No. 5670.
54e Jaargang.
Feuilleton.
DICK BULTITUDE.
Binnenland.
UITGAVE
FIRMA A- H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden/"l.
iranco per post f 1.15. Advertentiën 1—6 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale-,
olTicirfële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels/-1.25; eikeregel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worder. de incasseerkosten in rekeningggebracht.
KORTEGRACHT9
Teiephoon 19.
De roode lach!
(Slot)
De roode lach van Leonidew AndréjelT is
'n bode vol blcedrige lyriek het is natuur
lijk et» werk van dichterlijke fabuleering;
maar mn een fabuleering, die zóó gevaarlijk
de wettelijkheid benadert, dat de Russische
autoriteiten het maar beter geacht hebben
den auteur van zooveel ten hemel schreien
de narigheid voorloopig achter slot en gren
del te zetten. Zoo komt het, dat AndréjelT
bromt, terwijl zijn uitgever de twee-en-tach-
tigste uigave van zijn werk De roode lach''
ter perfe legt dat AndréjelT gort met
boonennik eet, terwijl zijn éditeur zich aan
kaviaar nag rondsmullen.
Leonicew AndréjelT werkte gevaarlijk, hy
speelde net de waarheid.
De watrheid is, dat de oorlog tal van men-
schen krankzinnig schiet. Reeds 'n paar maal
kregen w, immers 'n droog krantenberichje
over het vervoer van 'n trein vol gek-ge-
worden sodaten van Oost-Azië naar Moskou
te slikken. Op het oogenblik is nu weer het
stoomschip »Wamoa" in 'n drijvend gek-
keuhuis hu-schapen onderweg van Chifoe
naar Odesa, met vier-en-veertig krankzin
nigen aan boord.
Een krantenman, die voor de «Indépen-
dance Beige" in Tsjifoe werkt, schreef van
daar over net schouwspel, dat die stumpers
boden, toen ze in hun kooien rondom het
dek werden opgesloten. Sommigen .varen
woest, anderen neerslachtig, maar de meesten
boden een^nbeschrijflijk-tragisehen aanblik,
liun lippen hingen neer, hun oogen stonden
star en ze nikten als echte mallooten.
Reeds achter zoo'n simpel krantenberichtje
over vier-.'8-veertig verwoeste levens, voelt
menigeen fets van de ellende bewegen, die
al dit geeteslijden moet hebben teweeg
gebracht. I
Andréjefï misdaad nu is, dat hij dit af
grijselijke A dichterlijk beeld heeft ontwor
pen.
Ziehier, m\ paar fragmentjes.
Voor me stond een vrijwilliger. Hij
meldde me de hand aan de muts, dat de
generaal oral verzocht, de positie nog twee
uur te houd®. Eer konden onmogelijk ver
sterkingen aoiikomen.
Ik antwoc^lde hem, dat dit wel gaan zou.
Daarbij viel tie op, hoe ontzettend bleek de
kerel er uitzag. Nooit van me leven had ik
in zoo'n krijtwit.gezicht gekeken
Heb je onderweg wat uitgestaan vroeg
ik hem.
Hij antwoordde niet. Er kwam angst in
zijn oogen, doodsangst. Üm z'n lippen begon
Coggs stond bilf op, zwakjes, stotterend: „Ik
mijnheer? O, lie®, alsjeblieft niet, mijnheer Ik
niet, mijnheer I"
„Ja, jij, en laat Q kameraden je maar bezien met
den afschuw en «rfoeing, die je toekomen.
Het is overbodig te zeggen, dat de heele school
den armen Cogge met zooveel verachting aanstaarde,
als ze maar kou, vant afschuw is een aanstekelijk
iets. wauueer 't van hooger hand bevolen wordt.
„Dus Coggs, zei dr. Orimslone smadelijk, dus
dacht je me om den tuin te leiden en zoo maar
ougestraft je kwaad te bedrijven? Je vleide je met
de hoop, dat, natlst ik je verboden vruchten had
weggegooid, je e: niets meer van zoudt hooren!
Dan vergiste jc je toch leelijk, jongeheer! Ik zeg
je eens en vooral, dat ik niet verkies, dat je je
onschuldige medescholieren zult overhalen mee te
proeven van je aangeboden lekkers: ze zullen niet
besmet worden door jou vuile pepermunt, of bedor
ven door zachte jujubes of goedkoope, maar ten
verderve voereud Turkish Delight. Ik beu niet van
plan de eeue of andere ziekte hier in mijn schoo.
aan te kweekeu. De bedrieger zal zyu loon hebben!"
De beteekenis vso dit alles was heel eenvoudig,
wanneer men wist, dat een van ürimstone's leerliu-
gen, een klein jongere eens ernstig ziek was gewor
den door zichzelf te overeten, een feit, dat de directeur
'het te trekken.
Ben je bang? hervroeg ik bemoedigend.
Zij lippen trokken. Z'n gezicht werd rood.
Iets monsterachtigs gebeurde, 't Was of er
bloed uit z'n moud schuimde. In plaats van
't bleeke gezicht zag ik niets dan 'n straal van
bloed en daardoorheen hinnikte een wilde,
een tandelooze lach het roode" lachen.
Ik heb het leeren kennen: dit roode lachen.
Het grijnst van al deze klevende, verhakte,
bloedende menschengelateu. Het grijnst van
den hemel. De zon hinnikt het uit. Alles wordt
bloedrood, de lucht, bet land de tneuscheu
'tis of de wereld voor een catastrophe
staat
Wezenloos bleef de soldaat voor me staan
treuzelen en lachte. Mechanisch als een
slaapwandelaar deed hij wat ik hem gelastte....
en lachte
Het prikkeldraad. Het was afschu
welijk. Als glimmende, rappe slangen wonden
de draden zich om mij no mannen, 'n Strak
getrokken draad hakte ik door. Fluitend
wierp die zich op een viertal so.ldateu, om
strengelde ze, nam ze gevangen. De stekels
scheurde hun de kleeren stuk, boorde in
hun vleesch op, dat ze 't uitgilden van pijn,
en de een tegenover den ander woest ging
draaien om vrij te komen. Gauw hiug er
éeu van hen, halt kapotgeschoten, in de stekels;
de anderen liepen, met het bloed langs de
beenen, zoo hard ze konden weg, en sleurden
hun dooden makker achter zich aan. Maar
al gauw werd er 'u tweede van hen doodge
schoten en verwarden ook de anderen
zich steeds hooger in dat prikkeldraad, totdat
ze eindelijk vol bloed, öl met het gezicht,
öf op den rug in de stekels tegen den grond
sloegen.
Het werd een afschuwelijk kluwen van
bied, en vau bloederige, naakte of half
naakte menschendeelen. Het was een la
byrinth van draden. De kartetsen sloegen
om ons heen de kogels floten.
Niemand wist meer van vechten of vluch
ten. Niemand kende nog den weg over
dezen akker des doods. De soldaten sprongen
uit zichzelf in de wolfskuilen, kuilen met
omhooggespietse lanspunten. Ze gleden aan
de spietsen omlaag als hansworsten aan ban
touwtjes, üp den een sprong de ander. Er
zaten soms vijf aan éen ijzer geregen, "t Werd
éen bloedkoek, éen gebroddel van stervend
vleesch, gejammer en vingergekramp, Handen
worstelden er uit opkrampeiid van levens
instinct. Tevergeefswie eenmaal in deze
val was geraakt, was reddeloos verloren.
Blinde, sterke armen pakten hem als tangen
in zijn vleeschdrukten hem z'n oogen uit
het hoofd, sneden hem het lichaam open,
liever niet herhaald wilde zien.
„Dank z(j de groote eerlijkheid van een der jon
gens, vervolgde de diercteur, die, al was 't dan ook
op eigenaardig wjjze, maar ik wil aannemen overi
gens met de beste bedoelingen, mijn oogjn voor het
groote kwaad opende, ben ik in staat dit in ziju
geboorte te smoren. Bultitude, ik neem de gelegen
heid waar, je openlijk te bedanken; je gedrag was
De heer Bultitude was te kwaad en te zeer uit
zijn humeur om te kuunen spreken. Hij had gedacht
dat alles uu in orde zou komen en in plaats daar
van werd nu al die groote drukte gemaakt over een
paar van die onuoozele pepermuutjes. Was hij er
maar nooit over begonnnen!
„Wat jou betreft, Coggs, zei de heer Grimstone,
terwijl hij plotseling een buigzaam bruin rietje voor
don dag haalde, ik zal je in 't openbaar een bestraf-
fiug toedienen."
Coggs protesteerde hevig, maar na een korte pijn
lijke scène was 't afgeloopeu en werd hij, schreeuwend
ais een jong hondje dat geslagen wordt, naar ziju
sluapkamer gestuurd.
„Nog even heb ik iets te zeggen, zei de directeur
nu weer bijna tot kalmte gebracht. Ik ben er van
overtuigd, dat jullie allen mijn afschuw deeleu over
het gepleegde bedrog. Daarvan kan ik toch zeker
zijn, niet waar!"
(Een onderdrukt gemompel van instemming klonk
van achter de lessenaars.)
„Zoo, gaat dun nu maar allen naar je klassen en
laat het niet weer gebeuren besloot dr. Grimstone
zijn toespraak.
Paul ging gekten naar zijn lokaal, waar de lieer
Blinkhorn aan 't hoofd van een der lauge tafels
stond voor een klas van een stuk ol twaalf jongens.
„Neem je Livius en je I.otijnsche grammatica,
deden hem z'n borstkas kraken, worgden
hem
We waren op tnarsch. Ik weet niet meer
hoeveel graden het was, maar we hadden
tien uur geloopen. We konden niet meer.
De hitte was onbeschrijflijk. De zon werd
zoo groot, dat ze bijna den geheelen hemel
in beslag nam. We konden niet meer kijken.
Onze pupillen waren zoo klein als papaver-
zaadjes geworden, en zochten begeerig het
donker in de schaduw der toege'oken leden.
Maar het licht was te sterk. Ónze oogleden
waren van bloed. Het licht spoot door de
dunne wenkbrauwen in de verslapte hersens.
De lucht vibreerde. De rotsen gingen op
en af, kwamen langzaam vlot. Daarachter
blekkerde het geweld der wielende kanonnen.
Het was alles onwezenlijk. Het was of er
een leger optrok van schaduwenniet van
levende wezens
Andréjelïs boekje is vol van dergelijke oor
logsbeelden- vol bloed en vol deliruim.
Het koppelt de begrippen oorlog en waanzin
voorgoed aan elkander.
En dat is juist de verdienste; daarin schuilt
de propaganda-macht van zijn beekje. Want
de oorlog heeft opgehouden een nobel, schoon
verderfelijk, spel met moed heldentrots, sabel
en geweer te ziju. De oorlog is een lichaams-
en zielslachterij in het groot geworden; waarin
wolfskuilen, prikkeldraad, strooimijnen en in
de toekomst misschien luchttorpedo's als
wapenen dienen.
De oorlog is een afschuwelijk bedrijf ge
worden, bo-en welks wreede kerm- en donder-
geluid »de roode lach" ontzetting-wekkend
uitgiert over de wereld.
Krachtens het bepaalde bij art. 1 der wet
van 5 Juni 1905 hebben de weduwen- en
weezenpensioenen, verleend ten laste van
bovenstaand fonds, eene verhooging van on
geveer 15° o ondergaan, terwijl bij art. 2
d ierzelfde wet die verhooging geacht wordt
1 Jan. 1905 te zijn ingegaan.
Vermits mitsdien alle in het register der
pensioenen van de verschillende gemeente
besturen ingeschreven weduwen en weezen
in het vervolg op een hooger bedrag dan
tot nu toe door hen genoten is, aanspraak
kunnen doen gelden, worden de gemeente
besturen verzocht zorg te willen dragen, dat
de aan de gepensionneerden in den loop van
de volgende maand uit te reiken kwitantiën
tevens attestation de vita, tot nader vastge
steld bedrag zijn opgemaakt.
Dat verhoogd bedrag is op de pensioen
akten dier gepensionneerden vermeld, zoodat
het aanbeveling verdient om den belang
hebbenden te verzoeken bij hun komst ter
gemeentesecretarie die akten aan den amb
tenaar belast met de afgifte der attestatiën
de vita, te vertoonen.
Buliilude, zei tie heer Blinkhorn vriendelijk, en ga
zitten."
Paul nam een boek; welk boek kon hem niet
schelen en hij kende ze ook niet uit elkaa:hij ging
zoo ver mogelijk van den onderwijzer af zitten, in
nerlijk woedend, dat bij op zijn gevorderden leeftijd
nog onderwijs kreeg, maar hij zag geen middel om
eraan te ontsnappen.
„Aan tafel, besloot hij hopeloos, zal ik wel vrij
uitspreken, maar nu is 't makkelijker hem zijn ziu
te geven."
De jongens uit de klas gingen hem met opmerke
lijke koelheid uit den weg en wanneer des beeren
Blink horns aandacht was afgeleid, trokken ze gezichten
legen hem, die, al wist Paul niet heelemaal wat ze
beteekenden, hem '.och verre van o;> zijn gemak
De heer_ Blinkhorn was fijngevoelig genoeg om
Paul niet in verlegenheid te brengen; dus spaarde
hij hem en liet hem niet deeleu iu 't werk. De heer
Bultitude hoefde zijn Onkunde dus ook niet aan 't
daglicht te laten komen en zat maar gemelijk op de
harde bauk. ongeduldig den minuutwijzer volgend
op de klok boven deu schoorsteenmantel, terwijl
rond hem de jongens een voor een, een onverstaan
bare vertaling opdreunden, ouderbroken door vrien
delijke vermaningen en verbeteringen.
IVat een verschil met zijn gewone manier van
doen. Op dezen zelfden lijd, nog naar vier-en-twintig
uur geloden, wandelde hij langzaam en statig naar
do bekende omnibus, die op zijn komst met afrijden
wachtte; hij giug dan zitten, eerbiedig gegroet door
den conducteur en vrieudeljjk door ziju wedeDpassa-
giers, als iemand vau naam en stand.
Nu zou de omuibus te vergeefs op den hoek der
straat stilhouden en zonder hem naar de Bank
rijden. H-j was mijlenver op een plaats, waar
De St. Crt. nr. 143 bevat het bevolkings
cijfer van het Rijk op l Jan. 1905.
Uit dat uittreksel blijkt, dat de bevolking
van Nederland in 1904 is toegenomen met
71.717 inwoners of 14,49 per mille. Voor
de groote gemeeuten die met eeno bevol
king van meer dan 20,000 inwoners be
droeg die toeneraiug 17,87 per millevoor
de overige of plattelandsgemeenten 12.51 per
mille. Het aantal geborenen bedroeg 31,35 op
1000 inwoners voor het Rijk30,2o voor de
voornaamste en 32,voor de overige ge
meenten.
Ook de wijn deelt ten onzent in de afne
ming van 't gebruik van alcoholisehe dranken
De wijnaccijns bracht in 1904 bijna f 100.000
minder dan in 1903.
Bij Sobriëtas zijn thans aangesloten de
5 Diocesane BondeD v. drankbest. in Neder
land, samen ong. 30.000 ledeD.
Aan de Tweede Kamer is voorgesteld een
wijziging der Muntwet 1901, ter vervanging
van het zilveren door een bronzen 5 cents
stuk.
De behoefte aan een stuiverstuk zegt de
toelichting is in de laatste jaren steeds
dringender geworden, inzonderheid door het
meer in gebruik komen van muntgasmeters
en andern automatische toestelleu, tea ge.
volge waarvan de regelmatige circulatie der
21 centstukken zeer wordt belemmerd
Daarom wordt nu voorgesteld een bronzen
stuk van 28 milimeter middelijn, wegende 8
gram.
Het kwam den Minister wenschelijk voor,
den naam van stuivers tevens in de wet op
te nemen, daar die naam sedert eeuwen in
ons land bekend is en de stuiver nog alge
meen als rekenmunt gebezigd wordt.
Het nieuwe stuk zal de grootte van een
gulden verkrijgen.
Het gewicht zal het dubbele bedragen van
dat van fle 2x/2 centstukken waardoor een
zelfde nominale waarde van beide muntsoor
ten hetzelfde gewicht zal hebben.
Het maximum bedrag, dat ieder verplicht
is bij betaling in stuivers aan te nemen, wt rdt
hier bepaald op vijftig cents, dus 10 stuks.
De directeur-generaal van den Landbouw
brengt ter algemeeue kennis, dat eerlang te
Rotterdam van Rijkswege gelegenheid zal
men nu wel 't minst naar hem zoeken zou, en waar
bij insprong voor dien miserabelen jougen van
hem
Zou wel ooit een oude, achtenswaardige man als
hij er zoo aan toe zijn geweest? Als hij zyn kast
maar gesloten had gehouden en die ellendige Gar-
diisteen maar niet onder Dick's alles ziende oogen
was gekomenals hij maar geen stafpredikaties ge
houden hadals Boaier maar niet zoo lang met
dat rijtuig was uitgebleven, o, en als bij op 't kri
tieke oogenblik maar niet was flauw gevallen
wat zou dan alles anders geweest zijn.
En nu, wat moest hij toch beginnen om uit dien
benardeu toestand bevrijd te worden? Hy had goed
praten, dat de directeur hem wel zou begrijpen, als
hij maar eenmaal flink alles gezegd had. Wat moest
hij doeu als de man absoluut zou weigeren, naar
hein te luisteren? Moest hij hier dan blijven, tot
eindelijk de vacantie hem bevrijden zou Stel dat
Dick hem bevrijden zou Stel dat Dick hem met
de vacantie niet thuis wilde hebben en daar was
toch veel kans op.
't Was noodzakelijk, direct naar huis terug te
keereu ieder uur, dat bij nog langer in gevangenschap
doorbracht, maakte het hem moeielijker weer weg
te komen,
Nu en dan verdreef Paul zyn droevige gedachten
door naar de jongeus te kijken. Een paar, iu de
buurt van den heer Blinkhorn, waren vol aandacht
en hij zag een klein jongetje, die als een klasgenoot
haperde, dadelijk den vinger opstak en riep; „Ik
weet het, mijuheea. Mag ik het zeggen? Hè vraag
u 't nrj
Wordt vmolgd.)