107
voorstel-Gerritsen neerleggen maar dat ver
moed ik toch niet.
De Voorzitter: Het voorstel van den
heerGerrit^n is, om het voorstel van B.
W. aan te vullen met de zinsnede »onder
voorwaarde, dat B. W. in het verleenen
der credieten medezeggingschap hebben*.
De heer Van Duinen: Daar heb ik
niets op tegen, maar dat is niet wat de heer
Gerritsen den eersten keer gezegd heeft.
Hiermede kan ik mij best vereenigen.
De Voorzitter: Het standpunt van
B. W. is geweest, dat de Gemeente vol
doende Waarborgen had bij de wijze, waarop de
credieten worden verleend. Iedere credietbank
zendt de ingekomen aanvrage, met haar advies,
aan de Commissie van .Uitvoering en deze
neemt de beslissing.
Deze Commissie is van Rijkswege inge
steld en zal dus de belangen van het Rijk
in acht nemen. Er wordt hier door den heer
Jorissen gesproken van 55 pet. voor het Rijk
en 45 pet. voor de Gemeente; maar heele-
maal zuiver is die tegenstelling niet. De eerste
10 gulden betaalt het Rijk immers alleen, van
de tweede 10 betaalt het Rijk 9 en de Gemeente
1 gulden, van de derde het Rijk 8 en de
Gemeente 2 gulden, enz., zoodat alleen van
de laatste 10 pet. wij q pet. van het risico
dragen.
De getallen 45 en 55 gaan dus niet op en
daarom hebben B. W. gemeend, dat het
niet noodig *.vas, nog afzonderlijke controle
maatregelen van Gemeentewege te nemen.
De heer Hofland: M. de V.. ik heb U
gevraagd, kunt U misschien niet nader toe
lichten. wat in het *Plan», zooals het in het
stuk genoemd wordt, staat als de voorwaar
den. waarop het crediet zal worden verleend.
In dat «Plan> zullen immers de voorwaarden
moeten voorkomen. Nu weet ik, dat U te
Amersfoort bent een der vaders van de
Middenstandscredietbank en daarom zou ik
van U gaarne die voorwaarden vernemen.
De Voorzitter: Ik heb vergeten dat
straks te zeggen, maar de heele toestand van
de Middenstands-credietbank. heeft hier niets
mee te maken. Elke credietbank, welke ook,
wordt in dat plan opgenomen, die zich daartoe
heeft aangemeld. Er is hier geen verhouding
tusschen de Middenstandsbank en de Ge
meente, evenmin als tusschen de Gemeente
en de Boaz-bank of de Hanze-bènk, of welke
ook.
De heer Hofland: M. de V., ik zou toch
de voorwaarden, waarop het crediet wordt
gegeven en die wel bekend zullen zijn, wel
willen weten.
De Voorzitter: Die gaan uit van Rijks
wege.
De heer Hofland: En is daarvan aan u
niets bekend.
De Voorzitter: Wij hebben hier het
geheele Plan met de uitvoerige stukken, maar
ik geloof, dat h< t te veel tijd zou nemen, dat
voor te lezen. De heele verhandeling van een
aanvrage is hierin opgenomen.
De heer Oosterveen: Zou ik mogen
vragen dit punt aan te houden en het plan
ook ter inzage te geven aan den Raad. Ik
geloof, dat er niets geen haast bij is.
De Voorzitter: B. W. hebben daar
geen bezwaar tegen.
De heer Hofland: Er is wèl haast bij,
groote haast; ja. ja, ja, ja.
De heer Kroes: Ik zou zeggenwat heb
ben wij met het heele plan te maken? Het
gaat buiten de zaak om; het betreft hier alleen
de credietverleening.
De Voorzitter: Maar nu wenscht de
heer Oosterveen zich van dat plan op den
hoogte te stellen. E.i daarom vraagt hij aan
houding.
De heer Kroes: Nu als u er geen be
zwaar tegen heeft
De heer Gerritsen: Ik geloof werke
lijk, dat dit niet ter zake dienende is. Welk
voorstel door de Regeering ook gedaan wordt,
ik zou er precies zoo tegenover staan, want
het zijn ook onze dubbeltjes, waarmee ge
speeld wordt. Het kan zooveel geld niet kos
ten. dat geef ik onmiddellijk toe. De grootste
risico is voor het Rijk, maar dat kan het ook
beter betalen.
De heer Hofland: Dat is óok wat
Een stem: 't Is toch waar
De beer Gerritsen: Van de gelegen
heid om crediet te krijgenzal door heel veel
menschen, die door den oorlog benadeeld zijn,
een druk gebruik gemaakt worden. En dan
vrees ik, dat als de Gemeente honderd cre
dieten geeft, wij met groote zekerheid kun
nen zeggen, dat er onder die honderd vijfof
tien zijn, die eenvoudig in gebreke blijven
om aan hun verplichtingen te voldoen.
De V o o rz i 11 e r Ik kan den heer Ger
ritsen namens B. en W. zeggen, dat zij zijn
voorstel overnemen. Mijnheer Oosterveen, doet
U een voorstel tot aanhouding Dan moet
dit eerst in behandeling komen.
De heer Oost er veen: Ja, M. de V.,
mij dunkt het heeft geen haast. Het plan
heeft niet ter visie gelegen en als daar nu
bijv. in zou staan, dat het Rijk dc Gemeente
zal hooren, dan zouden wij al klaar zijn. Ik
weet dit niet; ik heb dat plan niet gezien.
De Voorzitter: Ik kan u wel zeggen,
dat dit er niet in staat.
De heer Oosterveen. O. dat verandert
de zaak, M. de V.
De Voorzitter: Kunnen de heeren zich
dan vereenigen met het voorstel nu het aldus
geamendeerd is? Dan is het aangenomen en
gaan we over tot punt
423. Vaststelling ie aanvullings
kohier der Straatbelasting, dienst
*9*5-
Goedgekeurd z. d. of h. st.
424. Vaststelling zè aanvullings
kohier der Inkomstenbelasting,
dienst 1915.
De V o or z it t e rIk deel mede, dat B. W.
dit punt van de agenda terugnemen.
426. Reclames Inkomstenbelas-
ling, dienst 1915.
4.1* voren.
426. Benoeming van een tijdelijk
buitengewoon leeraar aan het Gym
nasium.
Na punt 402 werd, in verband met punt-
421, benoemd de heer C. F. Unger.
De Voorzitter: Aan de orde is nu de
RONDVRAAG.
De heer Hofland: M. de V., er is naar
aanleiding van een besluit van den Raad, ge
nomen in zijn vergadering van 7 September,
eenig misverstand gerezeneenig misverstand
èn bij den Raad èn naar ik meen ook bij het
College van B. W. Het betreft een besluit,
dat verband houdt met de op die vergadering
afgewezen voordracht van B. W. tot aan
stelling van een Directeur van de Arbeids
beurs.
Döor den heer Jorissen is m. i. terecht be
pleit, dat bij het geven van ambten daarvoor
de openbare mededinging moet worden open
gesteld. Vergis ik mij niet. dan heeft de heer
Kroes ook ongeveer het zelfde bepleit en naar
aanleiding daarvan is toen een voorstel door
den heer Jorissen gedaan om de voordracht
terug te wijzen, die was ingediend om den
heer Schulte Nordholt te benoemen tot Direc
teur van de Arbeidsbeurs.
Ik heb uit volle overtuiging voor dat voor
stel gestemd, omdat ik het in 't algemeen
met dat standpunt eens ben. Maar de ge
volgtrekking door het College van B. W.,
althans door de minderheid van dat College,
die, zooals ik vernomen heb, daaruit is ge
trokken, is m. i. onjuist. Zij meenden name
lijk. dat na de beslissing de instelling der
Arbeidsbeurs volgens de meening van den
Raad een afzonderlijke instelling moest zijn
en niet als een onderdeel beschouwd moest
worden van een afdeeling van Maatschappe-
lijken arbeid, die er zoo zoetjes van zou
groeien. Hierbij zouden verschillende dingen
onder te brengen zijn, als de Werkloosheid
verzekering en bet Toezicht op den woning
bouw, Bouw- en woning.oezicht dus, de Ar
beidsbeurs en ook de Woningbeurs. Dat zijn
dus alle vier voorname dingen, die verband
houden met Maatschappelijken arbeid. Nu
betreur ik de interpretatie naar aanleiding van
de genomen beslissing.
De Voorzitter: Op het oogenblik is
er nog geen sprake van een meening van het
College van B. W. over dat punt. mijnheer.
Hofland.
De heer Hofland: Wanneer dat niet
zoo is, dan zal het iSiij zeer aangenaam wezen
dit te vernemen; maar ik heb vernomen, dat
de minderheid van het College van B. Ac W.
die meening was toegedaan. Wanneer dat nu
onjuist is. welnu, dan ben ik daar blij mee.
Maar als zij werkelijk die conclusie getrok
ken heeft, die minderheid, dan vind ik dat
onjuist-. Ik vind het standpunt toen door den
Raad ingenomen, dat er publieke mededin
ging moet zijn, goedmaar bijzondere om
standigheden, die aan deze voordracht voor
afgingen, wettigden in mijn oog ten volle de
meening van B. W. Achteraf meen ik, dat
B. W. met die voordracht moesten komen,
zooals zij daarmee zijn gekomen. Immers de
instelling van de Arbeidsbeurs was voordien
behandeld in de afdeelingen en in de afdee-
lingen was er de aandacht op gevestigd, dat
een salarieering van f 400 voor een Direc
teur van een dergelijke instelling te laag is.
(Slot eerste blad).