Dinsdag 7 Juni 1910. No. 7824. 59e Jaargang. NEEN! UITGAVE: FIRMA A H VAN CLEEFF AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden franco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosleloos. Legale, olTicieële- en onteigenings- advertentiën per regel 45 cent. Reclames 15 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 40 cent. j Bij advertentiën van buiten de Btad worden de incasseerkoiten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9 tbus 9. Telefoon 19. KENNISGEVINGEN. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT brengt ter kennis van belanghebbenden, dat,vol gens niededeeliog van deu Commiesaris dtr Koningin in deze Provincie, d.d. 80 Mei 1910, 4e afdeeling no. 2487/1692, do navolgende schietoefeningen- zullen plaats hebben Op 8 en zoo uoodig ook op 9 Juni a.s. van het fort Hardens. Er zsl gevuürd worden met kanonnen van licht kaliber (6 c.M.) waarbij onveilig wordt gemaakt de reedo van Texcel tot op 4500 M. van het fort. Op de dagen, dat gevuurd wordt, zal van het fort eene roods vlag waaien, die 3 uur vóór het begin der oefening halfetok en (Sen uur vóór de oefeniug geheel voorgeheschen wordt, alsmede gekleurde vlag gen, aangevende de ware richtingen, waarin gevuurd zal worden. Bovendien zal op deu avond vóór en op den dag der schietoefening een waarschuwingsbord geplaatst worden bjj het gebouw van don vischafslag aau de buitenhaven, vermeldende in welke richting dien dag gevuurd zal worden, torwijl bh bet torpedo- magasijn en aan den in«aDgder haven borden zullen geplaatst worden, waarop is aangegeven de bftee- keuis der gekleurde vlaggen, als volgt: rood-witte vlag beteekent Noord, wit-zwaite vlag N.O., zwarte ylag Oost. Amersfoort, 4 Juni 5910. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT, Gelet op de aanschrijving van den Commis saris der Koningin in de provincie Utrecht dd. 28 Mei 1910, 4e afdeeling no. 2474/1671 Brengt ter kennis vnn belanghebbenden de volgende Ministeritële beschikking; M1NISTERIËN VAN LANDBOUW, NIJVER HEID EN HANDEL EN VAN FINANCIËN. De Ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Financiën Gelet op de Koninklijke besluiten van 22 Juni 1896 (Staatsblad no. 9S) en 25 Juni 1006 (Staats blad no. 135); Mede gelet op de gemeenschappelijke beschik kingen van de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën van 21 Mei 1901 (Ne- derlandsche Staatscourant van 26, 27 en 28 Mei d.a.v., no. 121) en van de Ministers van Land bouw, Nijverheid en Handel en van Financiën van 3/7 Augustus 1906 (Nederlandsche Staats courant van 16 Augustus d.a.v. no. 190); Brengen ter kennis van belanghebbenden.dat ten aanzien van den invoer van paarden, be stemd voor het vanwege de Bredascbe Concours- Hippique-vereeniging op 12, 13 en 14 Juni e.k. te Breda te houden internationaal concours hip- pique, afwijking van de verbodsbepalingen, ver vat in bovenaatigehaalde ministerieele beschik kingen wordt toegestaan onder voorwaarde dat aan het eerste kantoor wotde over gelegd een namens het bestuur van de vereeni- ging afgegeven bewijs, dat de paarden voor ge noemd concours hippique bestemd zijn; b. dat de paarden, voor zooveel zij naafloop van bet concours hippique hier te lande tnoch- "ten blijven, niet in het verkeer worden gebracht, dan na door den dislricts-veearts te Teteringeu of een zijner plaatsvervangers te zjjn gekeurd en gezond bevonden. 's Gravenhage, 17/20 Mei 1910. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) VERSTEEG. De Minister van Financiën, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (get.) HESHUSIUS. Amersfoort, 4 Juui 1910. De Burgemeester van Amersfoort, WUIJTIERS. SCHOUW. De BURGEMEESTER van AMERSFOORT brengt t'. r kennis van belanghebbenden, dat op Woensdag 22, Donderdag 23 en Zaterdag 25 Juni 1910 door Watergraaf en Heemraden van het Heemraadschap De Eem een schouw over de beken en waterleidingen zal gehouden worden. Schouwplichtigen worden uitdrukkelijk aan gemaand er voor te zorgen, dat zij alsdan vol daan hebben aan hunne verplichtingen, in de desbetreffende verordening ges'eld. Amersfoort, 7 Juni 1910. De Burgemeester voornoemd, WUIJTIERS. For if the child must have grapes or sugar-plumbi when he has a raitd to them, rather than make the poor baby cry, or be out of humour why, when he is grown up must he not bo satisfied too, if bis desires curry him to wine or women? Locke, On Education. „Mevrouw", zeide de gast tot de gast vrouw, aan wierdiseh hy middagmaalde, „dat ventje is by u in goede handen. Daar kan, onder uw leiding een man uit groeien". Hij had bijgewond hoe het eenige kindje, de oogappel, de 7.evenjarige Eduard, om een tweede stukje taart en daarna om een likeurtje had gevraagd en hoe de moeder den kleine het een zoowel als het ander geweigerd had. „Ik hoop, dat u niet mis ziet", ant woordde de dame. „Maar, als ik u vra gen mag waarom dunkt u dat zoo 1" „Omdat u iets kunt, dat zeer vele moeders niet kunnen." En dat is I" „U kunt neen zeggen tegen uw kind". De man had gelijk. Neen te kunnen zeggen tegen een kind, zelfs to^'eu een éenig kind, een oogappel, is voor eeu moeder reeds half de kunst der opleidiug van kinderen tot meuscheuneen te kunnen zeggen, niet louter uit onwil, of J uit willekeur, of uit heerschzueht, maar i uit de zekerheid, dat het ten beste is j van het kind. Wij kunnen dit leeren van deu ouden wyzeu Lockewij kun- neu het leeren van den scherpziunigen I Rousseau. Maar indien wjj zelf niet geheel vau gezond verstand ontbloot zijn, dan hebbeu wij Locke en Rousseau en heel de verdere schare van oudere en nieuwere philosoten en pedagogen niet noodig om volkomen te kunnen beamen wat deze moeder na tafel nog verder sprak tot haar gast. „Ja", zeide zij, „het is mij in t eerst wel eens erg hard gevallen, want dit kind is tuyu alles op de wereld; en als hy zoo smeekte en zoo fleemde, terwijl ik zelf hem zoo gaarne blij eu gelukkig zag, dan kostte my moeite, méér dan ik zeggen kan, dat onbarmhartige neen. Maar juist omdat ik hem zoo onuit sprekelijk liefheb, wil ik niet door zwak heid oorzaak worden van zyu verderf, wil ik sterk zyn, om hem sterk tema ken, m.jn be3t doen om hem zoo vroeg mogelijk reeds te oefenen in zelfbe- heersching. „In deu beginne pruilde en griende hij, als hem iets gc.veigerd werd. Ik liet hem pruileuik liet hem grienen. Beter voor het kind een paar tranen, dan voor den man het tandenknarsen en het han denwringen. En met de voorloopige re sultaten van rnyn stelsel kan ik tevreden zijn. Naar de meeste verboden dingen wiju bijvoorbeeld taalt hij al niet meer, wetend, dat hij met huilen en dwingen toch niets van mij gedaan krijgt en bovendien reeds meer dan half ver moedende, dat ik 't goed met hem meen en dat hetgeen ik hem ontzeg inderdaad schadelijk voor hem is. „0, ik begryp niet die dwaze, domme vrouwen, die een kiud niets weigeren kunnen, het altoos maar deu zin geven, om zulke idiote redenen als; „Och, hy wou 't nu toch zoo graag!', of „Laat hy nu maar een3 gelukkig er mee zyn!", of wel met het hersenlooze geleuter over „een zonnige jeugd"! Weten die zotte schepsels dan niets van de menschelijke natuurKunnen zij geeu dag of jaar vooruit zien in de toekomst Gunnen zy aan haar zonen eu dochters niet, liever dan een vertroetelde kindsheid, een ge zonden en krachtigen levensbloei Dunkt een jeugd op rozen haar de mislukking van een gansch leven waard Beseffen zij niet hoe dit heftig begeeren naar genot, dit intens verlaugen naar lustbe vrediging, zoo het iu het kind niet be teugeld wordt, in den volwassene nog veel ontoombaarder zal opsteigeren en dan niet naar een zoetigheidje of een stuk speelgoed, maar naar nog heel hn- dere lekkernijen Kijk, ik houd mij overtuigd dat niet het laffe, karakterlooze j a, maar het weldoordachte en onverzettelijke neen het begiu is van alle educatie. Nog laug, nog lang niet ben ik met dit jongsken van mij zoo ver als ik wezen moet. Ik moet trachteu hem zóo ver te brengen, dat hij over vijftien of twintig jaar, wanneer hij mij zal ontwassen zyn, niet meer m ij n verbod behoeven zal waaraau hij zich dan trouwens bitter weinig meer zou storen maar dat hy aan de kracht van zyn eigen neen dau volkomen genoeg zal hebben. En dan zal hij mij dankbaar wezen voor het mijne, dat hem nü n<.g wel eens grieft voor dit neen, dat ik overi- rigens niet enkel tot hem zeg, maar, voor zoover mijn vermogen reiken wil, ook tot mijzelve." Zóo sprak deze kloeke vrouwen het kl >ekste van haar spreken lag in de laatste woorden, die betrekking hadden op haar zelve. Want wie niet zich zelf beteugelen kan, heeft ook niet het recht althans niet de moreele bevoegdheid om neen tc zeggen tot anderen. Er is in ons aller stoffelijke natuur, sedert onze geboorte, hetgeen geen ander woord heeft, dan j a en altoos j aeen ja, ja, ja voor al onze persoonlijke wenscheo, verlangens, begeerten, lusten en driften. Zullen wjj niet verwilderen tot de ver- nufstigste en dus gevaarlijkste soort van beesten, dan moet er tegeuover dit i a staan een neen van verbiedende en weerhoudende kracht. Dit neen gaat voor het kind uit van de ouders eu de meesters, en voor den vol wassene gaat het uit vau de wet. Maar het neen der wet zoowel als het neen van ouders en meesters is slechts een u i t e r 1 y k e macht, die slechts werken kan, desnoods zich gevoelig kan doen gelden, met behulp van uiterlijke dwang middelen. Elke u i t e r I ij k e dwang nu is ontoereikeud niet alleen, omdat hij stuit op innerlijk verzet, maar is ook in zuiver moreeleu zin verwerpelijk. Elke u i t e r 1 ij k e dwang kan slechts een noodmiddel zyn, waar de ïnuerlyke dwang ontbreekt. De innerlijke dwang ech ter wordt niet gevoeld als dwang, maal ais vryheid. Wanneer een ander tot my zegt „gij moogt niet", dau voel ik mij gedwon gen maar wanneer ik tot mijzelven zeg zeg »SÜ moogt niet" dau voel ik mij vrij. Welnu dauZiehier de hoogste taak van oudere eu opvoeders, ziehier het hoogste oogmerk van de opleiding der jeugd, dat in het kind, in den knaap reeds, tot ont- wikkeliug gebracht worde een inner- 1 ij k e macht, die hem het uiterlijke verbod leert ontberen, die heih als jonge ling, als volwassene, uit eigen wil, uit eigen vryheid tot zichzelven zal doen zeggen het beteugelende, het sterke, het hoog-menschelyke: neen. Tucht, tucht, tucht is de groote be hoefte van onzen tijd, van onze generatie een besef van plichten vóór het besef van rechteneen besef vau hetgeen wy verschuldigd zijn aan elkander, allen over eu weer als maatschappelijke wezens. Laat die tucht, waar het noodig is, gehandhaafd worden door gezag. Laten ouze jongens gedrild worden. Ook indien er geen aanranding, geen oorlog ooit meer te verwachten ware, zou algemeene dienstplicht onder de wapenen een on schatbaar middel bljjven om duizenden jonge bandeloozen te leeren een meerdere te erkennen en te ontzien, de voordeeïen te leeren proeven van regel en orde, van soberheid, welgemanierdheid, zindelijk heid eu samenwerking. Tucht, tucht, tucht is de strenge arts tot onze gezondmaking, tot onze loutering, tot onze bevryding van den ergsten dwingeland die onze vryheid bedreigt: vau den dwingeland dien wy hebben in onszelven, in onze natuur. Indien iets ons brengen kan die ver lossing uit den druk en de kluisters der materie, die geestelijke wedergeboorte, die opvleugeling tot een weder idealis tische wereldbeschouwing, naar welke het hedendaagsche Westersche mensch- dom smacht geljjk het hijgend hert naar koele wateren, dan is het tucht. Tucht opgelegd aau anderen maar allereerst opgelegd aan onszèlven. Tucht voor anderen is goed, is als brood zoo noodig. Maar de beste en noo- digste tucht, ja, het begin van alle tucht ter wereld, is de zelttucht. En deze ligt begrepen in den wil en het vermogen om allereerst, wanneer de iust ons lokt tot weelderigheid, de be geerte ons prikkelt tot vergrijp, de ge makzucht ons voorspiegelt de genoegens van plichtverzaking, tot onszelven te zeggen, afdoend, onafwijsbaar, een„Gy zult niet, mangij zult niet. Neen Aldus Ypsilon iu het „N. v. d. D.". Limburgsche kolen. In de Mei-aflevering van »Njjverheid" wordt door het departement Hengeloo dier Maatschappij het volgende geschreven over Limburgsche steenkolen. Tegen al onzo Limburgsche mjjnen de Oranje-Nassau, Carl Wilhelm, Sophie, Laura, Vereeuiging, Neupricb, Bleijerheide, de Doininicale mijn (ie zamen plm. 6000 H.A.) en de Staatsmijnen (welke laatste in bet afgeloopen jaar 145 000 ton opleverden) heeft de Steenkolen Handels Vereeoiging te Utrecht den strijd aangebonden, omdat de Nederland sche mijnen weigeren den verkoop barer productie, voorzoover die niet voor Neder land bestemd is, in handea te geven van de S. H. V. te Utrecht. Stel eens, dat het aan het Duitscbe Kolen- syndicaat, waarvan feitelijk de Steenkolen Handels Vereeniging de vertegenwoordigster is, gelakte de Nederlandsche mijnindustrie dood te concurreeren, dan waren industri- eelen en handelaren Diet alleen aan handen en voeten gebonden, maar dan zou ook ons geheele land, wat den prijs van do steenkolen betref', aan het hoofdkantoor te Es3en overgeleverd zijn; meer omdat de mededin ging van Engeland niet zoo heel veel

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1910 | | pagina 1