Donderdag 23 Juli 1914. No. 8444 63e Jaargang. A* IV WWIBIVWSVi V V H VI II Op reis- Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff" HOOFDREDACTEUR F. J. FEEDERZKS. AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1. franco per post f1.13. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontelgenlngs- advertentiën per regel 15 cent Reclames 1—5 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiên van buiten de stad worden de Incasseerkosten In rekening gebracht. BUREAU: KORTEGRACHT 9. Postbus 9. Telefoon 19. AaD onze abonné's die tijdelijk elders, binnen- dan wel buitenlands, vertoeven, wordt op aanvrage, en met duidelijke opgave van adres, de courant eiken ver schijndag tegen vergoeding van porto toegezonden. Ook niet-geabonneerden (medelezers) kunnen op de zelfde wjjze de geregelde toezending van de „Amersfoortsche Cou rant" tgdens hun uitstedigheid zich ver zekeren K EN~V I S G H VINGEN. De Burgemeester en Wethouders van Amers foort Doen te weten, dat door den Raad dier Ge meente in zijne vergadering van 2G Mei 1914 is vastgesteld de volgende verordening: Verordening, betreffende het toelaten van kinderen tot lichtbeelden-ver tooningen. Artikel 1. Het is aan ondernemers verboden, tot de van hunnentwege gegeven licbtbeelden-vertooniugen kinderen toe te laten. Dit verbod is niet van toepassing op kinde ren, die den leeftijd van zestien jaren hebben bereikt. Art. 2. Het verbod van art. 1 is mede niet van toe passing, indien de vertooning kennelijk voor kinderen bestemd is, en 1. op hetgeen vertoond wordt vooraf schrifte- ljjk goedkeuring is verkregen van Burgemeester en Wethouders; 2. bjj den ingang van de voor de vertooning bestemde lokaliteit en op de verstrekte toe gangsbewijzen op duidelijk zichtbare wijze is vermeld, dat de vertooning voor kinderen be stemd is. Art. 3. Ter handhaving dezer verordening wordt aan de ambtenaren der Gemeente-politie de last verstrekt om gebouwen, getimmerten, lokalen en woningen, voor het geven van lichtbeelden- vertooningen bestemd of gebezigd, te allen tijde, ondanks den wil der bewoners, binnen te treden. Art. 4. Overtreding van eenige bepalingen dezer verordening wordt gestraft met geldboete van ten hoogste f 25 of hechtenis van ten hoogste G dagen. Zijnde deze verordoning aan de Gedeputeerde Staten van Utrecht, volgens hun bericht van den 6 Juli 1914, 3e afdeeling, no. 1428/1390, in afschrift needegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied, waar bet behoort, den IS Juli 1914. De Burgemeester er. Wethouders voornoemd, De Burgemeester, Van RANDWIJCK. De Secretaris, A. R. VEENSTRA. De Burgemeester en Wethouders van Amers foort, Gelet op artt. G en 7 der Hinderwet, brengen ter kennis van bot publiek, dat eeu door H. LENSING en A. van de VIJZEL, te Amersfoort, ingediend verzoek, met bijlagen, om vergunning tot het uitbreiden vau hunne inrich ting voor machinale houtbewerking, iu het per ceel alhier gelegen aan de Eemstraat, bij het kadaster bekend onder sectie D, no. 2970, op de Secretarie der Gemeente ter visie ligt, en dat op Maandag den 3 Augustus aanstaande, des voor middags te half eli uren, gelegenheid ten Raad- huize wordt gegeven om, ten overstaan van het Gemeentebestuur of van éen of meer zijner leden, bezwaren tegen het uitbreiden van de inrichting in te brengen. Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der Hinderwet, zijn volgens de bestaande jurispru dentie, alleen zij gerechtigd, die overeenkomstig artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeentebe stuur of éen of meer zijner leden zijn verschenen, ten einde hunne bezwaren mondeling toe te lichten. Amersfoort, 20 Juli 1914. Burgemeester en Wethouders van Amersfoort, De Burgemeester, Van RANDWIJCK. De Secretaris, A. R. VEENSTRA. Mr. F. D. graaf Schiinmel- penninck. Mr. F. D. graaf Schimmelpenninck, wien, op zijn verzoek, met ingang van 1 Augustus eervol ontslag is verleend als Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht, onder dankbetuiging voor de gewichtige en lang durige diensten, den lande bewezen, werd 20 April 1854 te Amsterdam geboren. Kort na zijn promotie, aan de Rijks-uni versiteit te Utrecht, werd hij werkzaam gesteld bij de Directie der toenmalige Rhijn- spoorweg-maatschappij te Utrecht. Den 4 Juli 1891 werd hij benoemd tot Burgemeester van Amersfoort, dat onder zijn bestuur begon te ontwaken, onder meer een eigen gasfabriek en een gezamenlijk spoor wegstation kreeg, met, als gevolg van dit laatste, het meer bebouwen van den Berg. Van 1894 tot 1901 vertegenwoordigde hij het district Amersfoort in de Tweede Kamer. Den 1 Augustus 1891 werd hij lid van de Provinciale Staten, den 28 Augustus 1899 lid van de Gedeputeerde Staten van Utrecht. In verband met laatstbedoelde benoeming werd hem, op zijn verzoek, met ingang van 22 November 1899 eervol ontslag verleend als Burgemeester van Amersfoort, waarna hij zich metterwoon vestigde te Baarn. Den 27 Juni 1905 werd hij benoemd tot Commissaris der Koningin, welk ambt hij 1 Augustus daaraanvolgende aanvaardde. De voorbeeldige wijze op welke hij een vergadering wist te leiden, zijn volkomen onpartijdigheid, zijn hoofsche vormen en groote correctheid schonken hem ieders ver trouwen. Graaf Schimmelpenninck zal zich metter woon vestigen op >Avegoor<, bij Dieren. Zij een nog lange rust zijn deel. Dinsdagmiddag nam graaf Schimmelpen ninck afscheid van de leden der Provinciale Staten, wier vergadering hij voor den laat- sten keer had voorgezeten, en zeide daarbij ongeveer Ofschoon de gedachte »voor het laatst* zich op het oogenblik niet bij mij opdringt in de schier verpletterende beteekenis welke zij in het leven kan hebben, ben ik over tuigd, dat geen uwer mij van overdreven weekelijkheid zal betichten wanneer een ge voel van weemoed over mij komt nu ik op het punt sta, voor het laatst een zitting der Staten van Utrecht te sluiten. Is het wonder, dat, hoewel ik mijn tegen woordig ambt geheel vrijwillig neerleg, het mij ten slotte toch droef te moede is. nu ik ga scheiden van de Staten van Utrecht, waarin ik immers gedurende 23 jaren zitting heb gehad, ga scheiden van de Staten eener Provincie waarin mijn echtgenoote en ik den langsten tijd van ons leven hebben doorge bracht, ik mijn geheele carrière heb door- loopen, waar wij vriendschapsbanden hebben gesloten, waaraan zoo vele gelukkige herin neringen voor ons verbonden zijn, waaraan het grootste verdriet van ons leven ons bindt. Maar bij alle gewaarwordingen, welke op het oogenblik bij mij opwellen, is het mij een groote voldoening, dat zich een gevoel van oprechte erkentelijkheid naar voren dringt voor de vriendelijkheid, welke ik steeds, in vroeger en later jaren, van de leden dezer Staten heb ondervonden. Ik herinner mij, dat toen ik voor het eerst in de najaarszitting van 1905 de leiding van deze vergadering op mij nam, ik mij met opzet heb onthouden, een beroep te doen op uw medewerking tot het behartigen van de belangen onzer Provincie, omdat ik meende, dat deze medewerking mij van zelve moest zijn verzekerdwel echter riep ik uw wel willende medewerking in bij het vervullen van de taak, mij als uw Voorzitter toever trouwd. Bewijzen tal van gewichtige besluiten, ook in de laatste negen jaren genomen, van de ernstige opvattingen uwerzijds van de ver plichtingen op U als leden der Staten urs- tende en welke ik bij mijn optreden van U meende te mogen opvorderen, met groote dankbaarheid mag ik gedenken hoe het mij als Voorzitter nimmer aan uw vriendelijke medewerking en aan uw welwillende mee gaandheid heeft ontbroken en dat hier steeds die goede toon bij de discussiën bleef heer- schen, welke naar mijn meening het degelijk gehalte van een vergadering kenmerkt en tevens zoo bevorderlijk is aan een objectieve en goede behandeling van zaken. Mijne heeren, wilt mijn oprecht hartelijken dank aanvaarden voor de mij als Voorzitter steeds door U betoonde vriendelijkheid. Mocht ik met een enkel woord doelen op de vruchten in de eerste plaats door uw werk zaamheden voor de Provincie gekweekt, het zal U niet verwonderen, dat ik er behoefte aan gevoel, op dit oogenblik en van deze plaats hen te gedenken, die ons bij de ver vulling van onze gemeenschappelijke taak tot steun en hulpe zijn, namelijk de hoofd ambtenaren en de ambtenaren ter Provinciale Valt het niet te ontkennen, dat bij de ont zaglijke toeneming in de laatste jaren der werkzaamheden aan de Griffie het niet altijd gemakkelijk was, aan de nieuw gestelde eischen het hoofd te bieden, ik stel er prijs op, het hier met groote waardeering te con stateer .n, dat schier zonder uitzondering zoo wel de ouderen als jongeren van ons korps ambtenaren, een ieder naar de mate van zijn krachten en met ijver en plichtsgetrouwheid er naar heeft gestreefd, aan die hoogere eischen te beantwoorden en zich aan de nieuwe toestanden aan te passen; dat hierdoor ook mijn aandeel in onze gemeenschappelijke taak zeer werd verlicht, erken ik gaarne met dankbaarheid. Mijnheer de Griffier, uw karakter althans eenigszins kennende, schroom ik bijkans tot U in het bijzonder een woord te richten. Ik volsta derhalve met U te verzekeren, dat als welhaast onze ambtelijke betrekkingen zul len zijn verbroken, ik U zal blijven geden ken met vriendschappelijke genegenheid, een genegenheid mede gegrond op de achting, welke ik U toedraag voor de onverdroten energie en plichtsgetrouwheid, waarmede U de U zoo ruim geschonken talenten wijdt aan de belangen, U toevertrouwd. En nu, mijne heeren, het oogenblik van scheiden is gekomen. Mede namens mijn echtgenoote, die zoo gaarne in het midden van de leden van Utrecht's Staten verkeerde, roep ik U een hartelijk vaarwel* toe. Ik beveel ons beiden in uw vriendelijk aanden ken aanik geef U daarbij de verzekering, dat telkens wanneer mijn gedachten zullen teruggaan naar uw college en geloof mij, dit zal dikwijls zijn steeds de herinnering bij mij zal rijzen aan ondervonden groote vriendelijkheid, ja vaak zelfs van vriendschap. God zegene U zoowel in uwen maatschap- pelijken werkkring als in uw particulier le ven! God zegene het ook mij zoo lief geworden Sticht! Heil de Provincie Utrecht! Heil! De leden, die staande deze rede hadden aangehoord, stemden hartelijk in met dit slotwoord. Bij monde van den heer Van Hazendonk, het oudste lid in jaren, werd hierna den scheidenden Commissaris een album aange boden, bevattende de photografische portret ten van alle leden der Staten van 1905 tot heden en een fraai gecalligrafeerde opdracht, welk prachtig album is vervaardigd in de ateliers der firma C. L. J. Begeer, te U trecht. Amsterdam als industriestad. In een vorigen brief, schrijft de Amster- damsche medewerker van het Nieuwsblad voor de residentiën Palemtang, Djambi en Bankac, heb ik de verzuchting moeten slaken, dat Amsterdam, door een stel keuren en verordeningen met goede bedoelingen en treurig effect, al saaier en saaier wordt en weinig attracties biedt voor den reizenden vreemdeling, die er iets anders komt doen dan tabak koopen en schilderijen bekijken. Ook heb ik, helaas, dikwijls moeten wijzen op den treurigen toestand, waarin de hoofd stad verkeert als Gemeente op een leege schatkist. Toch zou het verkeerd zijn indien men daaruit de gevolgtrekking maakte, dat de stad, d. w. z. het complex der verschil lende elementen, die haar bevolking vormen, aan het kwijnen is. Tusschen de velerlei pessi miste beschouwingen is werkelijk een bemoedigend woord gewettigd. Als handels stad is Amsterdam nog steeds de eerste van het land; als havenstad kan het natuurlijk bij lange niet in vergelijking komen met Rotterdam, maar de vergelijking met de tweede haven van Europa's vasteland (die de eerste, Hamburg, steeds meer nabij komt en wellicht heel spoedig voorbij streeft) daar gelaten, mag die van Amsterdam gerust gezien worden; het Noordzeekanaal, vooral de toegang daartoe, overtreft zelfs in zijn outillage den Nieuwen Waterweg en de tonnenmaat der in- en uitgeklaarde zee- en Rijnschepen gaat langzaam maar gestadig vooruit. En nu de statistische tabel over Neerlands bevolking in 1913 in de *Staats- courant* is verschenen, mocht men met vol doening constateeren, dat in het afgeloopen jaar het cijfer van vestiging dat van het vertrek heeft overtroffen, zij het ook nog met een klein verschil. Voor bet eerst na een zeer lange periode komt Amsterdem niet meer voor op het lijstje der Gemeenten (thans een 18-tal, onder welke luxe-steden als Arnhem en Nijmegen) die door meer pers onei» werden verlaten dan er gingen wonen. Deze gélukkige ommekeer is een onfeilbaar teeken van herleefden bloei. Want moge het waar zijn, dat tot deg'tmap die heengingen velen behooren tot de beter gesitueerden een gevolg van de steeds toenemende neiging bij de gelukkigen die hun schaapjes op het drooge hebben om op den ouden dag te gaan koolplanten en dat zij die zich in een groote stad vestigen, voor het meerendeel werklieden en kleine neringdoenden zijn, daar tegenover staat, dat juist die worden aangetrokken door de be tere kans op arbeid of het vooruitzicht op cliënteele onder den arbeidenden stand. En dit wijst op den bloei van Amsterdam als industriestad. Den velen hier te lande, die ontkennen, dat Amsterdam beschouwd kan worden als een centrum van nijverheid, worden de oogen geopend door een Hagenaar, den heer A. J. de Bruijn, die in Vragen van den Dage een opstel wijdt aan de industrie-stad Amsterdam. Natuurlijk begint de heer Bruijn met den voornaatnsten tak van nijverheid te Amster dam de diamant-industrie. Hij verwijst naar het werk van mr. J. C. A. Everwijn, Admi nistrateur bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, waarin wordt meege deeld, dat er te Amsterdam ongeveer 70 inrichtingen zijn voor diamantbewerking (de huisateliers voor snijden en kloven natuurlijk niet meegerekend) waarin ruim 10 000 per sonen werkzaam zijn. De invoer van ruwe diamant bedroeg eenige jaren geleden 15 milhoen gulden en de uitvoer van geslepen ruim 45 millioen gulden, zoodat een bedrag I van ongeveer 30 millioen gulden in de stad bleef als arbeidsloon, huur van molens, pro visie voor handelaars, enz. Men ziet dus, dat deze nijverheidsbranche wel verdient genoemd te worden. Haar be teekenis is trouwens ook af te leiden uit de twee prachtige gebouwen, die op het Wees- perplein ten behoeve van diamanthandelaars zijn gesticht. Jammer echter, dat in de laat ste jaren, door de ongunstige conjuctuur van de buitenlandsche politiek, de werkloosheid in het diamantvak zoo schrikbarend werd. Juist werd, in het begin van dit jaar, het werkloozencijfer wat lager of de Americo-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1