Dinsdag 23 April 1912. VERHUIZING ACAO No. 8098. 61e Jaargang. PROEF ZE NAAST ELKAAR 1 Kg. f 1.50 - 0.80 0.42/4 0.18 Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersloortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff". HOOFDREDACTEUR F. J. 7R3DEHZK3. AMERSFOOR T. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag, Abonnement per 3 maanden franco per post/1.15. Advertentien i—6 regels 60 cent; elke regel moer 10 cent. Bijregel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. I.egale, officieöle- en onteigenings- advertentiën per regel «5 cent. Reclames 1—5 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiün van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. SORTSGXUOBI 9. Postbus 9. Telefoon 19. Abonné's, die van woonplaats veranderen, wor den beleefd verzocht hun NIEUW adres op te geven, opdat de courant hun intyds kan worden bezorgd. Het telefoonnummer der Administratie is 19. KKNNISOKVINOK.V burgemeester en Wethouders van Amersfoort brengen ter openbare kennis, dat bij hun be sluit van heden non G. BKOM, alhier, ingevolge art. 8 der Hinderwet, onder voorwaarden ver gunning is verleend tot liet oprichten van ei-ne varkensslugerij, in bel perceel Puntenburgerlaan, no. lift, kadastraal bekend Gemeente Amersfoort, sectie I), no. 270G. Amersfoort, 18 April 1912. burgemeester en Wethouders, voornoemd, De Burgemeester WIVTIERS. De Secretaris, J. G. STEN FE RT KKOKS1C. De Burgemeester van Amersfoort brengt, ingevolge mededeeling van den Com missaris der Koningin in de provincie Utrecht, d.d. 19 April 1912, no. 1849,1300, ter kennis van i belanghebbenden, dat zich in de Gemeente Soest een geval van miltvuur, en in de Gemeente Lopik een geval van kwade droes heeft voor- gedaan. Amersfoort, 22 April 1912. I)o burgemeester voornoemd, W1JYTIERS. De Armenwet. Mevrouw Muller-Lulofs, Presidente der Vereeniging tot verbetering van armenzorg, die zelve de practische armenzorg reeds vele jaren achtereen p r a c t i s c h heeft be oefend, heeft een zeer goed werk verricht door in het tijdschrift «Armenzorg- de nieuwe Armenwet eens te bekijken zonder gekleurde bril. Immers men komt er zoo licht toe een dergelijke wet te bezien door een bril die. al naar gelang men medestander is ot niet van het zittend kabinet, minder dan wel meer beslagen is. Haar oordeel zou mevrouw Mullcr-l.ulofs willen saamvnttcn in: dankbaar, maar niet voldaan. De wet, waarnaar zoo lang reeds reikhal zend is uitgezien, is geen krachtige regeling; in zooverre stemt zij niet voldaan; doch zij stemt dankbaar, omdat zij de arm besturen in staat stelt saam te werken tot een zegenrijk complex van armverzorging althans indien de armbesturen zulks willen. De armbesturen kunnen de wet maken tot een levend geheelthans is zij nog slechts «nn doode letter; de taak der armbesturen is, haar leven in te blazen. «Daartoe zal veel van ons worden geüischt -- schrijft mevrouw Muller werkkracht en tijdbereidwilligheid tot samenwerken in het belang der armen, ook daar waar wij door de wet er niet toe worden gedwongen en wij eigen kleine inzichten zullen moeten prijsgeveneen vaste wil om niet eigen klein terrein van werkzaamheid te beschou wen als het terrein der armverzorging, maar om de verzorging der armen te begrijpen, te voelen, te zien als en te willen maken tot éen mooi en groot geheel*. Dat is dus de toepassing, welke in de volgende maand zal worden besproken in een VAN HOUTEN'S (NA EN EEN ANDER MERK GOEDKOOPE CACAO EN GIJ BLIJFT BIJ DE VOLKSDRANK BIJ VIERKANTE BUSSEN UITNEMENDHEID. %o„ te Utrecht te houden vergadering door den heer J. L. F. Blankenberg, den Voorzitter van «Liefdadigheid naar vermogen» te Am sterdam. Doch vóór de practijk gaat. althans in deze, de theorie, het kennen, der wet, het verschil tusschen de oude en de nieuwe. Over die grondbeginselen schrijft mevrouw Muller Onze oude, thans gelukkig overleden Ar menwet, van 1854, was gebaseerd op vier grondbeginselen. Het eerste was«het overlaten van de armenzorg aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid» (Art. 20 oud). In de nieuwe wet wenscht de Minister dit beginsel te handhaven, niettegenstaande de noodzakelijkheid van een gewijzigde toepas sing wordt ingezien. Dit beginsel kon in 1854 misschien streng worden doorgevoerd, toen de onderlinge ver houdingen der armbesturen nog betrekkelijk weinig gecompliceerd waren thans echter, nu de sociale inzichten van den nieuweren tijd ook het karakter der armenzorg van sociaal plichtsbesef en verantwoordelijkheids gevoel hebben doortrokken thans, nu de instellingen tot leniging en voorkoming van armoede zóo talrijk zijn geworden, dat zelfs een ingewijde het geheele gebied der arm verzorging nauwelijks vermag te overzien een fe't waardoor de deur wijd wordt open gezet voor bedrog en misleiding van de zijde der armen, (lie zich van alle kanten trachten te bevoordeelen, waardoor luiheid en zorg loosheid wordt gekweekt en de meest bru tale ook het meest verkrijgt, terwijl de scha mele arme gebrek lijdt thans is het dui delijk, dat de overheid, hoewel wenschend, dat alsnog aan de kerkelijke en dc bijzon dere instellingen van weldadigheid de arm verzorging worde overgelaten, niet lijdelijk meer mag blijven toezien, maar moet op treden als de organisator, die verband legt tusschen ;d die verschillende weldadigheids- bepaalt, die ze wil toepassen, overh instellingen om de zoo onontbeerlijke samen- ------ - - werking tusschen die allen tot stand te brengen. Dc organisatie tot samenwerking, waartoe de nieuwe wet opwekt, is belichaamd In de Armenraden. Mevrouw Mul'er meent, dat wanneer alle armbesturen, die daarvoor in de termen val len, zich in den armenraad zullen doen vertegenwoordigen en ook niet-verplichtc mededcelingcn en opgaven voor het Regis ter van inlichtingen zullen willen verstrekken, dit instituut weldra een middelpunt zal kun nen vormen, dat het geheele gebied der armenzorg in éen stad omvat, waarvan een allerheilzaamste invloed ten goede zal kunnen uitgaan. Het tweede beginsel, waarop de oude wet rustte, was: «de burgerlijke armenzorg mag een arme slechts d&n onderstand verleenen wanneer hij die niet van kerkelijke of bijzon dere instellingen van weldadigheid kan ver krijgen» (Art. 21 oud). In dit artikel werd uitgesproken sldiair karakter dcroverheids-armenzorg. Ook 1 het sub- dit wenscht dc Minister gehandhaafd te zien, en. volgens de schrijfster, terecht. In een land waar de armenverzorging wordt overgelaten aan kerk en particulieren mag de burgerlijke armverzorging geen primair, mag ze slechts een secundair, een aanvullend, karakter diagen. In den loop der jaren is echter gebleken, dat de kerkelijke en de bijzondere instellingen het werk der armverzorging, wegens dc ontoereikendheid harer financiën, hoe langer zoo minder alléén konden doen. Herhaaldelijk kwam het voor, dat de burgerlijke armbesturen zich niet meer stoorden aan de wet, of de wetsinterpretatie forceerden, ten einde in staat te zijn om te geven hetgeen door de kerkelijke of de bij zondere instellingen niet in voldoende mate kon worden verstrekt. De practijk is dus de wet vOor geweest. Wanneer thans een burgerlijk armbestuur van oordeel is, dat de onderstand, door een diaconie of een particulier armbestuur aan een gezin verstrekt, niet voldoende ia voor zijn noodzakelijk levensonderhoud, dan is zulk een burgerlijk armbestuur volgens de nieuwe wet bevoegd om bij te springen. Met dit artikel is de zoogenaamd dubbele bedeeling, die in vele plaatsen onwettig werd toegepast, thans door de nieuwe wet wettelijk gesanc- tionneerd. En dit acht mevrouw Muller een groote schrede voorwaarts. Het derde beginsel, dat door de oude Armenwet werd hooggehouden (hoe heeft ze het zoo lang kunnen volhouden vraagt schrijfster) was. «de burgerlijke armenzorg mag slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid ondersteunen» (Art. zi oud). Dit beginsel was het uitvloeisel van de uiterste consequentie van het subsidiair karakter Jer overheida-armenzorg. Eerst in laatste instantie mocht ze worden toegepast. In 1834 was mpn zóo afkeorig van alle overheida-armenzorg, dat de wetgever wel moest bepalen, dat zo oerat dan mocht optre den wanneer haar hulp volstrekt onvermijde lijk was. Dit beginsel nu heeft de Minister prijs gegeven. Wij kunnen hem daarvoor niet dankbaar genoeg zijn. Eerst nu zal het aan de hurgerlijke armenzorg vergund zijn, goed werk te doen binnen de grenzen van de wet. 'mier de nieuwe wet zullen de burgerlijke armbesturen niet meer behoeven te wachten tot do uiterste grens van armoede is beroikt, en van hen wordt gefiischt, dat, waar ze optreden, ze dit zullen doen op zulk een wijze, dat het gezin uit den toestand van verval, waarin het verkeert, wordt opge- j heven. De overheids-armenzorg zal nu voort aan mogen trachten, den volke het voor- 1 beeld van een ideaal-armenzorg te geven en I alle middelen mogen toepassen, die kunnen 1 leiden tot reclasseering van behoeftigen. Met dien verstande echter, dat. waar het gezin ook door andere armbesturen wordt onder steund, voordat ze zelf de wijze van hulp bepaalt, die ze wil toepasten, overleg zal moeten worden gepleegd met de betrokken armbesturen. Hier geeft dus de Regecring aan de over heids-armenzorg het wettelijk bevel lot samenwerking; een maatregel, waarvan de betcckcnis niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. Een niet minder heilzame vingerwijzing wordt door den Minister in het zelfde arti kel gegeven, waar de burgerlijke instelling bevoegd wordt verklaard, er toe mede te werken, dat de ondersteuning uitgereikt en het toezicht op den ondersteunde gehouden worde door éen instelling. Ongetwijfeld zal door deze bepaling, door de beperking van het aantal personen waar door éen gezin wordt bezocht, een kwaad dat een ware «bezoeking» moet heeten voor onze gezinnen, het middel zijn aangegeven waardoor ome armen van een groote kwel ling zullen worden verlost. Door dit alles echter verkrijgt de over- heidsarmverzorging, die door de burgerlijke Gemeenten wordt uitgeoefend, een geheel ander karakter, waardoor ook haar werk wijze een geheel andere zal moeton worden, en haar werkkring zeer zal worden uitge breid, niet wat het aantal gezinnen betreft, maar wel door de wijze waarop ze geholpen zullen worden. Reclasseeringswerk vereischt een ander soort en een grooter aantal, krachten dan een simpele uitdeeling van een minimum-onderstand. De dienst der burger lijke armbesturen zal dus van den gTond af moeten worden herzien. Art. zi voorziet daarin door het scheppen van de mogelijk heid tot toepassing van 'een gewijzigd Eiber- felder-systeem. Dit alles zoover hot gezinnen betreft, die inderdaad voor opheffing vatbaar zijn. Maar wat moeten de burgerlijke armbc

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1912 | | pagina 1