119 B. W. hun oproep zouden doen en dat dan de allereerste sollicitant zou zijn de tegen woordige Inspecteur van Bouw- en woning toezicht. Nu wil ik eerlijk zijn in zooverre, dat ik diep ben teleurgesteld, dat de heer Schulte Nordholt geen vrijheid heeft gevonden, naar dit ambt te soliciteeren. Daarom hoop ik, dat de Raad zal aannemen de motie door mij en den heer Gerritsen gesteld en door den heer Rant onderteekend en dus nog zal terugkomen op zijn vroegere beslissing, niet om principieele gronden want die waren juist maar om deze bijkomstige reder, nl. dat wij zouden moeten" missen den meest ge- schiktén ambtenaar, doordat de zaak geloopen is, zooals zij, helaas, nu geloopen is. Daarom hoop ik, dat de Raad geen principe-ruiterij zal beoefenen, maar in dit bijzondere geval er op zal terugkomen om een openbare op roeping te doen, alleen hierom, omdat de meest geschikte ambtenaar ik herhaal het uitdrukkelijk nu niet gesolliciteerd heeft. Ik zeg dat, M. de V., «de meest geschikte ambtenaar» en als we hebben kunnen kennis nemen van wat de heer Schulte Nordholt, aanbevolen door het College van B. W., op dit speciale geoied heeft gepresteerd, dan kunnen wij overtuigd zijn, dat, ook zonder nog iets te kort te doen aan de capaciteiten als administrateur van de andere sollicitanten, of als menschen, die op een bijzonder terrein veel kennis hebben, deze heeren toch niet datgené weten omtrent socialen arbeid als de sollicitant, dien ik zoo graag er bij zou zien, nl. de Inspecteur van Bouw- en woningtoe zicht er van af weet. Deze redenen zullen, hoop ik, den Raad tot de overtuiging brengen, dat hij, in dit bijzonder geval, de motie zou moeten aan nemen. De Voorzitter: Mag ik even dadelijk antwoorden over het al dan niet solliciteeren van den heer Schulte Northolt De heer Schulte Nordholt heeft zich in deze lot B. W. gewend om raad. Toen hebben B. W. gezegder is een motie aangeno men van den heer Jorissen, waarbij dit werd beslet en, welke motie luidt: >De Raad, ge hoord" de besprekingen in zake de benoeming van een Directeur van de Gemeentelijke Ar beidsbeurs, besluit het voorstel aan te houden en B. W. uit te noodigen, alsnog een op roeping van sollicitanten voor die betrekking te doen*. Het voorstel van B. W., waarbij de heer Schulte Nordholt werd voorgedragen, was daarmee niet van de baan. Daarom ontbrak de noodzakelijkheid voor den heer Schulte Nordholt om te solliciteeren en hebben B. W. gezegd: u behoeft niet te solliciteeren, want u blijft voorgedragen door ons. De heer Jorissen: Mag ik daaraan nog even toevoegen, wat ik ook reeds in de laatste vergadering heb gezegd, dat het mij volstrekt niet gaat óm de persoon. De Voorzitter: Mag ik den heer Jorissen nog even antwoorden? Er waren geen bij zondere dingen achter het voorstel, maar in het voorstel. Er was niets geheims in; de leden hebben allen kunnen lezen, en dat niet tusschen de regels, want het stond er duide lijk in, wat B. W. bedoelen met het Bureau voor Maatschappelijk werk, dat niet alleen de Arbeidsbeurs, maar ook tal van andere dingen omvat. Dat was heel duidelijk. De heer Jorissen heeft niet de afdeelings- vergaderingen bijgewoond, maar de heeren, die dat wel hebben gedaan, zullen deze zaak nog duidelijker uebben kunnen begrijpen en daarom heeft het B. W. zoo verwonderd, dat de meerderheid van den Raad is meege gaan met de motie van den heer Jorissen, omdat men heel goed kon weten wat het voorstel omvatte. B. W. hadden niet anders gedacht dan dat de Raad, na aanneming van het voorstel tot instelling van de Arbeidsbeurs, óok zou meegaan met de benoeming van den heer Schulte Nordholt. Wie A zeide, moest hier ook B zeggen. Nu wil de heer Jorissen op de geheele zaak terugkomen en deze aanhouden. Maar gaan wij daarmede nu heelemaal niet een verkeer den weg op? Den 27 Juli is besloten tot de oprichting van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs 7 September is de voordracht in den Raad in behandeling gegeven en nu op 19 October zou men de heele zaak weer terugzenden naar B. W? Ik zou U willen vragen, of het nu niet wenschelijk is, spijkers met koppen te slaan. De heer L e i n w e b e r M. de V., ik heb de lijst van sollicitanten nagegaan en gemerkt, dat de heer Schulte Nordholt er niet op voor komt; dus vermoed ik, dat hij niet gesollici teerd heeft naar deze betrekking. Nu heb ik opgeslagen het verslag van 28 April 19x4. Toen kwam aan de orde de benoeming van een Hoofdopzichter, waarbij de heer Wolter- beek de opmerking maakte, waarom geen plaatsopschuiving plaats vond en de opzichter tweede klas geen opzichter eerste klas werd, enz. De Wethouder Van Esveld antwoordde toen, dat deze ambtenaren niet gesolliciteerd hadden en men iemand, die niet solliciteert, toch moeilijk benoemen kan. Houdt deze voor stelling steek, dan vind ik, dat dit geval er toch wel verbazend bij afsteekt. De heer Jorissen: M. de V.. we zijn het er allemaal over eens, dat B. W. wel hebben meegedeeld wat hun pannen waren, maar niet gedetailleerd en nu vraag ik juist, en dat is, wat ik ook in eerste instantie betoogde de volledige plannen te geven, zoodat wij die kunnen beoordeelen en dan pas de benoeming te doen. Deze vraag lijkt mij geheel in 't belang van de instelling, waarover wij op dit oogenblik spreken. Ik hoor den heer Leinweber zeggen iemand die niet solliciteert, kan niet worden benoemd. De heer Leinweber: Dat heb ik niet gezegd, maar de Wethouder van Openbare Werken. De Voorzitter: Het woord is nog steeds aan den heer Jorissen. De heer Jorissen: Als dat waar zou zijn, M. de V., dan was er niets tegen, dat de heer Schulte Nordholt mee had gesolliciteerd naar aanleiding van de openbare oproeping voor dit openbare ambt. Ik ben geen rechts kundige genoeg om dit te kunnen beoordee len maar dan zeer zeker zou ik tegen B. W. zeggen trek uw voorstellen in. De ontwerper van die plannen zal ze toch wel genoeg heb ben uitgewerkt om ze ons binnen niet al te langen tijd te kunnen overleggen. Daarmede zou dan meteen vermeden kunnen worden de impasse, waarop de heer Leinweber wijst. Het is hier geen oppositie-voeren, maar het is dienen van het belang der zaak. Laten wij beginnen met de volledige plannen voor ons te hebben en dan iemand benoemen, die als Directeur voor dat bureau geschikt is. De heer Leinweber: M. de V., mag ik dan nu den heer Jorissen eventjes antwoor den? De heer [Jorissen doet het voorkomen, alsof ik die meening heb geuit, maar die meening heeft gezegd de heer Van Esveld,, de Wethouder van Openbare Werken. De andere Wethouders zijn er niet tegen opge komen, de Voorzitter óok niet en dus moet ik aannemen, dat dit de meening was van het College van B. W. De Voorzitter: Uw bezwaar is ge makkelijk uit den weg te ruimen, mijnheer Leinweber. Het betreft hier niet het al of niet meedoen aan een sollicitatie. De heer Schulte Nordholt is voorgedragen en blijft voorgedragen. Het is altijd te betreuren wanneer een lid een vergadering in casu een afdeelings- vergadering niet kan bijwonen, maar dit is te meer te betreuren wanneer daaruit voor komt, dat zoo'n lid de bedoeling van een voorstel daardoor niet goed leert kennen. Juridisch zult U het voorstel kunnen doen om het voorstel naar B. W. terug te zen den maar al was de zaak wat ruw omlijnd, de omlijning was toch zóo, dat de geheelê Raad een duidelijke voorstelling van deze zaak heeft gekregen. Daarom heeft toen de Raad er zich met algemeene stemmen mee vereenigd en van daar, dat de Raad op het oogenblik weer ermee kan meegaan. De heer Hofland: M. de V., de heer Jorissen maakt blijkbaar nog altijd bezwaar, omdat hem niet helder en duidelijk voor oogen staat, \vat de eigenlijke opzet is van het plan van B. Sc W. met die afdeeling Sociaal werk. Ik kan mij dit voorstellen, om dat de heer Jorissen niet in de gelegenheid is geweest om de verschillende besprekingen, die daarover zijn gevoerd, mee te maken en die lang niet uitvoerig genoeg voorkomen in het verslag en ook niet voldoende zijn geme moreerd in het antwoord van B. W.maar die in elk geval toch in het voorstel van B. W. duidelijk genoeg tot uitdrukking zijn gekomen. Maar zelfs nog in de laatste afdee- lingsvergaderingen, welke de Raad heeft ge houden over de Begrooting, is door mij in 't bijzonder er op gewezen, wat de taak zou kunnen zijn, van de afdeeling Sociaal werk, mede in verband met wat door een ander lid is aangevoerd betreffende bijv. de oprich ting van een spaarbank van de Gemeente- Amersfoort. Toen heb ik gememoreerd de voorziening in de geldelijke gevolgen van den werkloos heid en Bouw- en woningtoezicht en verder de Arbeidsbeurs als de bemiddelaar tusschen werkgever en werknemer en ook de Woning- beurs. Mij dunkt, als de heer Jorissen nu dat geheel voor oogen ziet, de taak en de voor uitzichten, dat perspectief, dan geloof ik, dat het voldoende is toegelicht en men geen be zwaar kan maken, dat men niet zou weten, wat men krijgt. Het argument van den heer Jorissen lijkt mij dus neem mij niet kwalijk, dat ik het zoo zeg Dj heer Jorissen: Ik neem niets kwalijk. De Voorzitter hamert. (Slot volgend nummer.)-.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 2