Donderdag 18
November 1915.
No. 8648
66e Jaargang.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff
HOOFD-REDACTEUR
F. J. 7HISERZSS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden/i.—
franco per post/1.15. Advertentiën i—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieele- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reolames 1—5 regels /1.25 Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten, evenals afzonderlijke nummers, 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
KOHTEGRACH7 9.
Postbus 9.
Telefoon 19.
KENNISGEVINGEN.
St. NICOLAAS-VIERING.
Burgemeester en Wethouders van Amers
foort
brengen ter openbare kennis, dat de ver-
eeniging »Handel en Nijverheid*, alhier, den
wensch heeft uitgesproken, dat de St. Nico-
laasavondviering plaats zal hebben' op Zater
dag 4 December a.s. en dat hun College
2ich hiermede kan vereenigen.
Amersfoort, 17 November 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. VEENSTRA.
Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gelet op artikel 37 der Drankwet,
Brengen ter openbare kennis
1. dat bij hen is ingediend een verzoek
schrift om verlof tot verkoop van alcoholhou
denden, anderen dan sterkedrank, voor ge
bruik ter plaatse van verkoop, door Herma-
nus van den BOOGERT, bierhandelaar,
wonende alhier, in de beneden-voorkamer van
het perceel Utrechtschestraat no. 32, te
Amersfoort
2. dat binnen twee weken na deze be
kendmaking een ieder tegen het verleenen
van het verlof schriftelijke bezwaren bij ons
College kan inbrengen.
Amersfoort, 16 November 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. VEENSTRA.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt ter kennis van belanghebbenden,
dat in de Gemeente Benschop een geval
van mond- en klauwzeer is voorgekomen.
Amersfoort, 17 November 1915.
De Burgemeester voornoemd,
VAN RANDWIJCK.
Gadsdienstloosheid als heden
daagscli cultuurverschijnsel.
Dr. C. M. van Mourik Broekman. Ned.
Hervormd predikant te Borculoo, hield Dins
dagavond in de Remonstrantsche kerk hier
voor de plaatselijke afdeeling van den Ned.
Protestanten Bond een rede over boven ge
noemd onderwerp.
Spr. begon met mede te deelen, dat het
Bestuur der afdeeling het geen bezwaar achtte,
dat de lezing reeds is verschenen in het
onafhankelijk-godsdienstig tijdschrift «Om
hoog» (2e jaargang, nos. 6 en 7, Juni en Juli
1915)- waar men het dus geheel kan nalezen.
Het bevindt zich in de Openbare leeszaal,
Beukenlaan.
Om een verschijnsel te beoordeelen, moet
men het eerst kennen; om het te kennen,
moet men het eerst ontledenom het te
ontleden, moet men het eerst omschrijven.
Spr. gaf daarom allereerst een beschrijving
en ontleding van het verschijnsel der gods
dienstloosheid, zonder deze te beoordeelen,
en nam vervolgens in oogenschouw het
hedendaagsch verschijnsel.
Zoolang er geloof is geweest, is er ook
wel ongeloof geweest; immer hebben twij
felaars of loochenaars zich kenbaar gemaakt,
menschen die niet, of op andere wijze, ge
loofden dan in hun tijd en hun omgeving,
doch dit .waren steeds getuigenissen van
individueel geestesleven, op zichzelf staande
uitzonderingsgevallen.
Uit de Geschiedenis die van het Christen
dom weten we, dat geleerden en wijs-
geeren boutweg atheïsme verkondigden, in
tijden van algemeene rechtgeloovigheid.
Doch dit alles valt niet te kenschetsen als
godsdienstloosheid qua cultuurverschijnsel,
iets, dat pas dateert uit de tweede helft der 19e
eeuw.
Twee merkwaardige dingen kenmerken
het geestesleven der menschheid en wel,
dat zij sterk massaal, en dat zij sterk onbe
wust leeft.
Niemand is éénling; geen mensch wordt
geboren buiten levensverband met anderen.
Men opent zijn oogen en ziet menschen,
men luistert en hoort menschenmen ademt
in de atmosfeer waarin andere menschen
leven. In geestelijk opzicht beteekent dit,
dat wij woorden, gedachten, ontroeringen,
aandrangen op even natuurlijke wijze tot
ons nemen als baccillende gedachten
zitten in den letterlijken zin in de lucht.
De vererving van vaders- en moederszijde,
met al haar vertakkingen, maakt ons tot
hetgeen we zijn. Wij leven massaal, als
deel eener massa van tijd-, volks- en rasge-
nooten, bewogen door stroomingen, die ons
meevoeren, ons ondanks.
Nochtans maakt het onbedrieglijke zelfbe
wustzijn ieder verantwoordelijk en zelfwer
kend, zóo dat hij op eigen beenen staat op
de schouders van het voorgeslacht. Hoe meer
de mensch persoonlijkheid wordt, hoe meer
geestelijk hij zich vormt, des te sterker zal
hij zich bekneld gevoelen in het massaal
verband in hetwelk hij leeft, zich daaraan
ontworstelen en beproeven meer vrij te wor
den en minder kuddedier.
Godsdienst zoowel als godsdienstloosheid
kunnen zoowel massa-begrip als persoonlijk
levensbezit zijn. Godsdienst als massa-ver-
schijnsel vindt men bij hen, die het criterium
van geloovigheid zoeken in het waarnemen
van kerkelijke plichten, die optrekken in
drommen, volgend éen vaandel, zingend éen
refrein, biddend éen schema, gehoorzamend
éen bevel. Godsdienst als persoonlijk levens-
bezit, dat veel diepere godsdienstige leven,
wordt gekend als de mensch alléén dan wel
met enkele anderen worstelt om te komen
tot de zaligende gemeenschap met God, en
zijn levensgang geteekend te zien door per
soonlijk gelooven.
Wat is het streven geweest van het mo
dernisme sedert zijn opkomst, ruim een halve
eeuw geleden? Dat het andere godsdienstige
beschouwingen huldigde dan de voorheen
geldende, heeft de moderne theologie* een
zelfstandige plaats doen innemen. Doch het
modernisme als geloofsrichting, dateerend
uit de tweede helft der vorige eeuw, is nog
iets anders; het heeft gepoogd, het massaal
geloofsleven te verbreken ter wille van het
persoonlijk geloofsleven en den godsdiensti-
gen toegeroepen: »gelooft niet omdat uw
omgeving het doet en hetgeen uw kerken
decreteerenmaar gelooft hetgeen u zeiven
werkelijkheid is*. Met deze prediking zijn
velen gebaat en velen geschaad geweest
gebaat zij, die het rechtzinnig godsdienstig
beschouwen niet konden beamen en iets
vonden, dat hen werkelijk bevredigde; ge
schaad zij, die het massaal verband, waarin
zij leefden, verlieten zonder in staat te zijn
tot eigen geestelijken levensbouw. Daardoor
werden door het modernisme sommigen ge
licht uit het verband en velen dezer belandden
in een ander massaal verbanddat der gods
dienstlozen, dat van het onkerkelijk, ongods
dienstig leven,
Spr. schetste nu het ontstaan der gods-
dienstloosheid als massaverschijnsel en be
perkte zich daarbij tot ons land en herinnerde
daarbij, dat de wetenschappelijke zielkunde
thans onderscheidt drie lagen het onbewuste,
het onderbewuste, en het bewuste. Het onder
bewuste is hetgeen korter dan wel langer
onbewust blijft of wordt, doch tot bewustzijn
kan komen als de voorwaarden daarvoor
gunstig zijn. Wij kennen dat verschijnsel
uit onze herinneringen of onze droomen
lang vergeten gebeurtenissen, waarvan we
zelf vergeten waren, dat we ze konden ver
geten, doemen plotseling op uit de donkerste
diepten, spelen een fantastisch spel in het
droomleven, en verzinken even plotseling.
Onder de psychiaters is er thans een school,
die'voor de ontleding der zielsgesteldheid
van de patiënten bestudeert niet het bewuste, j
doch het onderbewuste, dat even kenbaar j
wordt in droomen en plotselinge invallen.
Men leert den mensch niet kennen uit zijn
woorden, die kunnen misleiden, niet uit zijn
daden, want de grondslag daarvan beslist,
niet uit zijn veelal veeloverwogen overleg-
gingen, doch uit het hemzelven ongekende,
het onderbewuste.
Daaruit volgt, dat een geestescultuur slechts
bij benadering valt te omschrijven en te ont
leden.
In de vorige eeuw dan is van twee kanten
een aanval gedaan op den godsdienst; van
bovenaf door een groep intellectueelen
de strijd van de Wetenschap tegen den Gods
dienst van onderop door een groep sterk-
bewogenen het socialisme, dat óok heeft
bewerkt een revolutie in de wereldbeschou
wing van een groote schare proletariërs en
hun geestverwanten. Naar zijn wezenlijke
gesteldheid staat het socialisme een algeheele
omwenteling in wijsgeerige en godsdienstige
beschouwingen voor, waarvan het gevolg
moet zijn consequent toegepaste godsdienst
loosheid. Het evangelie der aarde is zóo
veelbelovend, dat niet wordt verlangd naar
den hemel.
Met het wassen van het socialistisch getij
sedert de 60-er jaren breidt de godsdienst
loosheid als massa-verschijnsel zich sterk uit.
Doch ook met al ons werken voor nuttige,
nuttiger en nuttigste doeleinden hebben we,
in onzen tijd van overlading in ieder opzicht,
ook bewerkt, dat menschen hebben afgeleerd,
godsdienstig te zijn.
Menigeen, die zich nog wel zou willen
verdiepen in levensproblemen, zegt niet meer
te kunnen en moet wel godsdienstloos worden
omdat hij het religieuse niet meer vermag
te grijpen, laat staan te begrijpen.
Ten slotte noemde spr. de persoonlijke
vrijmachtigheideen zegen voor hen, die de
Christelijke vrijheid zich verwerven om zich
door God te laten binden, doch een nood
lottig bezit voor hen wier meesterschap over
zichzelven beteekent slavernij van hun lagere
natuur.
Na aldus te hebben geschetst hoe gods
dienstloosheid als massa-verschijnsel wordt
gekweekt, beoordeelde spr. dit, na de pauze,
als geloovige.
Herinnerend aan de ervaring, opgedaan
bij de jongste tienjaarlijksche volkstelling,
toen veel meer dan bij de vorige verklaarden
te behooren tot »geen godsdienstige gezindte*,
meende spr. dat die telling niets nieuws heeft
gebracht, doch eenvoudig geconstateerd, het
geen reeds bestond; niemand heeft zich los
gerukt, doch wie »geen gezindte» invulde,
was, zooal niet ongodsdienstig, dan toch
onkerkelijk, hetgeen evenwel feitelijk reeds
was bekend.
Als geloovige kan spr. geen oogenblik
denken, dat de godsdienst van den aardbodem
verdwijnen en godsdienstloosheid algemeen
worden zal; immers godsdienst is niet een
door menschen voortgebracht iets en kan
dus ook niet worden beëindigd door men
schen, doch heeft een Goddelijke zijde.
Let op de onvoldaanheid; hoort naar de
liederen der zangers; ziet naar het harts
tochtelijk begeeren naar hooger heilmerkt
op hoe in intellectueele kringen de belang
stelling rijst voor godsdienstige vraagstukken,
die men reeds met eere ten grave besteld
waande.
Maar als deze cultuur-periode eens betee-
kende een louterings-proces, eens ware een
overgang tot blijder tijden.
De godsdienstigen die in den spiegel,
hun door de godsdienstloozen voorgehouden,
meer dan ooit hebben begrepen, dat niet
massaal- doch individueel geloofsleven het
hoogste is zullen hebben geleerd verfij
ning; geen verfijning, welke is iets kunst
matigs, doch een verfijning, die veroordeelt
grofheid van gevoelen,denken en beschouwen.
Menscheu willen menschen zijn. en niet
leven bij de gratie der omstandigheden, niet
gedoemd zijn tot onbevredigdheid. Menschen
kunnen in godsdienstloosheid niets verliezen
dan hun menscbelijkheid, dat wil zeggen het
wezen van hun wezen, het Goddelijke in hen.
Daarmede lijden zij schade aan hun ziel en
dit openbaart in zich karakterloosheid.
Hoe meer de godsdienstloozen zullen er
varen, dat godsdienstloosheid tragisch
maar heilzaam cultuurverschijnsel, in hetwelk,
als in alle dingen. Gods willen zich uit
menschen brak, des te grooter zal de kracht
zijn, waarmee die ervaring zal dringen tot
haar vernietiging.
Crediet voor den Middenstand
Wij hebben er al eenige malen op gewezen,
schrijft «Weg met den woeker», het orgaan
van de Nationale vereeniging tot bestrijding
van den woeker, dat het credietwezen een
levensbehoefte is voor den middenstand. De
middenstander verkeert in een eigenaardigen
toestand. Aan den eenen kant moet hij dikwijls
kunnen beschikken over contanten, aan de
andere zijde staat zijn geld onder de menschen.
Hij heeft derhalve behoefte aan crediet en
talrijke speciale middenstands-credietbanken
trachten in die behoefte te voorzien. Waar
deze Banken er toe bijdragen, den crediet-
behoevenden middenstander uit de handen
der woekeraars te houden, verdienen zij onze
sympathie.
Evenwel, het geld is schaarsch en daarom
duur, zoodat de Banken, al is winstbejag
uitgesloten, een vrij hooge rente moeten heffen,
die op den credietnemer zwaar drukt. In ver
band daarmede verdient de aandacht een
denkbeeld, dat de heer L. J. Krook, Voor
zitter van de vereeniging «Handel en Nijver
heid» te Amersfoort, op de vergadering van
den Middenetandsbond heeft ontwikkeld.
De heer Krook wil een onderlinge crediet-
en hypotheekbank uit de middenstanders zien
opgericht, waardoor men na verloop van slechts
eenige jaren crediet zou bekomen, niet tegen
6 of 7 pCt., maar tegen 3.5 a 4 pCt., wat
zeer gemakkelijk tot stand gebracht kan
worden. Door slechts 3,5 cent per dag of 25
cent per week te storten, zou het bedrag
reeds per 1000 leden f 13 000 en met 10000
leden f 130000 per jaar bedragen, hetgeen,
bij algemeene instemming en deelneming
van alle middenstanders, in vijf jaar een
Kapitaal zou bedragen van 3 tot 6 millioen,
naar gelang van toetreding. Juist door het
bijeenbrengen van die 3.5 cent renteloos
kapitaal, zal het mogelijk zijn. den midden
stand te helpen aan hypotheek tegen 4 pCt
en crediet te verleenen tegen 3.5 pCt., daar
men dan geen rekening te houden heeft met
het disconto van de Nederlandsche Bank.
Dit is zeer zeker een uitnemend denkbeeld,
dat ongetwijfeld voor uitvoering vatbaar zal
zijn, als de middenstanders maar doordrongen
kunnen worden van het groote belang, dat
zij zelf hebben bij zulk een eigen goed-
koope credietbank.
Ofschoon de vergadering niet zoo enthusiast
bleek als de voorsteller, werd toch met alge
meene stemmen een voorstel van het Bestuur
aangenomen om een commissie te benoemen
ten einde de zaak te onderzoeken en daar
over rapport uit te brengen.
We hooren daar dus wel meer van.
Intusschen gaat de Regeering voort met
het beramen en uitvoeren van maatregelen
om den middenstand, speciaal den kleinen,
door de crisis heen te helpen. Thans weer
is dezer dagen in het kabinet van den Mi
nister van Financiën een bespreking gehou
den, waarbij tegenwoordig waren het Bestuur
van de Amsterdamsche Juweliers-Vereeni-
ging, de Voorzitter en de Secretaris van de
Commissie voor het Middenstandscrediet, de
Voorzitter en de Secretaris van de Alge
meene Centrale Middenstandscredietbank te
Amsterdam en de Thesaurier-generaal bij
het Departement van Financiën.
Het doel dezer, door den Minister geleide
conferentie was de bespreking van de vraag,