Donderdag 25
November 1909.
No. 7744.
59e Jaargang,
FIRMA A H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschgnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1.—
franco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën oer regel 15 cent. Reolames 15 regels 1.25 elke regel meer 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Rij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU
KORTEGRACHT9
stbus 9. Telefoon 19.
Spreuken
Spreuken hebben een degelijkheid, een
hoogheid 'waardoor ze eerbied afdwin
gen. Ze hebben de rust en het bezadigde
van den ouderdomze doen aan als een
vormenschoon bouwwerk, hecht en zwaar,
waaraan overleveringen zich vastknoo-
pen. Een spreuk verleent, als opschrift
gebruikt, een ernstig karakter en ver
heft in de verwachting hetgeen ze inleidt
boven het alledaagsche.
Het spreekwoord, door het spraakge
bruik gevulgariseerd, te pas en te onpas
aangewend, mist de deftigheid van de
spreuk van goeden huize en niet zelden
is de afstand tusschen die twee de zelfde
als die welke lag tusschen den poorter
en den edelman.
Waaraan de spreuk deze eigenaardig
heid ontleent?
Vooreerst aan den rijkdom van haar
inhoud, dat is de diepte van zin en juist
heid van gedachtedan aan haar beknopt
heid, dat isde gedrongenheid van stof
die haar kernachtig maakten ten laatste
aan den vorm, die ons aantrekt en
treft.
Sinds eenige jaren ziet men weer onder
het nieuwe aardewerk wandborden, voor
zien van opschriften. Het mag wel iets
oudervvetsch zijn, dat, langen tijd in on
bruik, uu terugkeert, gelijk eertijds tapij
ten en muurschilderingen spreuken ver
toonden. Een goede spreuk aan den wand
kau een huiskamer zekeren stempel
opdrukken. Ligt er niet een wereld van
huiselijk geluk en vreugde, van tevre
denheid, in de spreuk Eigen haard is
goud waard"? Kan het eenvoudiger en
meer waar gezegd worden, dat een
familiekring een onschatbaar bezit is en
pleit het niet voor het huis dat ge bin
nentreedt, waar die spreuk een eere
plaats aan den wand heeft ingenomen.
Eenvoudiger uitdrukking voor zoo veel
goeds is wel niet denkbaar. En, eenvoud
is het kenmerk van het ware zeker
geldt dit ook van de spreuk in 't alge
meen. De ware, de goede spreuk is
eenvoudig en maakt weinig vertoon
zonder de aandacht te trekken door hoog
dravende woorden, bergt zij een kern
vol diepen zin. Het eenvoudige schijnt
gemakkelijk, doch het is gemakkelijker
een onzuiveren inhoud te kleeden in een
schat van woorden dan een veelheid van
gedachten neer te leggen in zulke sober
heid van uitdrukking.
Kent ge kernachtiger spreuk dan het
oude „ora et labora"? Zij wijst ons op
twee heerlijke dingen van hooge waarde
het gebed en den arbeidze roept ons
toede verheven rust op het gebed en
de brieven van adeldom door den arbeid
te verwerven, liggen binnen uw bereik.
Het beste in het inaterieele en de hei
ligste van het geestelijke zijn hier neer
gelegd in enkele woorden, vereenigd tot
een kernspreuk, die boven alle tijden
wijsheid uitstraalt als een leidende ster.
De spreuk inde volheid van haar ka
rakter is in het bijzonder Oostersch. Er
is iets van de Oostersche diepzinnigheid
in, waar ze waarschuwend vermaant en
in eenvoudige beeldspraak leert.
Wie onzer herinnert zich niet de Oos
tersche sproken waarin de bontgekleurde
verbeelding van het Morgenland ons
menschen met de wonderlijkste lotge
vallen voor oogen too pert, die hun we
dervaren beïnvloeden door een toover-
spreuk. Wel is het daar een groot onge
luk, de tooverspreuk, die in bange om
standigheden uitredding geeft, uit het
geheugen te verliezen, maar grooter
onheil komt in die Tertellingen over
hem, die van de spreuk gebruik maakt
zonder te werken in den gee3t zooals
zij die vereisckt. Dat werpt een eigen
aardig licht op de beteekenis van spreu
ken.
Niet alleen de spreuk uit de grillige
Oostersche vertellingen, maar ook die,
ontstaan in onze Westersche wereld, is
van een adel welke zich niet licht laat
verlagen tot nederige diensten. En men
kan haar toetsen juist aan het gebruik,
dat van haar wordt gemaakt.
Opmerkelijk is het, dat de goede
spreuk dut is die met diepe betee
kenis, welke het hoogste en het beste
van het menschenleven beroert niet
licht misbruikt wordt als een woord, dat
eer op een dwaalspoor voert in plaats
van te zijn „een lichtende lamp voor
den voet
Als men een kerkgebouw binnentreedt,
waar in heerlijk gevormde opwaarts
strevende bogen en rustige zuilen, in
teer licht, vallende uit hooge ramen, in
een harmonisch geheel de Godsvereering
in beeld wordt gebracht, dan spreekt
men niet dan fluisterend, als vreesde
men door den klank zijner stem een hei
lige stilte te storen. Als men wandelt
tusschen bouwvallen en men gaat door
marmeren zuilengangen die de eeuwen
hebben getrotseerd, dan sterft alle luid
ruchtigheid van woord en gebaar. Zoo
gevoelt de beschaafde mensch den eer
bied, verschuldigd aau een kernwoord
van hoogen geest eu de ontheiliging
waar het oppervlakkig of met min goede
bedoelingen wordt uitgesproken.
Wij spraken hoven van den afstand,
die ligt tusschen de spreuk en het
spreekwoord. Men kan met een spreek
woord cmgaan als met het alledaagsche,
daardoor dat het de hoogheid mist en
gemakkelijk gemeengoed wordt. Kan men
den egoïst, die zijn plichtsverzuim tegen
over slecht bedeelden onder zijn mede-
menschen als een verwijt voelt, zich niet
zien verschuilen achter het bekende
woord „ieder is zichzelf het naast", en
hoe veilig rekent zich de mensch van
eng karakter, dat in klein-meuschelijke
ondeugden zijn bestaansvorm heeft, als
hy zegt„al te goed is buurmans gek".
De spreuk, eerlijk als ze is, dient niet
zoo gemakkelijk tot dekmantel. Helaas,
het beste kan worden misverstaan en,
erger, verkeerd uitgelegd't is niet alles
goed, dat gedaan is onder de kracht die
uitging van zinvolle woorden. Toover-
spreuken niet als de Oostersche, maar
toch met toovermacht toegerust en won
deren werkend hebben door alle tijden
heen onder de menschen geleefd. Spreu
ken hebben duizenden vergaderd onder
de banier, die ze tot het opschrift droeg
hebben legers bezield en met vreugde ge
voerd ter overwinning; hebben ontzag
ingeboezemd waar het kernwoord werd
verheven tot een leuze, die elk die zich
onder haar schaarde, dure verplichtingen
oplegde.
Of is het „Daar is maar éen God en
Mohammed is zijn profeet" geen woord
van wondere kracht gebleken in de ver
breiding van een godsdienst, en lag er
geen verbintenis in de zinspreuk van Let
verbond der edelen„Getrouw aan den
Koning tot aan den bedelzak"?
De invloed der spreuk heeft de menigte
bewogen door den enkeling in het hart
te grijpen. Uit de meest verheffende is
gekozen de lijfspreuk van groote geesten,
uit de meest gezaghebbende heeft de
machtspreuk zich een troon veroverd.
Wie zal gemeenzaam omgaan met haar,
die haar kracht in zichzelf draagt en
daarmee haar gezag, haar verhevenheid,
haar hoogheid Slechts hij, die zich tot
haar weet op te heffen door tegelooven
in haar moreele waarde.
Daarom zouden we willen zeggenlie
ver dan of behalve dan een plaats aan
den wand van uw kamer, geef ze een
eereplaats in uw hart. Nooit is een spreuk
zoo hoog, dat ge niet hoopvol zoudt kun
nen trachten ze tot uw levensspreuk te
maken. Diep van zin en tevens hoogst
eenvoudig, zijn ze verrassend in haar
eenvoud, en verstaanbaar in haar diepe
beteekenis. 't Is ermee als met het woord
van Jezus, waarvan Busken Huet zegt:
„Het gelijkt do wonderwerken der na
tuur de bloemplant in het venster van
den arme is voor dezen een verkwikking,
voor den geleerde een ondoorgrondelijk
raadsel".
Aldus Van G. in het „N. v. d. D.".
Hoe staat het niet de laudbouw-
ougevalleu-verzekering
Wie uiet onbekend is met helgeen er op
landbouwgebied voorvalt, weet, dat er op't
oogenblik groote bedryvigbeid heerscht in
zake de landbouw-ongevallenverzekering.
Iu Friesland, Groningen, Noord- en Zuid-
Hollaud, Zeeland en Overijsel zijn reeds
provinciale verzekeriogsvereeiiigingen opge
richt; in Drente, Gelderland eo Utrecht
zulleu er nog in deze raaunl worden ge
sticht.
Met 1 Januari 1910 zulleu, over heel
Nederland, deze vereenigingen in werking
treden, welke ten doel hebben, den land
arbeider of diens gezin financieel te steu
nen, wanneer hem een ongeval in 't bedrijf
overkomt, waardoor hij zijn gewone werk-
z tamheden niet kan verrichten en dus ook
niets verdienen kan.
Voor den landarbeider zullen dexe veree
nigingen een zegen zijn, want, waar bij
thans geheel op de liefdadigheid is aange
wezen als hern een ongeval trelt, daar zal
hij na 1 Januari geheel gesteund worden
door de verzekeringsvereenigingen.
De landarbeider krijgt, als zijn boer bij
»de Landbouw-onderlinge" toetreedt, zeker
heid, dat h\j niet langer aan z|jn lot wordt
overgelatenook ai zou hij, tengevolge vau
een ongeval, nooit meer kunnen werken,
dan wordt bij toch ondersteund en wel
levenslang.
Gesteld, dat een landarbeider, die f 10 per
week verdient, met een paard op hol gaat
en daarby zich zoodanig kwetst, dat hij nooit
meer werken kan, dan krijgt zoo'n arbeider
levenslang uitgekeerd f7 per week, dus 70
pCt. van zijn weekloon.
Duren de gevolgen vau de ongevallen
eenige weken en maanden, dan krijgt hij
natuurlijk eveneens een uitkeering.
Mocht de arbeider tengevolge van het on
geval komen te overlijden, dan krijgt zijn
weduwe levenslang uitgekeerd f3 per week,
terwijl voor de kinderen beneden de 16jaar
samen ói k f3 wordt gegeven. Is er maar
éen kind beneden 16 jaar, dan wordt voor
dit kind f l.5U per week uitgekeerd lot het
16 jaar is.
Men ziet het, de or de verzekeringsver-
eeuigingen zal op deze wijze heel wat ar
moede eu ellende op het plattelaud worden
gelenigd. Maar ook in de steden, waarheen
maar al te veel deze invaliden worden ge
zonden vrachtvrij dikwijls.
Vanzelf vraagt de lezer zich af, wie al het
geld zal betalen, dat voor deze verzekering
noodig is, en dan kunnen wij daarop ant
woorden: dat betalen de landbouwers, de
patroons, zelf.
En nu de lezer dit weet, vraagt bij natuur
lijk Hoe zijn de landbouwers er toe geko
men, juist thans hun knechts te gaan ver
zekeren Is er wat gebeurd, ot staat er wat
te gebeuren, waardoor de boeren over het
geheele land zoo in eens voor hun arbeiders
gaan zorgen
Zeker, er is wat gebeurd, en er zal nog
meer gebeuren.
Sedert 1903 krijgt de arbeider in de indu
strie, de bakkersknecht, de timmermans
knecht, de schiidarsknecht, enz. enz. reeds
een zelfde uitkeering, die na 1 Januari 1910
de landarbeiders kunnen ontvangen.
De landarbeiders komen dus al 7 jaar
achter.
Deze misstand en 't is een misstand,
dat de arbeider in de industrie wèl en in
den landbouw niet wordt gesteund zal
nu worden opgeheven, en als de landbou
wers niet zelf de handen aan den ploeg
slaan, dan za! de Regeering het doen. Dat
de schilderskuechts en al die andere arbei
ders in de industrie reeds gedurende zeven
jaar een uitkeering ontvangen als zy een
ongeval in het bedrijf krijgen, hebben zij te
danken aan de Regeering, die voor ben een
Ongevallenwet beeft gemaakt.
En nu staat het te verwachten, dat de
Regeering spoedig ook een Ongevallenwet
voor den laudbouw zal in het leven roepen,
want er is geen enkele reden waarom de
Regeering wèl den arbeider in do industrie
zou helpen en niét den landarbeider.
Er ligt dan ook al in Den Haag een ont
werp van Wet gereed't is door Minister
Kuyper aangeboden 13 April 1905 en door
de Ministers Veegens eu Talma gehandhaafd.
Maar, zal men zeggen, laten de landbouwers
dau wachten tot de Regeering met een wet
komt; 't is dan nog tijd genoeg.
De verstandige landbouwers denken er
eveüwel anders overdie weten de er
varingen met de Industrie-ongevallenwet
hebben dat geleerd dat als de Regeering
met een laudbouwen-ongevallenwet komt,
bet dan een dure en waarschijnlijk veel te
dure geschiedenis zal worden.
En daarom slaan thans de landbouwers
de handen iueen.
Zij wenscben aan hun knechts de zelfde
uilkeeringen te doen, die de knechts in de
industrie óok krijgen, doch zij willen be-
proeveu de verdere onkosten, die op de
verzekering komen, zoo gering mogelijk te
doen zijn.
Daarvoor zijn nu opgericht de Provinciale
onderlinge landbouwongevallen-verzekerings-
vereenigingen.
De landbouwers gaan dus thans zelf doen,
wat anders wellicht spoedig de Regeering
▼oor hen zal doen, maar dan waarschijnlijk
veel duurder, en in ieder geval veel om
slachtiger.
Het welbegrepen eigenbelang van de
landbouwers brengt dus mede, dat allen zich
aausluiten bij deze verzekerings-vereenigin-
gen, die gesticht zijn door de Provinciale
landbouw-maatschappijen.
Het zijn zuivere landbouwers-organisaties.
Elke speculatie, zooals by de particuliere
premie-maatschappijen, is hier uitgesloten,
liet geheele beheer is trouwens in handen
van de deelnemers zei ven.
Hoe deze vereenigingen nu zullen gaan
werken, zullen wij wellicht in een volgende
beschouwing nader uiteenzetten.
Beoefening van hnisvljjt ln de kazerne
door de militairen in hun vrijen tyd.
Hierover schrijft kapitein A. B. F. Feickens,
van het le regimeut infanterie te Assen, in
het orgaan van de Volksbond legen drank
misbruik
Het komt mij niet ondienstig voor, de