Donderdag 19 Februari 1914. RjïNA Cacao No. 8379. 63e Jaargang. Van Houten's Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff". HOOFD-REDACTEUR F. J. 7HEDERZZS. AMERSFOORT. \g- en Zaterdagavond. i—6 regelt 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel- Abonnement per 3 maanden f 1. Verschijnt Dinsdag-, Dondert franco per post 1.15. Advertentien r abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale,°officleële- en ontelgénliTgs- advertentlëu per regel 15 cent Reolames 1—3 regels f 1.15. Bewijsnummers naar bulten worden In rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. p Bij advertentien van buiten de stad worden de Incasseerkosten in rekening gebracht. Postbus 9. BUREAU l SOPTZQBAOHT O. Telefoon 19. KENNISGEVING. De Burgemeester en Wethouders van Amert- foort, Gelet op art. 264 der Gemeentewet, Doen te weten, dat het 8e aanvullinge kohier der Inkomstenbelasting over het dienstjaar 1913, goedgekeurd door Ge deputeerde Staten van Utrecht, in afschrift gedurende vijf maanden op de Secretarie der Gemeente voor een ieder ter lezing ligt. Amersfoort, 17 Februari 1914. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, Van RANDWIjXK. De Secretaris, A. R. VKENS'IRA. Altruïsme. Wat is altruïsme? Het is die liefde, die ons aan anderen doet denken, voor anderen doet leven en gevoelen en daardoor ons eigen innerlijk levensgeluk vanzeive verhoogt. Het is dus die liefde tot de menschheid, waardoor wij leeren onze eigen belangen op den achtergrondte drin gen, het fatale egoïsme, in ieder mensch aanwezig, te temperen tot dien graad, die noodig is om niet steeds de ikheid» te blijven dienenwant die «ikheid» heeft dagelijks volop gelegenheid om tot wasdom en bloei te geraken, en sterk mag de hand wel zijn, welke dien groei wil belemmeren. Is het individu verstandig, dan helpt zijn zelftucht de verderflijke loten uitroeien en richt het zijn denken en doen op het welzijn van anderen, moreel zoowel als materieel. Dit te bereiken, gaat niet zonder moeite gepaard. Er moet afstand gedaan worden van een stuk van zijn eigen »ik«, en hoe weinig graag doet de mensch dit over het algemeen. Hij moet er aan wennen, zich los te maken van zijn eigen boezemvriendje, dat hij o zoo gaarne liefkoost en streelt, dat door trouwe verzorging grooter en sterker, ja, hem dikwijls zelfs de baas wordt. Maar dien boezemvriend legt hij niet eerder het zwijgen op, dan wanneer hij eemaal tot de overtuiging is gekomen van het hoogere doel in het menschelijk leven wanneer de volle beteekenis van gezegden als»het is zaliger te geven dan te ontvangen» en «hebt uwe naasten lief zooals u zeiven», tot hem doorgedrongen is. Niets is moeilijker dan den aard te onder scheiden van de gevoelens, die ons tot hande len brengtof de aanleiding er toe een egoïste gedachte was, waaraan wij gehoor zamen, dan wel dat wij werkelijk op den altruisten weg ons bewegen, den weg van het mooie geluk. En die zelfkennis is noodig, want onze neigingen zijn niet altijd zoo edel als zij wel schijnen. Zoo kan het voorkomen, dat tranen, die geschreid worden, zuchten, die geslaakt zijn, en verdriet, dat geuit wordt, wel eens een zuiver zclfzuchtigen oorsprong hebben. Het zijn dan niet de dooden, die om hun lijden en om hun heengaan worden beweend, maar de tranen gelden dikwijls de eigen personen, die zich eenzaam en verlaten zien. En de groote gevoeligheid, aan den dag gelegd bij het lezen van rampen en onge lukken is, jammer genoeg, niet altijd de uitdrukking van liefde tot de menschheid, maar heeft een anderen, dieperen wortel denkend aan zelfbehoudde angst voor ge varen en zijn vreeselijke gevolgen, angst voor den dood. Waar gevoel doet handelend optreden, strekt lenigend de handen uit, waar ziekte en nood dit verlangen, steunt met gaven en giften, offert zich op en cijfert zijn eigen belangen weg voor het algemeen welzijn. Zoo stelt het altruisme hooge eischen aan den mensch: offervaardigheid, behulpzaam heid, legio groote en kleine opofferingen; het wekt op tot het schoone doel, .aar tot Mil zijn. de vïeeschvormertde bestanddeelen irv de juiste verhouding verbonden aan de vetvormende stoffen, daarom is dit een ideaal voedingsmiddelTevens is het een aangenaam genotmiddel, ©een wonder dat het algemeen als de volksdrank bij m uitnemendheid wordt aanbevolen. steun te zijn, een groot medegevoel aan te kweeken, onze liefde te verrijken, de hoogere plichten van het menschelijk bestaan te hand haven en te vervullen. Het vereenigingsleven is bet werkend resultaat van dien hoogeren drang in den mensch. Niét alléén te staan en uitsluitend zijn ego te verzorgen, maar zich aan te sluifen bij zijn geestverwanten, een schare te vormen, die allen werken willen aan idealen, en in hun banier voeren altruïste beginselen, met, daarnaast, een krachtig wapen tot be scherming de zelfzucht. Aldus «De gong», het orgaan van de Tucht-unie. Te veel licht? Toen jaren geleden algemeen de aandacht werd gevestigd op het feit, dat ook in Neder land het aantal bijzienden schrikbarend toe nam en men dit lijden zelfs als het in geringen graad aanwezig was als zeer ern- tig beschouwde, was het plicht, daartegen maatregelen te nemen. Het bleek al spoedig, dat het veelvuldig verrichten van «werk op de handen» vooral bij onvoldoende verlich ting een groote rol speelde in het ontstaan van de bijziendheid en het inderdaad geluk kig gevolg is geweest, dat wij thans aller- wege in school, studeervertrek, woonkamer en werkplaats beschikken over een zee van licht. De schitterende verbetering die er kwam in onze kunstmatige lichtbronnen bracht ons in veel gunstiger omstandigheden. Maar helaas, schrijft dr. R. Bijlsma in «Moleschott», te nauwer nood is dat goede doel bereikt of men wordt weer overstroomd met gekleurde glazen, die tegen dat heer lijke licht moeten beveiligen, omdat een deel daarvan en vooral de ultraviolette stra len, die te kleine golflengte hebben, nadee- lig zouden zijn voor het oog, ja tot blind heid zouden leiden. Is die opvatting juist, dan zouden wij, dus de Chprybdis ontzei- lende. thans gevaar loopen, te stranden op de Scylla en het was daarom van belang, dat deze zaak eens ernstig onder de oogen werd gezien. Men heeft beweerd, dat de grijze staar de cataract in Indië veel meer en op jengdiger leeftijd voorkomt dan in Europa op de bergen meer dan in de dalenbij ons op het platteland meer dan in de ste den, en het vermoeden ligt voor de hand, dat het sterkere zonlicht daarvan de oorzaak zou zijn. Die bewering heeft nogal ingang gevonden, omdat ze afkomstig is van een man met groot gezag bekleed, van profes sor Hirschberg, te Berlijn. Of ze juist is, schijnt echter nog twijfelachtig vertrouw bare statistieken ontbreken maar, zoo ja, dan zal ze voor ons weinig zonnig land zeker wel van uiterst geringe beteekenis zijn. Iets anders wordt het wanneer deze zon nestralen worden teruggekaatst door het water, het strand, de sneeuw, door wit gepleisterde muren of boomlooze wegen, en dan langen tijd inwerken. Men weet bij er varing, dat zulk licht onaangenaam aandoet en men wapent er zich meestal ook reeds tegen door een doelmatigen hoed, een para sol, of een gekleurd glas. Men mag echter niet vergeten, dat men gevoeliger wordt voor licht, naarmate men zich daaraan meer ontwent. Heldere zon doet ons het meest onaangenaam aan, wanneer we uit een don kere kamer plots in 't volle licht komen. Het ontstaan van de voorjaarskatarrh en de lentenachtblindheid, die gevolg kunnen zijn van «te veel licht», komen juist voor ineen tijdperk waarin de zon bij ons zijn vollen glans nog niet verspreidt en wij geruimen tijd minder van het heerlijke daglicht heb ben kunnen genieten in den winter. Be staat er dus in ons land geen bezwaar tegen, dat men zich eenigermate beschut tegen te helle zonnestralen wanneer men overigens gezonde oogen heeft, doet men goed, die beschutting niet te overdrijven. Een feit is niet tegen te sprekenhet regelrecht kijken in de zon. zelfs naar een zonsverduistering, met het bloote oog, blijft zeer gevaarlijkde vraag is echter nog niet beslist of we daarbij hebben te doen met een beschadiging van het netvlies door licht- dan wel door warmtestralen maar de moeders doen in ieder geval goed, haar kleintjes, in de kinderwagens gereden of op den arm ge dragen, tegen dat directe licht te beschermen en wel het allermeest wanneer de kinderen op die tochten wel eens slapen en dan, zonder dat ze zich kunnen omdraaien, hun oogen zouden openen in het belle daglicht. Er moet tijd zijn voor aanpassen. Verder is het wel ieder bekend, dat ook het slapen met naar boven gekeerd gelaat op een door sterke zon beschenen plek (bijvoorbeeld in de duinen bij het zeestrand) nadeel ig is, ook door de groote hitte die daarbij op het oog inwerkt. Wanneer het oog normaal is, wordt de pupil onder den invloed van bet licht nauwer naarmate dit sterker is en daarin heeft de mensch een uitnemenden regulateur, die veel kwaad kan voorkomen. Dr. Bijlsma meent dus, dat men zich in ons land voor te veel zonlicht niet bezorgd behoeft te maken, wanneer men althans mag be schikken over een paar gezonde oogen. Maar geheel anders zal men wellicht denken staat het toch zeker met den invloed, die door de stralen uit onze kunst matige lichtbronnen op het oog wordt geoe fend. Die stralen toch, in kracht vaak aan 't zonlicht schier gelijk, worden door allerlei kunst- en vliegwerk verkregen en zijn dus zeker van een geheel ander gehalte. Zoo bijvoorbeeld het electrisch licht. Hoe algemeen bekend is niet, dat menigeen door een bliksemstraal blind is geworden. Ook hier is men we* in eenige overdrij ving vervallen. Wanneer men buiten is in donkeren nacht en de bliksemstralen klieven daartuaschen het luchtruim, dan is dat voor de oogen zeker alles behalve aangenaam, maar of iemand daarvan ooit schade heeft ondervonden, tenzij de stralen op zeer kor ten afstand aan hem voorbijgaan bijvoor beeld 1 Meter hoogstens betwijfelt men wei eens en In ieder geval is daaruit zeker wel nooit blindheid gevolgd, wanneer niet het lichaam zelf direct door den bliksemstraal werd getroffen. Maar men gevoelt, dat dan de lichtwerking door een andere wordt ver vangen, en wel door een mechanische. En wat onze nieuwe lampen betreft, onweerleg baar Is aangetoond, dat er in een oven groote verlichting brengende hoeveelheid stralen afkomstig van de zon meer van die gevreesde ultraviolette-stralen voorkomen dan wanneer het licht wordt voortgebracht door eenige lamp, tegenwoordig in gebruik, zelfs met inbegrip van de electrischebooglamp. Maar natuurlijk moeten we bij zulke licht bronnen dan ook evenzeer zorg dragen, dat bet licht niet direct, maar slechts gereflec teerd ons oog bereikt en dat wij niet regel recht met een onbeschut oog In de vlam staren. Onder deze voorwaarden zal een ver lichting van onze kamers met kuntslicht, opgevoerd tot een hoogte, die het daglicht evenaart, niet nadeelig zijn voor het gezichts vermogen. Maar daaruit volgt nu weer niet, dat een dergelijke krachtige verlichting altijd noodig is; de ervaring leert, dat wij zon der schade voor onze oogen het met vrij wat minder ook heel goed kunnen stellen, wanneer dat licht maar behoorlijk wordt ver decid over het vertrek of het arbeidsveld, zoodat we geen last hebben van een telkens herhaalden overgang van licht naar donker en omgekeerd, die zeker schadelijk is voor het oog. Onder gewone omstandigheden is het dus geheel overbodig, dat men rich tegen dag- of kunstlicht wapent met een of ander ge kleurd glas, wanneer maar vermeden is het regelrecht kijken in de lichtbron. Waar echter het oog langen tijd aaneen wordt blootge steld aan buitengewoon sterk gereflecteerd licht (sneeuw, enz.), of moet werken aan electrische lampen en vooral aan boog licht daar heeft de nuchtere practijk reeds lang geleerd, dat men zich dan moet wape nen met een of ander glas, dat de sterke stralen opslorpt. Onder voorwaarde, dat deze voorzorgsmaatregelen in acht worden geno men, hoort men dan ook slechts bij hooge uitzondering van het kwaad, door een der nieuwere lichtbronnen gesticht. Alzoo niet terug naar de oude paden, maar blijven voortgaan in het volle licht. Gevraagd zou nu nog kunnen worden of ook niet de warmtestralen de ultraroode bij onze sterke lichtbronnen schade kunnen veroorzaken. Nu, in dit opzicht kan men wel zeggen, dat de oude Argand-brander en de petroleum het meeste kwaad hebben gedaan en dat de nieuwere lichtbronnen in waarheid, zelfs bij de helste verlichting, minder schade doen. Maar dat neemt niet weg, dat de door hen teweeg gebrachte hitte toch erger is dan die, opgewekt door het diffuus zonlicht. Waar het nu echter niet noodig is, dat we dicht bij deze lichtbronnen zitten, daar ge voelt men, dat door een doelmatige ventilatie ook heel veel valt te bereiken. Ook dus wat de warmte betreft, bestaat er geen enkele reden om terug te verlangen naar vroeger tijd, toen men zich moest behelpen met een kaars of een olielichtje en zich uitsluitend moest warmen aan een turfje met wat hout in woningen, die thans genieten van éen centrale stookplaats.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1