Donderdag 11 Augustus 1910. No. 7852. 59e Jaargang. OP REIS. AMEESFOQRTSCEE COURANT. FIRMA A H VAN CLEEFF AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi. franco per post f 1.15. Advertentiën 46 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings- advertentiën per regel 15 cent. Reolames 15 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25. Groote lettere naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten 'worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerko^ten in rekening gebracht. KORTEGRAGHT9 Postbus 9. Telefoon 19. Aan onze abonné's die tijdelijk elders binnen- dan wel buitenlands, vertoeven wordt op aanvrage, en met dtaldel^3k© opgave van adres, de courant eiken ver schijndag tegen vergoeding van het porto toegezonden. Ook niet-geabonneerden kunnen op de zelfde wijze de geregelde toezending van de B Amersfoortscbe Courant" tijdens hun uitstedigheid zich verzekeren. KENNISGEVINGEN. JACHT. De COMMISSARIS der KONINGIN in de Provincie UTRECHT, Gezien het besluit van heeren Gedeputeerde Staten dier Provincie, van den 1 Augustus 1910, 4e AfJeeling, no. 2048; Gelet op art. 11 der Jachtwet; Brengt ter kennis van de belanghebbenden 1. dat de opening der jacht op klein wild, vermeld in de 2e zinsnede van art. 17 der voor melde Wet, voor dit jaar in de Provincie Utreoht ïb vastgesteld op Zaterdag 27 Augustus a.s. met zonsopgang, met uitzondering van de jacht op hazen en fazanten, waarvan de opening op Za terdag 1 October a.s. met zonsopgang is bepaald 2. dat de lange jacht alleen des Dinsdags en des Vrijdags van elke week zal mogen worden uitgeoefend, en bet jagen in ongemaaid te veld staand koren, peulvruchten en klaverzaad, welke nog in 1910 moeten geoogst worden, verboden is, evenals het jagen in f^nkslanden, zoolang het zoogeuaamd bestgoed iB geoogst; 3. dat de jacht op reebokken en reegeiten geopend zal zijn Zuterdag 1 October a.s. met zonsopgang tot en met Zaterdag 26 November d.a.v., met zonsondergang. Utrecht, 4 Augustus 1910. De Commissaris der Koningin voornoemd, F. D. SCHIMMELPENNINCK. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Gemeente AMERSFOORT brengen ter openbare kennis, dat het proces verbaal van de zitting van het Hoofdslembureau van den uitslag der op 9 Augustus 1910 gehou den stemming voor de verkiezing van éen lid van den Gemeenteraad van Amersfoort, in het kiesdistrict III, in afschrift is aangeplakt en ter Secretarie der Gemeente voor een ieder ter in zage is nedorgelegd. Amersfoort, 10 Augustus 1910. Burgemeester en Wethouders voornoemd De Burgemeester, CELOSSE, Weth., lo. Br. De Secretaris, J. G. SIT IIFERT KROESE. Horst om ming. De BURGEMEESTER der Gemeente AMERS FOORT breugt ter openbare kennis, dat de herstem ming, ter vervulling van éen plaats in den Ge meenteraad van Amersfoort, in het kiesdistrict III, zal plaats hebben op Vrgdag, den 19 Au gustus 1910, van des voormiddags acht tot des namiddags vijf uur. Candidaten zijn HELOMA, M. van KAM, W. H. Verder worden de ingezetenen herinnerd aan den inhoud van artikel 128 van het Wetboek vau Strafrecht, luidende Hij, die, opzettelijk zich voor een ander uit gevende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt ge straft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Amersfoort, 10 Augustus 1910. De Burgemeester voornoemd, CELOSSE, Wetb., lo. Br. De toepassing van artikel 6 der Ongevallenwet 1901. Bij het invullen der loonlijsten, welke de werkgevers ingevolge art. 45 der On gevallenwet geregeld moeten bijhou den, gebeurt het meermalen, dat velen onder hen met de handen in 't haar zitten. Ik heb hier meer speciaal het oog op een zekere categorie van werkgevers, op hen namelijk, die nevens een verzekerings- plichtig, ook een niet-verzekeringsplichtig bedrijf uitoefenen, en bij wie werklieden afwisselend een gedeelte van den dag in het eene en een gedeelte in het andere bedrijf arbeiden, of wel eenige dagen per week in het eene en eenige dagen in het andere bedrijf arbeid verrichten. Bijvoorbeeld iemand oefent uit het ver- zekeringsplichtige stalhoudersbedrijf en is daarbij tevens landbouwerof een ander is koffiebrander en daarbij tevens winkelierot wel een volgende oefent uit het schippersbedrijf, doch vaart enkele dagen per week voor derden en de ove rige dagen ten behoeve van eigen handel. Dit zijn gevallen, die in de practijk her haaldelijk zullen voorkomen, en de vraag doet zich dan bij de invulling der loon lijsten voor welk loon behoort in verband met het bepaalde bij art. 6 der wet op de loonlijsten te worden gebracht Nu bepaalt dit artikel, dat het loon van werklieden, die voor den werkgever ook werkzaamheden of diensten verrich ten, welke niet tot het verzekeringplichtig bedrijt behooren, geacht moet worden geheel in het verzekeringsplichtig bedrijf te zijn verdiend. De bedoeling is dus klaarblijkelijk, dat wanneer een werkgever naast een ver zekeringsplichtig bedrijf een niet-verzeke ringsplichtig bedrijf uitoefent en hij heeft een knecht, die bijvoorbeeld een gedeelte van den dag uitsluitend in het eene en het overige gedeelte van den dag uit sluitend in het andere bedrijf arbeid ver richt, deze knecht op de loonlijst moet vermeld worden voor het loon, dat hij die ge he e le n dag genoten heeft. Dat inderdaad geen andere bedoeling kan voorliggeu, blijkt wel uit de Memo rie van antwoord, die de Regeering bij de behandeling van dit westartikel gaf naar aanleiding van het Voorloopig ver slag der Tweede Kamer. Daarin wordt onder meer het volgende blijkeljjk op het oog de werkzaamheden in de verschillende bedrjjven op den zelf den dag verricht. Hieruit volgt m.i. dus, dat art. 6 vau toepassing zou zjju in het geval, dat een molenaar tevens winke lier is, eu de knecht op den zelfden dag nu eens in den molen en dan weer in den winkel werkzaamheden heeft verricht. Het geheele loon, op dien dag genoten, zal dan voor premieberekening in aanmer king komen. Anders is het echter, wanneer iemand landbouwer is eu tevens uitoefent het verzekeringsplichtig bedrijf van stalhou der, en zijn knecht bijvoorbeeld in éen week 2 dagen in het stalhoudersbedrijf, en 4 dagen uitsluitend in het landbouw bedrijf heeft gewerkt. In dit geval is het loon, dat in elk bedrijf afzonderlijk is verdiend, zeer ge makkelijk uit elkaar te houden, zal vol gens elke logische redeneering alleen dbt loon, hetwelk in het verzekeringsplichtig bedrijf is verdieud, voor premiebereke ning in aanmerking komen en kan er dus geen enkele reden bestaan om ook het loon, uitsluitend in het niet-verzeke ringsplichtig bedrijt verdiend, op de loon lijst te vermelden. Dit nog te minder, omdat het van te voren vaststaat, dat wanneer een arbeider op éen der dagen, waarop hij in het niet-verzekeringsplich- tig bedrijf werkzaam is, een ongeval overkomt, vau uitkeering geen sprake zal zijn. Hoe zal men dan toch met die wetenschap toegerust over die dagen premie kunuen vorderen 1 De Centrale Raad van Beroep is even wel een andere meening toegedaan. Deze is van oordeel, dat art. 6 der wet zóo behoort te worden opgevat, dat werk lieden, die slechts enkele dagen per week in het verzekeringsplichtig bedrijf arbei den en de overige dagen in het niet-ver zekeringsplichtig bedrijf, voor alle ar beidsdagen en het volle loon, gedurende al die dagen genoten, op de loonlijst moeten voorkomen. De uitspraak d.d. 4 Februari 1910, no. 3902 o.a, geeft hiervoor wel het beste ..Volgens dit artikel zal voor de bepa ling dei' door den werkgever verschul digde premie bet geheele loon in aan merking komen. Een andere regeling is practisch onmogelijk. Te doen schatten, welk deel van het loon voor de werk zaamheden in het verzekeringsplichtig bedrijf wordt betaald zou tot allerlei willekeurige beslissing aanleiding geven, daar voor deze beslisring het aantal uren, aan de verschillende werkzaamheden besteed, het normale plaatselijk loon voor die verschillende werkzaamheden en de bekwaamheid van den werkman in aanmerking zouden moeten komen, en aan den werkgever moeilijk kan worden overgelaten te beslissen voor welk gedeelte van het loon hij premie verschuldigd is". Ware de Regeering een audere mee ning toegedaan geweest, dan had zij niet gesproken vau het „schatten van het aantal uren, aan de verschillende werkzaamden besteed". Zij had dus klaar- In de onderneming, waarop deze uit spraak betrekking had, werd uitgeoe fend het verzekeringsplichtig vrachtrjj- dersbedrijf, genoemd onder no. 4S7 van het Koninklijk besluit van 18 Juni 1909 (St. 189) eu was ingedeeld in gevaren- klasse 50 (bevattende de gevarenci]fers 68, 75, 83, 91, 101) terwjjl óok werd uitgeoefend het niet-verzekeringsplichtig landbouwbedrijf. De Centrale Raad over woog, wat het toe te kennen gevaren- cijfer betrof, dat, nu degenen, die in het voermansbedrijf werkzaam waren, voor den werkgever ook werkzaamheden ver richtten, welke tot het niet-verzekerings plichtig landbouwbedrijf behoorden en ingevolge art. 6 der Ongevallenwet 1901 hun daarin verdiend loon geacht moest worden geheel in het verzekeringsplich tig voermansbedrijf te zjju verdiend, er termen waren om te gaan beneden het middelste cijfer van klasse 50 (n.l. 83) en aan de onderuemiug toe te kennen het gevarencijfer 75. Hieruit blijkt dus duidelijk, dat de Centrale Raad die er docr een verlaagd gevarencijfer blijkbaar iets op heeft ge vonden om bet onbillijke, dat in deze toepassing is gelegen, eenigszins weg te nemen van meening was, dat al het loon dus óok dat '.e overige dagen in het niet-verzekeringsplichtig bedrijf was verdiend voor preraieberekening in aanmerking behoorde te komen, maar dat, als gevolg daarvan, billijkheidshalve een gevarencijfer beneden het gemiddelde behoorde te worden toegekend. Dit om de premie, die dan betaald zou moeten worden, lager te stellen. Nu van tweeën éen öf de opvatting van den Centralen Raad, dat het loon over de dagen waarop uitsluitend in het niet-verzekeringsplich tig bedrijf arbeid is verricht op de loonlijst behoort voor te komen, moet worden gehandhaafd en als juist aangenomen bf artikel 6 moet zoo worden gelezen, dat alleen premie kan worden gevorderd over de dagen, dat in het verzekerings plichtig bedrijf arbeid is verricht, hetgeen ook, zooals hiervoren is uiteengezet, blijk baar de bedoeling van den wetgever is geweest. In het eerste geval rijst dan aanstonds de vraag of dit geen dubbel omslachtige manier van werken zou zijn. Immers dan zou in tal van gevallen de iudeeling der ouderneming volgens de lóonsverhou- ding veel lager moeten worden gesteld dan bij Algemeeue maatregel van Bestuur voor het uitgeoefend bedrijf is bepaald. En wanneer men dan weet, dat deze verlaging niet kan geschieden zonde.' bepaalde Koninklijke nachtiging, als be doeld in art. 37 derde lid der Ongeval lenwet 1901, dan behoeft men werkelijk niet diepzinnig na te denken om de wetenschap te verkrijgen tot hoeveel onnoodige administratieve beslomme ringen zulks aanleiding geeft èn voor de admiuistratie der Rijksverzekeringsbank èn voor het betrokken Departement. Wordt daarentegen de weg gevolgd, zooals in het tweede geval werd aange wezen, dan zal het voor de hand liggen, dat het wetsartikel een zoodanige wijzi ging behoort te ondergaan, dat alle twij fel omtrent de ware bedoeling is uitge sloten. Moge bij de a.s. technische herziening der Ongevallenwet hiermede rekening worden gehouden en in artikel 6 de be paling worden opgenomen, dat het loon, hetwelk verdiend is in het niet-verzeke ringsplichtig bedrijf voor premiebereke- niug alleen in aanmerking komt, voor zoover het verdiend is op dagen, waarop door den werkman voor het verzeke ringsplichtig bedrijt arbeid is verricht. Het groote voordeel voor den werk gever zal dan hier'a zijn gelegen, dat hij alleen premie behoeft te betalen over de dagen, dat in het verzekeringsplichtig bedrijf gewerkt is en het loon, verdiend over de dagen, waarop uitsluitend in het niet-verzekerfngsplichtig bedrijf ar beid is verricht en waarop bij een eventueel ongeval geen uitkeering zou volgen verwaarloosd kan worden. Aldus de heer Jac. de Vries Jr. in het „Hdbl". Geldverspilling. De Amsterdamsche correspondent der «Prov. GroD. Crt.» schrijft Een wonderlijke geschiedenis maakt op bet oogenblik T onderwerp van gesprek uit in de wereld der belastingambtenaren. Zooals men zich herinneren zal, kreeg eenigen tijd geleden de beer Slotemaker, inspecteur der belastingen alhier, van den Minister van Financiën de opdracht eeu nieuw wetsont werp op de heffing van invoerrechten saam

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1910 | | pagina 1