, zekere ach teloosheid ten opzichte der vormen misschien een ie groot zelfvertrouwen en overschatting van eigen macht. Dr. A. Kuyper, dit moet men niet vergeteD, is zeker een man van groote bekwaamheid, maar die toch de staatsmansloopbaan voor zijn taak geëischt, mist. Uii is een groot godgeleerde, een bekwaam dagbladschrijver die als zoodanig in ons land een eerste plaats inneemt; ook is hij eenige jaren lid der Tweede Kamer, maar juist daar is hij altijd in de oppositie zelfs de leider de meest felle en stelselmatige oppositie geweest, en dat ia nu niet de juiste school om een correct, con stitutioneel staatsman te worden. Hij heefi niet leeren inzien de in de regee- ringsprRCtijk zoo hooge waarde van de inacht neming der vormen. Na leidt zulks tot een betreurcngswaardige wijze van optraden, zonder dat ook zelfs de ge volgen direct zijn te overzien. Ik wil er aan herinneren, hoe kort na het optreden dezer re geering, ik zeer verbaasd en zeer getroffen werd, zelfs zeer ontstemd ben geweest, toen op een zijner buitenlandsche reizen, 't was in Belgie Dr. A. Kuyper, bij gelegenheid, dat hij Ant werpen bezocht gezegd had tegen een dagblad schrijver „ik zal bij gelegenheid der tentoon stelling een Nederlandsch oorlogschip naar Ant werpen zenden Tot die zending zijn alleen de Ministers van Marine en van Buitenlandsche Zaken, met zeer speciale machtiging van het Hoold van den Staat gerechtigd. Dat zonderlinge feit, alle cou ranten hebben die uitdrukking overgenomen, waa een vergrijp tegen de vormen, Ook in het buitenland heeft deze zaak een zonderling effect gemaakt en zij werd dan ook veel besproken. Inderdaad, men moet zulk een vergrijp tegen de vormen niet te licht achten. Maar ook bij de binneulandsche regeerings- zaken hebben wjj betzelfde kunnen zien. Ook, daarbij beeft de Minister-president zich aan de vormen vérgrepen. Zou bijv. de ontbin ding der Eerste Kamer in het vorig jaar. I)e Eerste JKamer verwierp de Hoogeronderwijswet niet pitsluitend, omdat zij was tegen een reor ganisatie, maar omdat zij niet goedkeurde het verleenen van den jffectis civildig, aan lie Vrjje Universiteit- Nu had deze regeering kunnen doen, vat de vorige gedaan heeft bij de Ongevallen no.,, eenige wijzigingen aanbrengen waardoor de wet aannemelijk zou zijn geworden. Dat beeft zij niet gedaan, doch eenvoudig ver zocht de Kamer te ontbinden. Dat was een gewichtige zaak; sinds 184b had men nimmer gezien, dat de Eerste Kamer geheel alleen werd ontbonden. Maar wat vooral in deze bedenkelijk is, dat is het feit dat men daarbij zoo'n grooten spoed betracht heeft dat het geheel den schijn had. dat er geen overleg met de Kroon heeft kunnen plaats hebben. En het is dan ook de wijze, waarop die zaak be handeld is, die den leider der socialistische partij zien beer Troeletra, heeft doen zeggen. „Sinds jaren is het waar karaker van de Kroon als ornament, als uithangbord der parlementaire meerderheid niet zoo naakt tentoongesteld, als bij deze ontbinding der Kamer door deze Christelijke regeering". De verdediging, die daarop van den Minister-president is gevolgd was al zeer ongelukkig. Want deze antwoordde, dat men niet moe6t vergeten, dat het in de laatste dagen van Juli was en er moest dan wel met spoed gehandeld worden, anders ziju de meeste men- Bchen op reis. Alsof Nederlandsche Staatsamb tenaren en leden van Provinciale Staten opreis zouden gaan, indien zulke belangrijke beslissin gen zouden moeten genomen worden. Dat is geen excuus. Ook hier zijn de goede vormen niet betracht. (Applana). Volkomen terecht heeft dan ook de heer Van Houten in de Eerste Kamer gezegd, dat de Mi nister aan de Koningin niet eens den lijd heeft gelaten om de redevoeringen van de heeren Van Boni val Faure en Van Weideren Rengers, te lezen, terwijl toch de Minister het deed voor komen, dat juist die redevoeringen de ontbinding hadden geprovoceerd. Zoo haastig moest alles geschieden, dat de Koningin besluiten moest, voor dat zij de Handelingen waarin beide rede voeringen voorkwamen kon hebben gelezen. In dien men voorstander is van de constitutioneele monarchie indien men gelooft, dat de constitu tioneele monarchie, voor het oogenblik voor ons land de beste regeeringsvorin is, dan moeten niet de verhoudingen, die het hoofd van den Staat in die constitutioneele monarchie inneemt, lot de kleinste verhoudingen en afmetingen worden teruggebracht, zoodat het zou schijnen, albof die ook slechts een ceremonieele taak ware. Dergelijke miskenning van een door de ervaring als goed erkeude practijk heeft plaats gebad bij dejveelbesproken Overrijssclsche questie. Teder zal zich herinneren, wat ten ozpichte dier zaak is geschied. De leden der Overijsselsche Staten waren bij elkander geroepen op het oogen blik, dat er een vacature was, waardoor de Staten niet voltallig waren. Door deze onvoltalligheid bestond er grooten kans voor de liberale partij, dat die nu in de minderheid zou komen. Toen hebben de liberalen leden eerst voorgesteld de vergadering te verdagen. Zoodra dit voorstel niet éen stem meerderheid werd verworpen, hebben zij de vergadering verlaten, waardoor deze niet langer genoegzaam voltallig was, zoodat ook de verkiezing niet kon doorgaan. Nu laat ik het gedrag der Statenleden in het midden, ik spreek daarvoor geen oordeel uit. Toen het geval geschied was, sprak liet vanzelf, dat de Overijsselsche Staten andermaal in de gelegenheid moesten worden gesteld om een keuze te doen. De Commissaris der KoDingin heeft toen een voorstel aan de Koningin gezonden. De Mi nister was op reis en heeft dit stuk laten liggen en er niet eens meededeeling van gedaan aan de Koningin en bij zijn terugkomst de zaak in den Ministerraad gebracht om haar bij de wet te regelen. Ik geloof dat als het eens een liberaal minis ter was geweest, die zoo gehandeld had, er een geschreeuw zou zijn opgegaan in den lande tegen zulk een vergrijp tegen de rechten der Kroon. De gebeale Overijsselsche zaak levert overigens een bewijs van het allerzonderlingst beleid dezer regeering. Ik geloof dat niet eone vroegere regeering deze zaak zoo zou hebben behandeld. De Minis ter-president was van oordeel dat de zaak slecht kon worden geregeld bij de wet, alhoewel de meest gezaghebbenden op het punt van staats recht verklaarden, dat „en dergelijke wet geheel in strijd zou zijn met de beginselen van ons staatsrecht. De minister begreep niet bet onderscheid tusschen de kwaliteit van Statenlid en ambtenaar tusschen gekozen door de kiezers en benoemd door de regeering. Later heeft hij de provinciale Statenleden er over aangevallen en hun verweten ongehoorzaamheid aan de wet en gebrek aan eer bied voor Koningin, doch hij vergat daarbij dat deze leden verantwooiding schuldig waren, aan de kiezers maar niet aan den minister. Toen daarna de Provinciale-Statenleden ondanks de ingediende wet van den minister toch geheel zelfstandig tot de verkiezing van leden der Eerste Kamer overgingen, toen heeft de regeering de wet in den steek gelaten, zoodat men er niets meer van heeft geboord. De leden die door de Staten gekozen werden zijn door de Eerste Kamer toegelaten en hebben'zitting genomen. Door die gansche geschiedenis is het prestige der regeoring niet verhoogd geworden. Een ander bewijs dat wij op dit oogenblik een r.ieuwe koers hebben, ligt in de benoemingen der tegenwoordige Regeering. Nu erken ik dat dit een zeer moeielijk punt is. Een punt van neteligen en zeer kieschen aard. Ik zal dan eok niet in bijzonderheden treden, geen bepaalde gevallen onder handen nemen, geen persoonlijke bijzonderheden ophalen, daar voor is zeker een openbare vergadering een min der geschikte plaats. Maar dit is zeker, dat door niemand kan worden ontkend, die de door deze lic- gecring gedane benoemingen van nabij heeft gade geslagen, op de hoogte is van al wat vaak vooraf is gegaan, dat de invloed van de officiede ad viseurs, van de hoogere ambtenaren, die voor elke benoeming advies moeten uitbrengen, al zeer gering is- De niet-officieele adviseurs hebben heel wat grooter invloed. In de tweede plaats wordt meer dan ooit ge let op de godsdienstige denkwijze der oandidalen. Naar aanleiding der benoemingen dezer regee- ?ing, hebben wij in de Kamers uitvoerige dis- cussiën gehad, toen de heer Toelstru deze zaak ter sprake bracht ea zelf aan de regeering ver wante personen hebben niet dien maatstaf van billijkheid en rechtvaardigheid gezien, die ver zocht wacht worden. Het was merkwaardig, hoe de heer De Savornic Lobman, die altijd gereed staat, waar het noodig is de regeering te ver dedigen, dat die ten opzichte dezer zaaV e- zcgd heeft niets anders dan deze zeer koele woor den - „Ik acht het ook beter dat bij benoemingen zoo min mogelijk gelet worde op de geestesiu- richting van decandidaten". En niet minder krachtig in de aitlating van den auti-revoluti onnairen dagbladschrijver, onlangs in de bladen vermeld, van inr. F. de Vries, die gezegd heeft „wanneer het gunstelingenstelsel en het nepo tisme komen in de plaats van de bevordering naar rechtmatige verdiensten, dan duurt het ge woonlijk niet lang of er ziju genoeg individuen te vinden, die elk middel aangrijpen om in de gunst te komen en dan komt de ernst om door arbeid iets te leveren, genoegzaam in discredits!. Wanneer men let op den wetgevendon arbeid van deze regeering dan wil ik erkennen dat die in vele opzichten mij reden tot bezorgdheid geeft, en wil ik mij bepalen tot de belangrijkste wetten De belangrijkste wetten, die een staatkundig karakter hebben, zijn drie in getal, de drankwet en de beide onderwijswetten. Ik zul over die drankwet niet veel zeggen. Ik geloof niet dat er wel een tweede wet is die meer sporen van wetgevende onmacht draagt dan deze drankwet. Wij hooren van tal van personen, die met de wet in aanraking komen, of tot de uitvoering daarvan werden geroepenniet voor uitvoering vatbaar, niet na te leven. Ik erken dat een drankwet een zeer moeielijke zaak is, vooral wanneer men niet zooals in Amerikaansche staten het gebruik van sterke drank geheel wil verbieden. Als men niet alle gebruikveroordeelen wil dan is het een ontzag gelijk moeilijke zaak voor den wetgever om de juiste lijn te trekken, wanneer men alleen het misbruik wil bestrijden. Ook de eerste drankwet was niet vrij van groote gebreken, maar nu had men toch de er varing van vele jaren. In plaats nu de wet te vereenvoudigen en praclisch uitvoerbaar te maken waardoor zij ongetwijfeld effectvoller zou zijn geworden, is zij nu zoo omslachtig dat aan de mogelijkheid van volledige uitvoering sterk moet worden getwijfeld. Ik heb naar aanleiding van deze wet van verschillende zijden gehoord: Gelukkig dat de Nederlandsche rechters en ambtenaren verstandige menschen zijn het is ongelukkig als dat onze troost moet zijn, voor de gebreken en de fouten in onze wetgeving. En wanueer nu bij uitzondering, wat heel goed kan, eens onverstandige ambtenaren wetsbepa lingen moeten uitvoeren, aan welke wille keur kunnen dan de burgers worden blootgesteld ten gevallen van zulkf plagerige bepalingen Ook over de beide onderwijswetten kan ik geen gunstig oordeel uitspreken. Ons Hooger onderwijs staat goed aangeschreven, in het buitenland zoo goed als in ons and. Onze hoogleeraren zijn bekend als bekwame geleerden, de eenige wel eens vernomen klacht was over de talrijkheid van onze instellingen en de hooge kosten, welke klaehte echter ver stonden toen men het aantal studenten zoo flink zag toenemen. Ik kan mij ook niet vooratellen dat het een volkswensch is geweest, dat men kwam met een voorstel om het Hooger onderwijs te wijzigen. De Polytechnische school er buiten gelaten, dat was heel iets anders. Die vereisohte een wijziging Waarvoor was nu d.e wijziging noodig. Ja, dat is eigenlijk gemakkelijk te zeggen. Dr. Kuyper had voor een '25 jaren een byzondero inrichting voor Hooger onderwijs geopend en nuwenschte hij die inrichting met de rijksinstelling op gelijken voet behandeld te zien. Nu is het onmogelijk dat dergelijke instellingen als de vrije univer siteit ooit zullen gelijk te stellen zijn, wat het wetenschappelijk gehalte betreft met onze staats universiteiten. Dat zeg ik niet, denkend dat een calvinist of geloovige geen geleerd man zou kunnen zijn, integendeel er zijn onder de calvinistenen katholieken zeer wetenschappelijke personen. Maar wanneer ik zie hoe klein de lie kring is waaruit de hoogleeraren kunnen gekregen worden, waar zelfs een algemeen erkend hoogst begaafd rechtskundige als de heer de Savornin Lohman ongetwijfeld is, uitgeworpen wordt uit dien wetenschappelijker! kring om een klein verschil in de leer. dan moet ik de ervaring opdoen dat de kring waaruit men zijn hoog leeraren kan kiezen zoo ontzaglijk beperkt is dat men voor alle mogelijke faeuiteite geen ge schikte personen zou kunnen vinden. Wilde men slechts gelijkstelling dan vindt men in de wet reeds al wat men noodig had. Men heeft nu reeds eon universiteit die niet van den Staat uitgaat en waaraan toch dezelfde rechten zijn gegeven, als aan de staat instellingen de gemeentelijke te Amsterdam. Maar daaraan zijn meer waarborgen gestold, dan waaraan dc vrije universiteit ooit zou kunnen voldoen. Van de vrije universiteit worden nu onbetee» kende waarborgen geeischt Zij heeft thans eene hij de wet geregelde maar zeer geprivilegeerde positie- Men heeft een in richting geprivilegeerd, die het wat wetenschap pelijk gehalte betrelt nimmer tot dc hoogte eencr rijksuniversiteit zal kunnen brengen. Ik moet nadrukkelijk zeggen dal ik door die wet bon teleurgesteld in dc verwachtingen die ik had van 't wetgevend talent van dpu minister van Binn. Z. Ik kan mij begrijpen dat hij de zaak zou ter hand nemen, maar ik acht het een bedenkelijke fout dat hij een [geheel nieuwe regeling maakt en niet volgde het Duitscho of het Belgische stelsel van staatsexamen. Ik zal niet zeggen dat ik zoo wegloop met dat be ginsel, maar wij hadden dan toch iets beters dan dit geknutsel om een rijkstoelage te geven aan een universiteit die het- niet verdient en die geprivilegeerden wordt hoven de rijksinrich tingen. Hoe men nu deze wet kan noemen en ken merk van Christelijk regceringsbeleid kan ik niet begrijpen. Men heeft bovendien de voordeelige voorwaar den niet gemaakt tot een monopolie der „chris telijke" universiteit, maar elke inrichting die aan de zeer lage voorwaarden voldoet of het een mahomeduansehe of anti-cbriste lijke is kun van die gunstige voorwaarde gebruik ma ken. Wat de wet op het lager onderwijs betreft» ook dat is zeker een zeer gewichtige wet. Voor eerst is gebroken met de pacificatie door de wet Maokay tot stand gekomen. Nu moet ik be kennen, dat ik zelf nooit een groot voorstander van die pacificatie ben geweest. Wel ben en was ik van oordeel dat pauficatie moest er ko men maar ik had gehoopt dat ik die zou wor den bereikt door de openbare school dichter bij volk te brengen, de grieven tegen het opeubaar onderwijs tegemoet te komen de neutruliteit niet te doctrinair op te vatten en voor het gods dienstonderwijs meer plaats te geven. Maar de pogingen daartoe zijn steeds vruch teloos gemaakt, door hen, die dat godsdienstig onderwijs juist wenschten en die steeds getracht hebben de openbare school zoo neutraal mogelyk te maken. Men heeft moeten zien dat rne.t de subsidieering der bijzondere school de poeiiicatie niet beteekend was. Ik heb nooit getwijfeld aan ile goede trouw van ben die inderdaad deze pa cificatie als het eind van den schoolstrijd be schouwden, maar reeds dadelijk geducht en ge- vroesd dat de mensehen die achter hen stonden op de staatkundige leiders drang zouden uitoe fenen en niet zouden rusten oer de bijzondere school meer subsidie zouden genieten. En blijft deze regeering haar macht behouden dan zal steeds meer worden gevraagd-Men zal nietrusten eer de Staat het geheele bijzouder onderwijs be kostigt. In een redevoering door een katholiek Tweede Kamerlid gehouden, heeft deze gezegd, dat het ideaal is: geen ouder moet om financieele redene gedwongen worden-, zijn kinderen naar de open bare school te zenden; m.a.w. dat in iedere ge meente kostelooze bijzondere scholen zijn. De regeering het geheele bijzonder onderwijs te doen betalen is dan ook de volledige conse quentie van dit beginsel. Er werd bij dc behandeling dar voorstellen op gewezen dat de kinderen aan sommigö scholen grooter waren dan de kosten van het onderwijs en de gelden daarvoor uitgetrokken zouden te goede komen aan de kloosterorden Voor het geld uit de staatskast zouden langs dien weg kloosters en kapellen gebouwd kunnen worden. Een katholiek Kamerlid heeft dat zelfs erkend maar vroeg: Hindereu die kloosters en kapellen I de heeren soms? Mij niet sleuds zal ik de uit- I ingen van godsdieiistigeu in andersbenkande I eerbiedigen, maar onbillijk ucht ik het, dat bui- j ten het budget van eeredïenst om golden wor- I den gegeven voor kloosters en kapellen, j Merkwaardig is het adres der Limburgsche open- i bare onderwijzers, allen goade katholieken, die j de vrees uiten, dat het teekenouderwijs geheel zou verdrongen worden. Willen de katholieken self dit, dan is dat hun recht en moet men hen die i kloo8teronderrioht wenschen volkomen vrij laten j in den strijd, die voor twee jaren in Frankrijk; I werd gestreden zou ik ongetwijfeld niet aan de zijde van Com boa hebben gestaan, maar veeleer I aan die der kloosterlingen, maar van den anderen kant verlang ik ook niet dat de congregatiën door den staat worden gesubsidieerd op die wijze I dat zij komen te staan in de geprivilegeerde po- 1 si tie, of er pressie worde uitgeoefend om de kin- deren van de school te nemen, (applaus) I Ik zal niet spreken over de wet, waarop wel het uitzicht geopend is, maai die nu niet meer i in behandeling gekomen, de Tariefwct. Dat heeft i thans geen actualiteit- Voor de samenkomst der I nieuwe Tweede Kamer zal zij niet in behande- I ling komen. Al zou ook deze minister van fi- I nanciën aftreden, wij zullen toch oen ontwerp i in protectionischtische zin krijgen. 1 Nu mag het wetgevend regeeringsbeleid aanleiding tot groote bezorgdheid geven iets j wat mij nog niet meer bezorgdheid vervult wat ik mij veel bedenkelijker vind voor de toe- j komst, dat is dc eigelijke grondslag de regeering die volgens de uitlatingen van haar leider de eigelijko reden van haar bestaan is, n. 1. dat zij is een „christelijke" regeering niemand zal eenig bezwaar hebben tegen de christelijke re- geering wel tegen een regeering die van den naam christelijk, een politicken partijnaam maakt. Dat doet ons deuken aan don strijd aan het einde der 18 eeuw in ons land gevoerd, toen ook een deel zich de patriotten, de ware vader- landers noemde. De overigen werden daardoor als niut-vrionden als vijanden van het vaderland aangewezen en nu ook noemen de christelijken slechts hen christelijk, die tot hunne staatkundige partij behooron. Ik vind het niet van aanmatiging ontbloot, dat katholieken en gereformeerden en van de andere gezind ten in dien «ij die op katho lieken en antirevolutionaire stemmen, uitsluitend aanspraak zouden kunnen maken op de nasm christelijk. Als dat waar is, en deze regeering uitsluitend christelijk was, dan ware de vorige regeoringen dit niet, en dan zou zulke uit de wetgeving moe ten blijken. Wat moet iij dan een onchriste lijke bestuiiddeelen bevatten maar deze re geering zou dan toch die bestanddeelen i.iceten verwijderen en dat ie tot nog toe niet gedaan. Zij heeft of haar plicht verzaakt, of die toe- standdeelen niet kunnen vinden. Slut en debat in het volgend nummc. KENNISGEVING. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS rau AMERSFOORT, Gelet op do missive van heeren Curatoren der Rijks-Universiteit te Utre-iht dd. 22 Mei 1905No. 340; Brengen ter algemeene kennis: dat waarschijnlijk met 1 Sapteraber a.s.eeue Vica- riebeurs van St. Joris te Amersfoort beschikbaar zal komen dat zij, die daarvoor in aanmerking wenschen te komen, eeu request (gericht aau den Minister van Binneuland3uhe Zvtkon) behooron iu te zenden bij heeren Curatoreu der Ryks-Universiteit to Utrecht. Jongelieden, die huune opleiding to Amersfoort hebben geuoten, wordeu uitgenoodigd zich tevens schriftelijk te wenden tot Burgemeester en Wethou ders van Amersfoort. Amersfoort, 20 Mei 1905. Burgemeester en Weihouders voornoemd, De Burgemeester, WUIJTIKR8. De Secretaris. J. O. STENFEFT KROI58E.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 2