Dinsdag 15
No. 7674.
58e Jaargang.
KOSTELOOS.
UITGAVE:
FIRMA A H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1.
franco per post ƒ1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; èlkè regèl meer 40 cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën oer regel 15 cent. Reclames 15 regels ƒ1.25 elke regel meer ƒ0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT 9
Btbus 9. Telephoon 19.
Wie zich thans met in
gang van 1 Juli a. s.
doet inschrijven als
nienwe abonné ontvangt de
tot dien datum verschijnende
unmmcrs
KENNISGEVING.
Kostel ooze-1 nenti ng.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
AMERSFOORT
Gelet op artikel 18 der Wet van 4 December
1872 (Staatsblad No. 134)
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
voor een ieder de gelegenheid tot kostelooze
inenting wordt gegeven op den eersten en
den tweeden Maandag van de maanden
JANUARI, APRIL, JULI en OCTOBER, tel
kens des namiddags te drie ure, in de daartoe
bestemde lokaliteit van het voormalig school
gebouw wijk A, Koestraat no. 9.
Amersfoort, 15 Juni 1909.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIERS.
De Secretaris
J. G. 8TENFERT KROE8E.
De lengte van de mannelijke
bevolking van ons land.
Prof. L. Bolk, hoogleeraar in de anatomie
te Amsterdam, heelt bij de opening van het
nieuwe Auatomisch laboratorium te Amster
dam, eenige dagen geleden, eenige resultaten
medegedeeld over zijn onderzoekingen be
treffende de lichamelijko lengte van de
mannelijke bevolking van ons land.
Voor dit onderzoek Leeft de hoogleeraar
de gegevens van metingen vin lotelingen
bewerkt en wel het materiaal vandemetin-
?en van tien lichtingen, n.l. van de jaren
898 tot 1907. Dit materiaal nu omvat iu
zijn geheel de gegeveus omtrent 422 629,
zegge bjjna een half millioen, jongelieden.
De bewerking heeft hem in staat gesteld,
het antwoord te geven op de beide vol
gende vragen
In welke streken van ons land is de ge
middelde lichaamslengte der mannelijke be
volking grooter dan 1.70 M.?
In wélke verhouding komen in ons land
de ondermaatsche lotelingen voor, dus die,
welke kleiner zijn dan 1.55 M.
Op twee statistisch-anthn pologische kaar
ten had spr. de uitkomsten van zijn onder
zoek in beeld gebracht.
Er bleek uit, dat men in ons land drie
centra kun onderscheiden van groote men
schen (nl. meteen lengte van meer dan 1.70 M.)
en wel een Nuorderlijk, een Westelijk en
een centraal cei trum.
Het Noordelijk centrum strekt zich uit
over Friesland en Groningen. Opmerkelijk
en voor de kennis van de rasconstructie dei-
bevolking iu het N. O. van ons land zeer
gewichtig, is 't, dat dit centrum in twee
volkomen van elkaar gesplitste stukken ge
scheiden is, namelijk een Westelijk gebied,
dat zich over de Westelijke helft van Fries
land uitstrekt, en een Oost -lyk gebied, d it
in eenigszins vreemde wijze, in oost-weste-
lyke richting door de provincie Groningen
loopt. Tusschen beide gebieden schuift zich
tot aan de Lauwerzee een gemiddeld kleinere
bevolking in, waarvan de lichaamslengte is
als die van de bewoners van Drente, Twente
en een deel van den Gelderscben achter
hoek.
Het Westelijk cpntrum strekt zich uit over
de provinciën Noord- en Zuid-Holland be
nevens de eilandenreeks.
Van deze eilanden neemt Texel een bijzon
dere plaats in, daar de lichaamslengte van
de bevolking van dat eiland grooter is dan
in eenige andere streek van ons land. Van
d-1 475 Texelsche lotelingen waren er niet
minder dan 336, of bijna 70 pC'., grooter
dan 1.70 M.en van dezen weder 70, of 15 pCi.,
grooter dan 1.80 M. Gemiddeld is de tnau-
uelijke lengte op Texel dus 1.74 M., een
maat, die men slechts aantreft in een begerki
gebied van Zweden en Ierland en die alleen
door een deel der bevolking van Schotland
overtroffen wordt.
Voegt men het Noordelijk en het Weste
lijk centrum bjj elkaar, dan kan men zeggen,
dat, behoudens enkele onderbrekingen, langs
de geheele Noordzeekust, van den Dollard
tot aan Zeeland, een bevolking van gemid
deld lange menschen woont. Deze bevolkmgs-
zóne dringt eenter niet overal even diep
landwaarts in.
Van gemiddeld kleinere afmeting zijö de
bewoners van West-Friesland en Drecbter-
land, de kustdorpen tusschen Hoorn en het
IJ, de Haarlemmermeer, het Gooi, Alkmaar
en Amsterdam, voor welke laatstgenoemde
plaats rekeuing moet gehouden worden met
het aanzienlijk aandeel, dat de Joodsche be
volking aan de lengtematen levert.
Kleiner dan 1.70 M. zijn ook de bewoners
van Leiden, de dorpen bewesten die stad en
van Den Haag.
Het derde of centrale centrum van groote
menschen strekt dicb uit over de Zuidelijke
helft van Utrecht, mot uitzondering van de
Lopikerwaard, breidt zich over het geheele
middenstuk van de Betuwe ui', terwyl wes
telijk biervan eeu aantal dorpen, tusschen
Lek en Merwede gelegen, evenzoo eeu ge
middelde lichaamslengte boven 1.70 M. aan
wijzen.
Merkwaardig is dat, hoewel Twente zich
kenmerkt door zijn buitengewoon boog per
centage van ondermaatschen, Almelo en
Hengelo een gemiddelde lichaamslengte bo-
vanl.70M. hebben; een bewijs, dat althans
iD deze plaatsen het fabrieksleven geen
nadeeligen invloed heeft op de lichamelijke
ontwikkeling der arbeiders. Trouwens in de
streek vati Noord-Brabant, waarin Eiudho-
ven ligt, doet zich het zelfde verschijnsel
voor.
Met betrekking tot de streken waar de
bevolking gemiddeld onder de 1.55 M. blijft,
de maat waarop lotelingen worden afgekeurd,
werd gewezen o.a. op het opmerkelijk ver
schijnsel, dat in West-Friesland, waar het
aantal ondermaatschen groot is, ook bet
brunetten-percentage aanzienlijk hooger is
dan in het overige deel van Noord-Holland
ot in Friesland. Het antropologisch karakter
van de West-Friezen, inclusief de Urkers,
is een ander dan dat der overige personen
van Noord-Holland of Friesland; de rasmen
ging is bier een andere.
Tegenover de grootere gelijkmatigheid en
lichaamslengte is het geringe percentage
ondermaatschen in het bovenomschreven ge
bied, dat der drie centra, vindt men in het
i verige deel van ons land zoowel een grooter
aantal ondermaatschen als een binnen enger
grenzen wiss lend percentage daarvan.
Dit laatste is een bewijs te meer, dat ge
lijkheid van bodem, het milieu dus, niet de
eenige factor is welke de lichumelyke ont
wikkeling bepaalt.
Bij de verdere bestudeering der gegeveos
treft het een verschijnsel waarop reeds
door Bruinsma de aandacht is gevestigd
dat de lichaamslengte der lotelingen regel
matig elk jaar toeneemt, al is dit niet
in alle deelen van het land even sterk.
In de laatste 10 jaren is de verbetering
buiteogewoon groot. Was in 1898 in het
geheele land het percentage lotelingen be
neden 1.55 M. 3.2, betwus in 1907 gedaald
tot 2.2. Tegelijkertijd steeg het percentage
van ben die 'anger waren dan 1.70 M. van
37.3 tot 44.8. Verbetering was er in alle
Êrovihciën, 't sterkst in Friesland en Noord-
iollard, 't minst sterk iu Brabant en Lim
burg.
D i toeneming der lichaamslengte is een
verschijnsel, dat voor de meeste landen van
Europa is geconstateerd, maar zóo gunstig
als in Nederland zijn die cijfers nergens.
De gemiddelde licnaamslen.te van den Ne-
diTlandsclien soldaat overtreft die van den
Nonrd-Duiischer. Id 1903 bedroeg het aan
tal lotelingen kleiner dan 1.55 M. in Neder
land 2.4 pUt., tegen 3.6 pC'. in Noord-
Duit-cliland, en het aantal recruten boven
1.70 M. was in Duiisctilaud 29.6 pCi. en in
Nederland 42.6 pCt.
Met recht mag dan ook geconstateerd
worden, dat de Nederlandsche bevolking in
haar jongste ontwikkelingsphase een excep-
tioueele inneemt en blijkt geeft van een
gezonde, krachtige ontwikkeling.
Vergelijkt meo den toestand met dien
van 5U jaren geleden (hetgeen mogelijk is
omdat dr. Zalsinan, de overleden curator
der Amsterdamsche Universiteit, cijf.-rs
omtrent de ondermaatschen van het jaar
1858 heeft gepubliceerd) dan blijkt voor
de provincie Noord-Holland, dat in een
halve eeuw het percentage loteliugeo kleiner
dan 1.57 M. (destijds de minimum-maat) van
36.7 is teruggegaan tot 3.2 pCt.
Als men sommige steden op zich zelf
nagaat, zijn de verschillen voor thans nög
gunstiger, z iodat men soms denken moet,
met een geheel andere bevoking te doen
hebber. Het enorme verschil tusschen 50
jaren en thans vrordt bijv. op zeer sprekende
wijze geïllustreerd door de bewoners vanZaan-
dam, waar in een halve eeuw, dat wil dus
zeggen ia nog niet twee generaties, de ge
middelde lichaamslengte met ten naastenbij
1.5 d.M. is toegenomen. Dit heeft zelfs zijn
bedenkelijke zijde, want de vraag rijst of
door te sterken lengtegroei de proporties
van het lichaam niet te zeer verstoord wor
den men weet toch, dat een disproportio
neel groei een predispotieerend moment is
voor bepaalde ziekten.
Vraagt men nu naar de oorzaken van
dergelijken vooruitgang, dan is het antwoord,
dat hier natuurlijk niet éen enkele oorzaak
in het spel kan zijn. Betere hygiënische en
sociale omstandigheden zullen wel medehel-
pende factoren geweest zijn, maar kunnen
toch niet als de hoofdoorzaak worden aange
merkt. Deze zal men op biologisch terrein
moeten zoeken-
Als een der oor?,aken stipte spr. aanminder
huwelijken van vrouwen op 16-, 17- en 18-
jarigeu leef yd. Hoewel de wet aan het m.'isje
het huwelyk toestaat op 16-jirigen leeftijd,
is dan de lichamelijke ontwikkeling van het
individu nog uiet geëindigd. Het kwam prof
Bolk niet twijfelachtig voor, dat een gravi-
diteit vóór het 20ste jaar op de lastste phase
van de eigen ontwikkeling der moeder van
nadeeligen invloed is, niet alleen voor haar
zelve maar ook voor de progenituur.
Voor een meer zuiver physiologisch ge
zichtspunt wees de hoogleeraar op de moge
lijkheid, dat een geringe verandering in het
zoutgehalte vau het door het volk gebruikte
voedsel een gunstigen invloed kan hebben
op de gemiddelde lichaamslengte van bet
volk.
Brandverzekering en onder-
geschikten.
Men neemt in de laatste jaren zelden een
courant in handen, zonder daarin te lezen,
dat hier of daar brand heeft plaats gehad,
hetzij eeu groote of een kleine, meermalen
met verlies van menscbenlevens of andere
ernstige ongelukken.
In den regel vindt men daarby vermeld
„alles was verzekerd", of „verzekering dekt
de schade", of „de eigenaar was wèl, doch
te laag verzekerd", of „niets was verzekerd",
en doorgaans „oorzaak onbekend".
Maar wat men slechts heel zelden daarbij
vermeld vindt, is of het eigendom (doorgaans
lyfgoederen of sieraden) van het onderge
schikte personeel verbrand is en of het al
dan niet tegen brandschade was verze
kerd.
Moet ik nu dat niet-vermelden beschou
wen als zekere onverschilligheid van de in
zenders, omdat het geldt de goederen vao
ondergeschikten Ik hoop van neen.
Echter treft zoo'n ramp het ondergoschikt
personeel meer dan men denkt, al hoort
men het dan ook doorgaans niet verder
dan van de betrokken personen of uit hun
omgeving.
Doorgeans heeft men en vooral tijdens
en direct na een brand medelyden met
iemand, wiens eigendom niet verzekerd was.
ledereen is direct geneigd om in allerlei
bewoordingen lucht te geven aan het mede
lijden, dat hij heeft met de ramp, het ver
lies vau geheelenol gedeeltelijken boedel, dat
het niet-verzekerd personeel treft. Zeker, dat
medelyden welt uit bet hart, omdat men
zelf genoeg voelt en beseft, wat het zeggen
wil, indien men in soms eDkele oogenblikken
ziju boeltje in vlammen ziet opgaan en daar
voor bij niet-verzekering door niemand wordt
schadeloos gesteld.
Stel u voor een gouvernante, een dienst
bode, die voor haar trouwdag baar uitzet,
geheel of gedeeltelijk gereed, door spaar
zaamheid bij elkaar gegaard, in vlammen
ziet opgaan. Al is dat eigendom verzekerd,
dan blijft bet tot zekere hoogte nog een
ramp.
Kunnen nu die rampen en dat medelyden
niet beperkt worden? zeker, indien over
heden en ondergeschikten elkanders bel&o-
gen maar meer behartigden, beter en meer
er om dachten, dat bet sltchts kleine moeite
en kosten zyn om het eigendom van onder
geschikt personeel tegen brandschade ts
verzekeren.
De ondervinding heeft het meermalen
reeds doen zien, dat het geen onverschillig
heid is van ondergeschikten en overheden,
doch louter onachtzaamheid, zorgloosheid,
het denken zoo-iets-treft-mij nooit. Treft
echter bijvoorbeeld een dienstbode het on
geluk, dat haar boeltje, onverzekerd, ver
brandt, dan dient zoo'n ramp vaak tot voor
beeld voor verschillende dienstboden in de
buurt, die dan, maar ook eerst dan, hun
eigendom laten verzekeren. Anderen, dis
zoo'n ongelukkige gelegenheid niet afwach
ten, zijn evenwel bereid, zich voor scbade
te dekken als zij er maar opmerkzaam op
worden gemaakt.
Dit nu is het doel dezer regalen.
De meeste Maatschappijen xjjn niet onge
negen om kleine posten van f200 f300
af te sluiten en de j&arpremie is, vooral in
aanmerking genomen de hooge loonen die
tegenwoordig verstrekt worden, toch ook
zóo hoog niet
Laten we nu aannemen, dat deze otgene
Maatschappij zich niet inlaat met het ver
zekeren van lijfgoederen, sieraden, enz. tot
een bedrag als hierboven bedoeld, d. w. z.
onder een afzonderlyk hoofd of afzonder
lijke polisdan staat toch voor de overheid
de gelegenheid open om op haar polis een
postje te doen verzekeren ten behoeve van
het inwonend personeel.
Nu kan de garderobe van de eene onder
geschikte wel eens verschil maken met die
van een andere, doch in doorsnede loopt
dat toch niet zoo heel erg uit elkaar boven
dien beeft men by onverboopten brand door
gaans op te geven wal er verbrand ea wat
er beschadigd is. De premie voor die ver
zekering kunnen overheid en ondergeschikten
met elkander vereffenen.
Sommige ondergeschikten steunen er op,
dat zij by eventueelen brand wel vergoe
ding zullen ontvangen door hun overheid
en gelukkig zijn dergelijke daden van naas
tenliefde te constateeren. Hierbij zal dan
ook dikwijls rekeuing worden gehouden met
de meerdere of mindere verstandhouding
tusschen overheid en personeeL
Dat alles angst, schade, medelyden, al
of niet verplichting van de overheid tot