Compagnie Lyonnaise, f Opening van het Seizoen.i AMERSFOORT. Meursing machinale fabrieken van gebak, Amersfoort. SlJCCURSAIiE 4 flom PLACE ROYALE wl, Bioscoop Lang-estraat. VAN LENT's Gtawassctaj en PÉewasscüg, ZHiang-esiraLaLt S3 Telefoon 1"79 Costumes tailleur, Robes de visite, Paletots, Blouses, Peignoirs, dupes, «inpons, enz. METHORST VAN LUTTERVELD. 4. Een noodlottige gelijkenis. Feuilleton. Angst. Leverancier van H. M. wfir de Koningin-Moeder. 4^^ Wij hebben de eer onze geachte Clientèle beleefd uit te noodigen tot bezichtiging Tan onze ALLERNIEUWSTE MODELLEN voor het NIEUWE SEIZOEN. Kassiers en Commissionairs in Effecten. (Commanditaire Vennooten H. OYENS ZONEN te Amsterdam.) HUURHUIZEN 15 (naast de Nederl. Bank). TELEFOON «9. Verleenen van credieten onder persoonlijken of zake- lijken waarborg. Incasso's. Vreemd geld. 4 Smolders van Osoti. Afzonderlijke zalen beschikbaar voor vergaderingen, diners en soupers. 9^" Dagelijks verkrijgbaar van twee tot zeven uur, Middagschotels a 8o ct., bestaande uit soep, schotel naar keuze, nagerecht. Op vastendagen vischgerechten, zonder prijsverhooging. Bekende goede keuken. Rustige kamers voor langer verblijf, tegen pension-prijzen. Programma van Vrijdag 20 t. en in. Donderdag 20 Maart. Aanvang 7 uur en Zondagmiddag 3 uur. Kantoor LANGESTRAAT 12, telefoon 129, is VERPLAATST van Molenstraat 15 naar VALKESTRAAT 29-31. 1. AMERSFOORTSCH BIOSCOOP-JOURNAAL. Actueel. 2. ANAMITISCHE TIRAILLEURS. Natuur. 3. EEN HELD IN DUIZEND VREEZEN. Komisch. Drama. 5. DE ONTSNAPPING VAN DEN KOLONEL. Drama. 6. CONTRAN COMEDIANT UIT LIEFDE VOOR JEANNE. Explicateur de heer WILLY HELM. Prijzen der plaatsen 16, 26, 36 en 60 cent. De afdeeling „Broodfabriek" levert prima brood, beschuit en koek tegen zeer billijke prijzen, en geeft bovendien 10 pCt. dividend. Bedragen tot ongeveer f50 per gezin werden als dividend uitgekeerd. 3 (Slot). „Ieder wist, dat het inboorlingendorp Mojanga ongeveer twee uur rijdene Westelijk van ons kamp lag. Twee uur heen en twee uur terug; dat was du* vier uur samen, als men althans goed doorjakkerde en niet behoefde to wachten Iemand, die na, dus onverwijld, wegreed, zou vóór het morgenlicht terug kunnen zijn. Terug altijd indien.... U moet me wel verstaan, dames en heeren, bij zou waarschijnlijk niet terug zijn, en ook nooit terugkomenniet levend althans. Wel zou zijn verminkt hoofd, vermoedelijk vóór de vier uren om waren, in het kamp geslingerd wordenEn tochde Ainbaki's sliepen misschien. „De mannen waren droevig en stilde arme jongen was reddeloos vurloreD. Ik zei toen ineens in die stilte: „Wie van jelui durft naar Mojanga te rijden?" „Niemand antwoordde. Het was of allen om den inval alleen reeds sidderdenik zelf 6ok. „Toen zei ik: „Wie van jelui durft met mij naar Mojanga te rijden?" „Weer geen antwoord. Dat oogenblik onthoud ik mijn heele leven. Ik had menig gevecht meegemaaktmijn ervaringen waren vele, en aU ik ze u vertelde, zoudt u me misschien met ontzetting aanstarenmaar die nacht had iets ietsdie nacht was d i e nacht en geen andere. Die nacht was een hel. „Een klamme wind woei om ons; de woeste wereld rondom borg Alle gevaren, Alle verschrik kingen, Alle ma-* "ngen, Alle uooueuIk weet niet wat mi bezielde. Mijn achterhoofd voelde ijskoud aan, mijn bevende handen lauw- vochtig van het zweetik rilde van mijn hoofd tot mijn voeten. „Zadel mijn paard", beval ik; doch niemand verroerde zich. „Dat is omdat mijn stem zoo beeft, dacht ik, en mij vermannend, herhaalde ik mijn bevel. De halfbloed bracht het ten slotte. Mijn hoofd klopte alsof er mateloos snel met een hamer op werd getikt. „Enne ja het is waarlijk belache lijk, maar ik had al afscheid genomen van het leven, toen ik moeizaam opsteeg. Even wachtte ik nog; in een seconde flitste heel mijn verleden door mjjn geest. Ik wilde nog iets zeggen, iets vragen, maar ik wist zelf niet wat. Ik had trou wens geen geluid kunnen geven, geloof ik, zóo bang was ik. Het iB uitermate verachtelijk zonder twijfel, zonder twijfel. Maar mijn haren stonden rechtop, geloof ik, in mijn uniformpet. Ik had geen drogen draad meer aan het lijf, toen ik (ik geloof met een gebaar van koen heid) mijn paard aanzette. „Toen ik buiten het laatste boschje van het kamp kwam, en ik de wijde, ruime wereld om mij henen voelde, was het of ik in een bodem- loozen afgrond zonk. „Ik reed, of liever ik zat op een rennend paard en viel daar niet af. De duisternis was bijna volkomen, maar ik kende den weg een weinig, en mijn paard liep, liep. Bijna op goed geluk ging het naar het Westen. Ik zag twee groene kleine lichten voor mij in de verte blin ken. Toen verdwenen ze. Dat waren de oogap pels van een panter geweest. „Ik reed nog verder, en viel niet. Welke macht mij dien nacht te paard gehouden heeft, kan ik niet zeggen, maar ik viel niet. Ik reed altoos maar door en meer en meer gewend aan het donker, ging ik vaag onderscheiden, en, wonder lijk, wonderlijk, toen ik, hoe vaag ook, de ge varen kon ouderscheiden, voelde ik, naast mijn doodsangst want dat was het voelde ik naast mijn doodangst de kracht om mijn leven zoo lang mogelijk te verdedigen. Ik tastte naar mijn revolvers in de holsters. Zij en de revol ver, die ik in de hand hield, waren mijneenige wapens, want aan mijn sabel had ik niet eens gedacht. Maar goed ook, want die had tegen het zadel gerammeld en mij verraden. Ik reed ver der. „Eensklaps drong een vieze, kruidige geur miju neus in. Dol van schrik herkende ik den wal gelijken reuk, dien de Ambaki's afgeven. „Ik geloof, dat ik aan den teugel van mijn paard heb gerukt, zonder de minste uitwerking nochtans, want het dier draafde verder. Ik ge loof, dat ik midden door een troep van dij afschuwelijke kerels reed, die daar ovaral op den grond lagen te slapen. Eén stap van mijn paard op een hand of een voet of een romp, en gierend zouden de ondieren omhoog zgn gespron gen om mij te verscheuren. Ik hield my thans, hoe in benauwdheid ook, overeind. Goddank, mijn paard was er als door esn wonder door henen gereden, zonder iemand te raken. Ik reed verder en „Doch wat zal ik u mijn tocht verhalen van dien nacht. Wat mij tot verhalen noopte, was, u to laten zien, dat ik wel eens bang ben ge weest; en geen beetje. Kort en goed, na een helsche tocht van meer dan twee uur bereikte ik het dorp en verschafte mij het geneesmid del. In het veilige dorp moeBt ik mij geweld aandoen om weer de schrikkelijke vlakte op te gaan. Ik deed het; maar nóg weet ik niet hoe ik mij toen zóo heb kannen beheerschen. „De terugweg was, zoo mogelijk, nog angst wekkender. Nu kwelde mij voortdurend de vrees, dat het daglicht mij zou overvellen. Zonder ongeval bereikte ik in de zeer Qauwe scheme ring het kamp, en.... lach mij niet uit, vrien den, lach mij niet uitik viel Hauw, als een jong juffertje. Maar dat moet u me niet nahou den hoordat zou niet aardig zijn". De kapitein hervond nu wederom zijn zelfden vriendelijken glimlach als bij den aanvang van zijn verhaal. Hij stak zijn Havanna weer aan, die intus8chen was uitgedoofd, deed er weder een ontzaglijken haal aan en stiet wederom twee formidabele rookstralen uit den neus. „De mannen hebben me van het paard getild en omarmd, vernam ik later. Den gewonden jongen ie het tegengif toegediend en hij is ge nazen. En ik zelf had mij - lach nu niet, iach nu niet, hoor een soort zenuwziekte op den hals gehauld, waaraan ik maanden lang sukkelde, duizeligheid, hevige koortsen, en voortdurend bevenik verschrikte nameloos bij het minste of geringste gerucht. uok mijn haren, die den vorigen avond nog donkerbruin waren, bleken den volgenden ochtend spierwit geworden te zijn. En dat zijn ze gebleven ook", voegde de vertel ler er, gekkend, aan toe „want verven, daar heb ik een hekel aan. Het is bovendien ongezond ook, zegt men". Het verhaal was geëindigd. Alle aanwezige heeren hadden nu van hun moed verteldóok de kapitein, of deze eigenlijk van zijn bangheid. *ge@f£l

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 4