Zaterdag 16
September 1911.
No. 8005.
60e Jaargang.
KOSTELOOS.
Uitgave van de Naamloozo Vennootschap „Do Amergfoortsche Courant, voorheen firma A. H. van Cleeff"
HOOFDREDACTEUR:
F. J. FREDERIKS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donder dat/- en ZaterdagmiddagAbonnement per 3 maanden fi.
franco per poet 1.15. Adverteutièn 16 regels Uü cent; elke regel meer 10cent. Rij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvrtag kosteloos. Legale, ollicieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f 1,25. Bewijsnummers naar bu no
worden in rekening gobracht en kósten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij adverten'iën var huiten tie stad worden de inr»ssiwico--ten in rekening gebracht.
BUREAU:
KORTEGRACHT O.
Postbus 9.
Telefoon 19
Wie zich met initang van
1 October doet in
schrijven als abound,
ontvangt de tot dien
datum verschijnende
nummers
KENNISGEVING.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op artt. 6 en 7 der Hinderwet,
Brengen ter kennis van het publiek, dat een
doorW.J.C. BRUINING en F. A. STEENó.MA
Ingediend verzoek, met bijlagen, oui vergunning
tot het oprichten van 1» eene inrichting ter
bereiding van phyeiologiech-chemische praepa-
raten, met verticale stoomketel van 15 M1
verwarmond oppervlak met voedingspomp zoo
mede met een door stoom gedreven waterpomp
en compressor, comprinaeerende tot 3 atmosfee-
ren, welke 30 MJ lucht per uur aanzuigt,
bovendien met 3 kuokpanneu van 100 Liter
inhoud, 1 van 50 L., 4 van 2ö L. inhoud,
benevens 2 destillati6-tuestellen en 1 extractie
apparaat
'2° eone inrichting tot berging van ten hoogste
300 L. spiritus en van aceton en aether, geza
menlijk niet meer dan 50 L., in het perceel
alhier gelegen aan de Achter Luiaard no.
bij het Kadaster bekend onder Sectie B.
no. 2257, op de Secretarie der Gemeente ter
vi8ieligt, en dat op Donderdag den 28 September
aanstaande, des voormiddags te half elf uren,
gelegenheid ten Raadhuize wordt gegeven oo»,
ten overstaan van bet Gemeentebestuur of vau
éen of meer zijner leden, bezwaren tegen het
oprichten van de inrichting in te brengen.
Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, zijn volaens de bestaande jurispru
dentie alleen zij gerechtigd, die overeenkom
stig artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeeuie-
bestuur of éen of meer zyner leden ziju ver
schenen, teneinde hunne bezwaren mondeling
toe te lichten.
Amersfoort, 14 September 1911.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
WU1JT1ERS.
De Secretaris,
J. G. STEN FEUT KROESE.
De Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op artt. G eu 7 der Hinderwet,
brencen ter kennis van het publiek, dat een
door J. F. J. SIMON, ingediend verzoek, met
bylagen. om vergunning tot het oprichten van
eene inrichting tot hel opwekken van elt-clrische
eDergie door een dynamo van 80 ampère, gedre-
Ten door een gasmotor van 80 I'. K., in het
perceel alhier gelegen aan de Langestraal no.
129, bij het Kadaster bekend ouder Sectie E,
no. 3884, op do Secretarie der Gemeente lor visie
ligt, op Donderdag den 28 September aanstaande,
des vooriuiddngs to half elf uren gelegenheid
ten Raadhuize wordt gegeven om, ten overstaan
van hot Gemeentebestuur of van éen of moor
zyner leden, hoztvaren tegen het oprichten van
de inrichting in te Mengen.
Tol het beroep, bedoeld iu art. 15, le lid der
Hinderwet, zijn volgons de bestaande jurispru
dentie. alleou zij goruchtigd, die overeenkomstig
artikel 7 der Hinderwet voor hel Gemeentebe
stuur of éen ot meer zijner leden zijn verschenen,
teneiude hunne buzwureri mondeling tootelich-
ten.
Amersfoort, 14 September 1911.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd.
De Burgemeester,
WUIJ11ER8.
De Secret-iris,
J. G. 3TKNFERT KROESE.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
In de Gemeenten Rheneu, Kumerik, Utrecht en
Renswoudo gevallen van mond- en klauwzeer
zyn voorgekomen.
Amerfoort, 15 September 1911
D»- Burgemt-esier voornoemd,
WU UT IERS.
lle/,it en deemoed.
Wut bezit is, weten alle menschen.
Zy bewjjzen ook het te weten, in den
moest beslisten en overtu'gemlen trant.
De opvatting omtreut bet »dyn'1 moge
by velen up ietwat losse schroeven rusten,
ten opzichte van het „tniju' echter ver-
keeren de allerminsten nooit in onze
kerheid of twyfel. (leen ander begrip
staat zóo vast, als dit; en voor geen
ander hebben van den aanvang ai reeds
kinderen zóo verwoed gevochten eu zóo
ontelbaar vele volwassenen elkander dood
geslagen.
Maar vraagt men aan honderd lieden,
wat deemoed is, zoo bekomt men mis
schien van twee slechts een eenigermate
bevredigend bescheid.
Bezit, zoo zal de eerste de beste ver
klaren wel, dat is voor mij het heb
ben van iets als het rnjjne. En niet al
leen het hebben, maar ook het
houden er van, met handen en tanden,
tegen ieder die het mij zou willen ont
vreemden.
'En wat is deemoed 1 Enkel nede
righeid, zelfvernedering, zelfverkleining,
een zoo laag mogelijk uederdrukkeu van
eigene waarde tegenover die van anderen '1
Toch niet. liet woord, dat oorspron
kelijk beteekende de gezindheid v.tu een
knecht, onderworpenheid, heeft in ons
spraakgebruik eeu zachteren eu tijuereu
ziu verkregen. Deemoed is voor ons een
voudig het tegenovergestelde van hoog
moed. Deemoed is de stemming, die voort
vloeit. uit eeu juist besef vau de plaats,
welke men als meuschelijk individu op
deze wereld iuneemt, eu van eigene per
soonlijke beteekeuis en waarde. Deemoed
bestaat hier iu zelfmiskenning, in ver
achting van hetgeen men bezit, maar iu
eeu juiste schatting daarvan, en, boveuul,
in eeu terugvoeren van dit bezit tot deu
waren oorsprong er van. Deemoed stemt
niet alleen tot dankbaarheid voor liet
bezit van iets, maar teveDS tot een door
drongen zyn van de verplichtiug, welke
dit, bezit deu bezitter oplegt.
En wat volgt er dan nu uit deze opvat-
ting'
Dit: dat geen bezit ons hoogmoedig
mag makendat wy geen bezit tnogeu
overschatten, en dat wy geen bezit
mogen bes' houweu als iets uitsluitend
ons zeiven toekomends, ook niet als iets
uit ons zelveu voortgekomen», als een
vrucht van eigen verdienste, met wt-lke
wij geheel naar eigen welgevallen zou
den mogen handelen. Met andere woor
den al wat wij bezitteu, moeten wy
bezitten in deemoed. Al wat wij bezit
ten het wereldsohe en het geestelyke,
het stoffelijke en het iutellectueele goed.
Een man is millioonair.
Laten wy aautiemeu, dat dit geld niet
door de gril vau geboorte of fortuiu hem
ten deel gevallen is, dat hij niet op on
rechtmatige wyze het heeft verwurvon
ot vergaard. Laten wij aannemen, dat
hy het zich verwierf door eigen noesten
arbeid, door eigen schranderheid en
eigen ondernemingsgeest, doortastendheid
eD volharding.
Ook in dit laatste geval heeft deze
man geen reden tot hoovaardij op zyu
bezit. Hy mag zich vleien met de ge
dachte. dat by aan zyn persoonlijke hoe
danigheden zyn groot vermogen heeft te
danken. Maar evenwel zal hij erkennen,
dat de omstandigheden, dat tyd en leuns
en gelegenheid, hem wel byzonder gun
stig waren, en dat anderen, met de
zelfde persoonlijke hoedanigheden toege- i
rust, f chipbreuk leden waar hóm de
wind de zeilen bolde. Hy zal, indien hij
eeu man van hoogor inzicht is, zyn
schatten niet als een bereikt en in zien-
zeiven afgerond, als een genoegzaam en
volwaardig doel beschouweu; maar hy
zal «o aanslaan zooals wy ractischen allo
wereldsch bezit hebben aan te slaan als
een middel tot een doel, als een leer
middel tot vorming van onzen geest, als
een ons slechts ter leeu geguud goed,
dat v\y weder zullen hebben terug te
geven en omtrent het gebruik, door ous
by ons leven er van gemaakt, wy reken
schap zullen hebben af te leggen, gelyk
de drie dienstknechten in de parubel.
Die man zal dus bezitten in deemoed.
Nu durven tegenwoordig de bezitters
van eeu grooten hoop dukaten wel niet
meer zóo het hoofd in den nek te werpen,
als voorheenmaar toch zy gebaren zich
meercndeels, nog altoos breed eu luid
genoeg. Koning Mammon zit steeds nog
op een maar al te hoogen troon, en
de dansers om bet Gouden Kalt gaan op
in lange, lange reien. Maar de tyden be
ginnen toch wel eenigermate te verande
ren en de schattingen van waarden wor
den herzien. Vooreerst is het rammelen
met geld niet meer zoo heel ongevuar-
ljjkhet werkt op een grooto menigte
uriteerend, terwjjl anderen er in een
teeken willen zien van een grove en
gemeene uatuur. Dientengevolge dragen
vele millionnairs althans deu schjju van
deemoed ten toon.
Daarentegen is de hoovaardy op geeste
lijk of iutellectueel gebied in ous midden
nog aanmerkelijk gestegen, naar geluug
de zuivere geldzakkenhoogmoed zich eeu
tooutje lager stemmen liet. Blikt mis
schien de .uillionnair niet meer zoo als
van een Eifeltoren neer op de „misera
plebs'' der proletariërs met des te meer
recht tneenen, langs het onoverzienbare
gros der minimum-lyders naar dou geest,
met minachtende niuuen te mogen heeu-
stappen de geleerde, van weteuschap
topzwaar, de dichter, in goddelykeu
waanzin ontstoken, de kunsteuaar, door
een Muze gebakerd en gewiegd die
uilen, die met min of meer bevoegdheid
zich noemen de aristocrateu eu kapita
listen van deu geest. En toch is bij dezen
eeu mangel aan deemoed even afkeu
renswaardig als by de leden eener opge
blazen plutocratie.
Wy uemen weder aau, dat wy mot
het echte artikel te doen hebbenuiet
met den schijngeleerde, den naklappor
eener encyclopedieniet met een van
dat poöteuslag. welks inspiratie doodloopt
op het berymelen van hul geschetter of
hysterisch gezeuren niet met een vau
die kunsteuaarsklosse, wier gansche ar
tisticiteit zich uitput in grootheidswaan
en aanstellcry. Wy nemen aan, ons te
bevindeu tegenover een persoon van
werkelyke beteekenis van onbetwistbare
wetenschappelijke scherpzichtigheid, of
van uiet te miskenneu dichterlyke voort-
breugingsgave. Zoo iemand mag iu zich
koestereu eeu gevoel van eigeuwaarde, een
besef van hetgeen hy door aanleg en studie,
talent,, geuie misschien, heeft bereikt, lljj
behoeft geen masker zich voor te doeu
van nederigheid. Hjj mag, als geleerde,
als tuan van algemeene keunis, tot zich-
'lult zeggen: „Ik weet betrekkelijk veel
ik weet méér dan de meeste andere
menschen. Maar' laat h|j er op volgen
„het beste van mjju weten is toch,
dat ik weet hoe jamtnerljjk weinig ik
woef dat ik weet hoe ntyn gansche
weten is tegenover het wereldweten als
een molshoopje tegenover een Alpen
keten". Of als dichter, als kunstenaar,
mug hjj spreken tot zichzelf: „Ik kan
iets, wut ue allermeeste menschen niet
kuntieu. Ik kan uitbeelden, in woorden,
in tonen of in kleureu, wat de besten,
myuer tydgenooten bekoort en ontroert
en verheft. Maar", voegt h|j er bjj
„ach, hoe diep blyt ik met dit alles nog
ouder het ideaal van schoonheid, dat my
voorzweeft iu droomen en welks heer
lijkheid mjjn ziel herkent, maar myn
oog niet zien, mijn oor niet hooren.mjjn
geest niet vatten, mjjn zwakke kunst
niet vertolken kan
Zóo sprekend, betuigt deze geleerde,
deze kunstenaar, tegelyk zyn grootheid
eu zyu beperking als meusch, zyn
rechtmutige fierheid en zyn deemoedige
zelfkennis.
Zóo hebben liet ook de rykst met
geestesgaven bedeelde menschen in hun
tjjd begrepen. Z|j beschouwden hun edelste
werk niet als uit eigeu vermogen ge
wrocht, maar als hun ingegeven vau
hoogerzichzelven niet uW voortbren
gers, maar slechts als uitverkoren werk
tuig e n tot voortbrenging. Zóo begreep
het een genie der gedachte als Keppler,
toen hy Oude dank bracht voor het licht
van waarheid, dat hem, en door hem
aan de wetenschap, was geopenbaard
geworden. Zóo begreep het een genie
der kunst als Haydn, toen h|j, by den
jubel der toehoorders na de eerste uit-
voeriug zyner „Schöplung", eenvoudig
sprak „Het kwam vau bovcu". Zóo be
greep het eeu componist als Brahms,
toen hy schreef: „Hetgeen men in het
algemeen vinding noemt, d.i. de go-
d.iuhte, de idee, is eenvoudig een hoogere
ingeving, welke den kunstenaar zelf niet
toe te rekeueu is eu die voor hem geen
verdienste beteekent*. Zóo begreep liet
eeu dichter als Goethe, toen hy ver
klaarde: „Elke productiviteit vau den
hoogsteu aard, elk belangryk aportju,
elke geduchte, die vruchten draugt en
gevolgen heeft, staat in uieraands ver
mogen en is boven elke aardscbe macht
verbeven. In zulke gevalleu is de mensch
te beschouwen als een werktuig, lilseen
waardig bevonden vaatwerk tot het
opnemen van een goddelykeu invloed*.
Zich op rykdoin aan geld of op uiter
lijke bevoorrechting tc verhoovaardigen,
is kortweg vulgair, eeu kenteeken van
een inferieure inborst. Maar geen bezit
van geestelyke talenten ook sluit voor
den bezitter het recht iu tot hoogmoed,
tot zelfgovalliglieid, tot dunk vau meer
derheid boven geringer bedeelden. Niets
toch van dien aard hebben wy van of
door ous zélveu, uit eigen wil eu macht.
Alles wut wy hebben kunnen
geestigheid, vernuft, iuuemendheid van
wezen, eeu vlug begrip, eeu sterk geheu
gen. een schitterend kuusttalent, eeu
machtig denkvermogen alles werd
ons van elders gegeven, gegeven in
bruikleen, oin het te doen strekken tot
beters en hoogers voor onszelven en
vooral voor andereu.
In bet bezit vau dit alles ligt voor ons
geen spoor van persoonlyke verdienste,
vaa iets, dut onze ikheid zou mogen doen