7de Jaargang. Donderdag 12 November 1908. BUITENLAND. FEUILLETON. CINDERELLA. S'. 18®. AMERSFOORTSGH DAGBLAD. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden voor Amersfoortf 1.00. Idem franco per post- 1.50. Afzonderlijke nummers- 0.05. Deze Oourant verschijnt dagelijks, behalve ep Zon- en Feest dagen. Advertentiënmededeellngen enz., gelieve men vóór 11 uur 's morgens t>y de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF C°. Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1—5 regels f 0.50. Elke regel meer - 0.10. Dienstaanbiedingen en aanvragen 25 cento by vooruitbetaling. Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot het herhaald advorteeren in dit Blad, by abonnement. Bone oirculairebevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Kennisgeving. JAGEN OP SPOORSNEEÜW. De Burgemeester van Amersfoort, Gelet op de missive van; den Commissaris der Koningin in de provincie Utrecht, d.d. 10 November 1908, 4e afdeeling, no. 4314 Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat door den Commissaris dor Koningin, in deze Pro vincie, vanwege den Minister van BimieiiJandsOhe Zaken, geeno vergunningen tot het jagen op spoorsneeuw meer worden verleend. Amersfoort. 11 November 1908. De Burgemeester van Amersfoort, WUIJTIERS. Politiek Overzicht D© ininisterieele crisis in Oostenrijk. Wat al lang als onvermijdelijk was te voorzien, is voor eenige dagen werkelijk heid geworden. Het ministerie-Beek, het eerste kabinet sinds de invoering van het- algemeene kiesrecht in Oostenrijk, heeft zijn onislag aangeboden. Aan het ministerie is inmiddels, zooals in zulke gevallen gebrui kelijk is, voorloopig het beheer der zaken toevertrouwd, totdat de opvolger van von Beek zal zijn gelukt een nieuw kabinet te vormen. Von Bienerth, minister van binnenlandsche zaken, is officieel met deze taak belast. Tot dusver blijkt niet of deze, tot dusver op den achter grond gestaan hebbende staatsman er in zal slagen de knoop van ingewikkelde vraagstukken, waarin Von Beek zich ten slotte had verstrikt, te ontwarren, of slechts een levensvatbaar ministerie op parlemen tairen grondslag te vormen. Want daarop zal het thans in Oostenrijk alleen aanko men, dat het komende ministerie in staat is met het parlement te regeeren. Voor het vroeger zoo geliefkoosde noodhulpje van een ambtenaarsministerie zal na de invoering van het democratische kiesrecht wel geen plaats meer zijn Maar ook een parlementair regime biedt bij de, ook voor naar verhou ding kleine partijgroepen bestaande, moge lijkheid, de wetgevende machine door ob structie stop te zetten, grootere moeilijkhe den dan elders en eischt een buitengewoon vaste en behoedzame hand. Wanneer Von Beek aan het einde van zijn minister-presidentschap de balans van zijn regeeringswerkzaamheid opmaakt, dan kan hij dat, trots het échec dat hij als laatste post te boeken heeft, toch met zekere be vrediging doen. Hij heeft het moeilijke werk der kiesrechthervorming met een schijnbaar ordeloos parlement tot stand gebracht, met Hongarije het in den aanvang onmogelijk schijnende vergelijk doen sluiten en daardoor vooi een tiental jaren een toestand van rust geschapen; voor de eerste maal sinds langen tijd een tijdige en constitutioneele behande ling der begrooting verkregen en de kwaad aardige conflicten, welke op het terrein der hoogescholen dreigden, wel is waar niet door ruime denkbeelden te doen eerbiedigen, doch door handige inschikkelijkheid tot zwijgen gebracht Dat was voor een Oosten- rijkschen staatsman niet weinig, maar dat gene, wat hij zich bovendien nog tot taak had gesteld, het blusschen of althans iso leer en van het gedurende tientallen jaren nu eens zwak dan weer sterker smeulende na tionale vuur in Bohemen, is hem niet ge lukt. Juist dit nieuw opvlammende vuur heeft de voltooiing van zijne politieke plan nen verstoord. Het systeem van tot zwijgen brengen en sussen, waarmede von Beek zoo dikwijls succes had bereikt, miste zijn effect tegenover den onstuimigen ijver der dage lijks moediger geworden Tsjechen en het pessimistische ongeduld der teleurgestelde Duitschers en het nationale vergelijk tus- scken de beide rassen, waardoor uit de Oos- tenrijksche politiek voor langen tijd het ergste element van storende onrust zou zijn verwijderd, schijnt heden verderaf te zijn dan ooit. Daarom is er iets als ironie in het verloop en in het einde dezer crisis. De vi ede in Bohemen moest den arbeid des mi nisters kronen, evenwel is hij door het Bo- heemsche gekrakeel gevallen. Met de ob structie der Duitschers in den Boheemschen landdag, welke er niet van wilden afstand doen, voor de beraadslagingen de adminis tratieve indeeling van Bohemen naar de twee bestaande volksstammen te zien ge waarborgd en die bovendien nog door hunne volkomen uitsluiting uit het bureau van den landdag verbitterd waren, begonnen de moeielijkheden, welke Von Beek waarschijn lijk heeft onderschat. Het daarop gevolgde herinnert men zich: Verdaging van den landdag tegen den wil der beide Tsjechische ministers, welke daarop hun ontslag namen, de buitensporigheden tegenover de Duit schers in Praag, de bedreiging met bijzon dere maatregelen in Praag, pogingen tot ge nezing van het „zieke" kabinet, aanvallen van Tsjechen, Duitschers en vooral van christelijk-soucialen en ten slotte het aftre den Of het von Bienerth mogelijk zal zijn uit zulke elementen, welke onder zijn voorgan ger niet meer wilden samen werken, een tot regeeren geschikt coalitie-kabinet te vor men? Het is niet zoo gemakkelijk aan te nemen wanneer men zich rekenschap geeft van datgene, wat Duitschers en Tsjechen als voorwaarden voor hunnen steun aan de regee ring hebben gesteld. De Duitschers verlan gen de wederinstelling van het nationale rechtsgebied, jooals dit voor de beslissingen van het hoogste gerechtshof in Bohemen in de taalkwestie gold, en het opstellen van een nationaal program, welks uitvoering de re giering waarborgt. De Tsjechen willen natuurlijk van een nationaal edict van terug gave niets weten. Zij zijn steeds bezig zich op den voorgrond te dringen en elke vast legging van zulk een gebied beschouwen zij als een verzaking der aanspraken, welker vervulling ze door onverbiddelijken strijd hopen door te zetten. Maakt reeds de on verenigbaarheid der nationale eischen de laak van den nieuwen minister-president bij na niet te verwezenlijken, de toestand wordt nog ingewikkelder, doordat de christelijk- socialen, die ten slotte den laatsten stoot aan het ministerie hebben toegediend, ook nog een verandering van den politieken koers wenschen door te zetten. Baron Beck was een conservatief en aan zijn katholieke ge zindheid was niet te twijfelen. Niettemin was het onderwijs, waaraan de clericalen bij zondere waarde hechten, toevertrouwd aan ten vrijzinnigen minister. Naar de meening van de christelijk-socialen heeft deze minis ter, de heer Marohet, in den strijd aan de hoogescholen gedurende den laatsten zomer hcezeer hij hun ook mag zijn tegemoet ge komen, eene houding aangenomen d_ie voor hen onverdragelijk is, omdat daarmede de vrijheid van leer althans in beginsel werd verdedigd. Baron Bienerth is geen christe- lijk-sociaal, maai- zijn geziendheid geldt voor volkomen onverdacht clericaal en de cliristo- lijk-sociale partij vestigt haar hoop op hem. Wordt echter de koers, wat waarschijnlijk is, meer naar rechts gewend, dan zal het niet mogelijk zijn de manschappen der liberale partij aan boord te houden. Een regeering van eene coalitie van al deze onvereenigbare tegenstellingen wre alzoo alleen denkbaar, wanneer de partijen en hunne leiders tot eiken prijs er naar streven in de regeering vertegenwoordigd te zijn. Maar dan ware de geheele crisis een onwaardige comedie ge weest. Mogelijk is het niettemin dat weder een. kabinet bij elkaar gelapt wordt, waarin de voornaamste partijen van het parlement zijn vertegenwoordigd. Wel is waar is daarmede nog niets bewezen. De weg der nieuwe re geering is met steenen bezaaid en wanneer ze niet op het vertrouwen van het land kan bouwen, is moeilijk te geloovcn, dat ze de hinderpalen zal overwinnen. Misschien ge lukt het echter den nieuwen kabinetsforma teur de partijen een wapenstilstand te doen sluiten, om allereerst het regeeringsjubileum des keizers achter den rug te hebben. Daar mede zou natuurlijk niet veel gewonnen zijn, maar de politiek van „van de hand in den tand" is in Oostenrijk niets ongewoons Dulttchlandk Op bevel van den Keizer is van de beraad slagingen in den Rijksdag van den lOen en Hen November een uitvoerig verslag van wege het Koninklijke letterkundige bureau opgemaakt, dat op beide dagen den Keizer onmiddellijk is toegezonden. Aan den wenscli van Bassermann komt de Keizer dus zelf tegemoet. B e r 1 ij n, 11 Nov. Heden werd de beraadslaging over de interpellaties voort gezet. De heer Gamp van de Rijkspartij verklaart, dat de hoofdoorzaak van het ge beurde is, dat de Keizer sinds het aftreden van Bismarck, geen mannen meer aan zijn zijde heeft, die den moed hadden hunne positie ook tegenover den Keizer te hand haven. Het ware wenschelijk, dat de kanse lier de feiten zou mededeelen, op welke zijn ovei tuiging berust, dat de Keizer zich in he'. vervolg terughoudender zal betoonen. De Keizer behoorde in verbinding te tre den met de beste mannen van het Rijk. Er zijn twee redenen voor de ontstemming tegen Duitschland in Engelandde vlucht, die de Duitsche nijverheid heeft genomen en de uitbreiding van de Duitsche vloot. Er is echter geen Duitscher, die de vloot ge bruikt zou willen zien tot een aanval op Engelandin Engeland is er echter wel een oorlogszuchtige partij China zou zelfs, wanneer het uit zijn lethargie ontwaakte, niet kunnen denken aan een anti-Europeesche politiek; spreker wenschte echter een protest in te dienen te gen het gebruiken van de vloot voor de op lossing van toekomstproblemen in verre landen. Een zoogenaamd parlementair régime strijdt met de monarchistische opvattingen van de meerderheid van het Duitsche volk. Dat de leidende staatsman in het buiten land geen vertrouwen zou genieten, is een overdreven voorstelling. Duitschland moet juist op dit oogenblik wenschen, dat hij het roer van het schip van staat in handen houdt. De heer Schrader van de Vrijz. Vereeni- ging betreurt het, dat de Keizer ondanks den ernstigen toestand niet te Berlijn ver toeft. Er was niet zoo'n haast bij om Zep pelin te zien opstijgen en den graaf te be- loonen. („Zeer juist!" links.) De afgevaardigde Normann (conservatief) achtii het antwoord van den rijkskanselier geheel overeenkomstig den toestand en zijn partij zou dus op de zaak niet nader ingaan, maar afwachten of de rijkskanselier aan zijn woorden die uitvoering geeft, welke het wel zijn van het vaderland vordert. Zimmermann, van de Deutsche Reform partei, verklaarde, dat het een feit is, dat de Keizer de voeling met breede kringen van het volk heeft verloren, dat ook in offi cierskringen oppositie heerscht tegen de hof- generaals en dat er geen reden bestond voor het jongste bezoek aan het Oostenrijksche Hof. „Wij hebben," zoo vervolgde de spreker, „geen lust om mede te doen aan een votum van vertrouwen in den rijkskanselier." (Bij val bij de anti-semieten.) De heer Hausemann (Duitsche volkspar tij) zeide, dat de Bondsraad geregeld moest bijeen komen ter verhindering van derge lijke voorvallen, en eveneens, dat er een wet zal worden aangenomen op de ministe- rieele verantwoordelijkheid. Het reglement van orde van den Rijksdag moest toelaten, dat even als in Engeland vragen over de buitenlandsclie politiek gemakkelijker ge daan kunnen worden en dat deze onmiddel lijk beantwoord moesten worden. (Langdu rige toejuichingen bij de vrij zinnige n.) De heer Heine (sociaal-democraat) zegt „D rijkskanselier heeft geen woord om trent Casablanca gezegd, dat bagatel waar omtrent een geschil is ontstaan met Frank rijk." De Keizer moest getoond worden, dat geen rijkskanselier kan aanblijven, die niet kan ingrijpen, die niet krachtig kan opko men tegen de politiek van den Keizer. Wan neer drie of vier rijkskanseliers om deze reden aftraden, zou de Keizer wel anders worden. P? waarnemende staatssecretaris van bui tenlandsclie zaken, de heer v. Kiderlen- Wachter, constateert, dat de regeering zich op het oogenblik bezig houdt met een reor ganisatie van het ministerie van buitenland- sche zaken. Daarop volgde een debat over een aan den Keizer te zenden adres. Het voorstel der anti-semieten om de bespreking' daar- ove op de agenda van de volgende zitting te plaatsen, werd verworpen en daarna werd de zitting gesloten. Het Berl. Tagebl. karakteriseert het re sultaat van de Dinsdag gehouden besprekin gen in den Duitschen Rijksdag als „minder dan niets" en verklaart zich onbevredigd, doordat de rijkskanselier zich niet heeft uit gelaten over de waarborgen, die in den Rijksdag werden geëisclit tegen het voortdu ren van de persoonlijke regeering. De houding der nationaal-liberalen, aldus de Voss. Zeit., was het die aan de zitting van Dinsdag haar eigenaardig cachet gaf. De heer v. Heydebrand is een door en door conservatief man en toch trilde hij van in gehouden drift toen hij zijn rede hield. En bij welke andere gelegenheid is het voorge komen, dat een „nationaal" spreker als de heer Liebermann v. Sonnenberg den afge vaardigde Singer kon betuigen, dat hij bijna alles kon onderschrijven wat deze gezegd had. Onderschrijven wat de leider der inter nationale sociaal-democratie had gezegd. De Kölnische Zeit. verbaast zich over de groote eenstemmigheid die de verschillende pui tijen in de Rijksdagzitting van Donder dag bezielde. Het blad constateert deze overeenstem ming niet met vreugde of voldoening, doch wijt die aan gebeurtenissen „die het Duit sche volk bespaard hadden moeten blijven." Belangwekkend is verder dat het blad in het officieus getinte artikel, waaraan wij hier een en ander ontleenen, aanneemt dat, toen de kanselier als zijn overtuiging uit sprak: „de Keizer zal voortaan in particu liere gesprekken grootere reserve in acht ne men", dit niet slechts een uiting was van persoonlijk overtuigd zijn, doch dat dit op eigen mededeolingen van den Keizer be- rustie, die Bülow niet voor het forum van den Rijksdag wilde brengen. Het Casablanca«incident. Parijsche ochtendbladen d.d. gisteren wijden artikelen aan het heugelijke einde van het Casablanca-incident. Pichon, Clemenceau en Cambon oogsten lof voor de kloeke wijze waarop zij in dezen Frankrijks eer hoog hielden. De „Éclair" schrijft: het eenige verwijt dat Cambon of Clemenceau treffen kan is, dat zij te lang met de verzonding van het rapport van Borda getalmd hebben. De „Radical" dankt het verblijdende re sultaat aan de opmerkelijke kalmte en koel bloedigheid der beide landen en aan het wijze beleid hunner regeeringen. De „Petit Parisien" meldt dat het bericht der oplossing van het Duitsch-Fransche ge schil groote vreugde onder de bevolking ver oorzaakte, daar de crisis reeds voelbaar was geworden en bij langen duur verlammend op den handel gewerkt zou hobben. De Matin" merkt met zekere Schaden freude opde diplomatie van de derde Re publiek heeft de onderhandelingen met kalmte, autoriteit en geduld gevoerd. Zij had dit voor, dat zij als minister-president, als leidsman der regeering ren man bezat, die besloten was zijn sang-froid te bewaren, doof te blijven voor alle dreigementen en een vol strekt en onbegrensd vertrouwen te stellen in het ontembare patriotisme van het Fransche volk. De „Petit République" „De oplossing der kwestie is een diplomatiek succes voor Frankrijk en monsieur Pichon. Wij zijn er blij om, maar niemand in dit land zal gemis aan fijngevoeligheid verraden door van de gelegenheid gebruik te maken om te trach ten Duitschland te vernederen Enkele Duitsche persverzuchtïngen „Geen oorlog om Meijer!" zucht het dankbare „Berliner Tageblatt", dat oenige dagen geleden vroeg of Duitschland de kwa draat-dolzinnigheid zou begaan om een oorlog vanwege de deserteurs waarvan er een Meijer heet te beginnen. Duitschland is dankbaar, het heeft absoluut geen lust in gewaagde avonturen, het keurde de houding der regeering in zake de kwestie af, zooals ook blijkt uit oen vox populi, die het Bülow, juist voor hij den sprong door de parlemen taire spitroeden zou wagen, in het oor schreeuwde: „Wog met Bülow en Casablan ca 1" De bladen melden, dat een schrikschok door het lichaam van den rijkskanselier ging. De „Tiiglichc Rundschau" zegt bitter: „Laat het nu uit zijn. Waarom kletteren wij eerst met het zwaard en geven daarna toe? Waarachtig, de Fransche politiek is minder vijandig en gevaarlijk voor ons, dan onze eigene." DOOS «3 R. CROCKETT. Utt het Sêholtth vertaald DOOR J. P. WMSILINK—VAN ROSSUM. Het afschrift bestond in een opgave van juweelen. Het was in een groote, duidelijke hand geschreven en droeg het stempel Met zingen en Co., Nieupoortstraat. De omschrij ving scheen duidelijk genoeg. Zes (6) halssnoeren uit Burma van fijnge dreven goud, twee duim breed, van voren voorzien van robijnen sloten, gevat in goud van Burma of Zuid-China. Een groote ro bijn, van de zeldzaamste kleur, in ieder slot; gemerkt in cijferschrift en met het doorloopende nummer van den laatsten eige naar. ,,Dank u," zei Jim Chetwynd bedaard, >>dat is voor zoover het gaat zeer bevredi gend, kunt gij ons ook een afshrift geven van hetgeen gij Metzinger en Co. in ruil hebt gegeven?" Een boosaardige, toornige trek kwam op het gelaat van den aanklager. „Dat kan ik niet," zei hij, „en wel om de volgende reden. In den diamanthandel geven en ontvangen wij geen quitanties, als- I °f wij ponden boter over de toonbank ver kochten. Het is tusschen handelaars zoo vol komen uw smaak en kennis tegenover de mijne, uw kennis van koopers tegenover mijn kennis van de markt, dat het altijd mijn gewoonte is geweest mij buiten quitan ties te houden, vooral in zulke gevallen, waarbij geen geld van de eene hand in de andere is overgegaan. „Juist zoo," zei Jim Chetwynd, „ik ves tig de aandacht der jury-leden op het ver slag der onderhandeling van Sir Sylvanus Torphiclian. Dank u, dat is voor het oogen blik genoeg." Sylvanus steeg van de getuigenbank met groote zweetdruppels op zijn voorhoofd. Et- hel nam zijn plaats in. Zij en Claudia had den niet veel te vertellen. Zij hadden Hester Stirling dikwijls hooren vertellen, dat zij geen sieraden had van eenige waarde. Zij hadden herhaaldelijk de zes halssnoeren in het bezit van haar vader gezien. Zij hadden ook dikwijls opgemerkt, dat haar vader als hij weg werd geroepen, de deur van zijn brandkast niet sloot en zij hadden er Hester menigmaal zien binnengaan, en er zich dan tegen verzet. Zij hadden gezien, dat Hester op den avond van het bal een halssnoer met robijnen droog, maar hem niet herkend voor dien van haar vadëC* Charles Timson had de jonge dame onder zeer verdachte omstandigheden uit de kamer zien komen, een blad dragende, wat haar werk niet was. Hij had dikwijls gezien, dat zijn meester naar zijn verzameling kook en er in werkte. Hester Stirling zocht graag slecht gezelschap en bracht uren door, bui ten weten van den heer en de vrouw des huizes met het nemen van danslessen van oen vreemdeling, mijnheer Saucy genaamd, hetgeen naar zijn bescheiden meening genoeg toonde, wat voor soort daino zij was. De rechter, die op zijn pennescbacht beet, verzocht Timson zich te bepalen tot het be antwoorden der vragen, die hem gesteld wer den. Nu werden de getuigen a décharge ge hoord De hertog van Niddisdale legde ge tuigenis af van het edele karakter van de be schuldigde, die een bijzondere vriendin zij ner moeder was. Hij vond het iets onmoge lijks, dat een meisje zulk een edelgesteente op een bal zou dragen, openlijk in de tegen woordigheid van den man, die bestolen zou zijn. „Dank", zeide de heer Chetwynd. Carus Darroch, genaamd heer van Dar- roch, verklaarde, dat hij juffrouw Hester Stirling van kind af had gekend. Zij was niet in staat iets verkeerds te doen. Hier keek de rechter in het rood streng naar de jury. Een glimlach gleed over de eerste rij en werd overgebracht naai- de laatste, evenals een schaal die in de kerk rond gaat. Hij keerde nu terug tot den voorzitter. Het was echter een lach, die Hester geen kwaad deed. Hij herinnerde zich den avond van het bal bij zijn grootmoeder, Lady Niddisdale en had toen den robijn gezien. Juffrouw Stirling droeg hem openlijk en scheen in 't geheel niet verlegen. Uit eigen beweging vertelde zij, dat haar vader hem haar had gegeven, toen zij een klein meisje was; dat haar kindermeid Megsy Tipperlin hem in haar koffer had bewaard, totdat zij, (juffrouw Stirling) naar Londen gingen dat zij den geheelen snoer vergeten was, tot den avond waarop zij hem had modegenomen om aan lady Niddisdale te laten zienzij wenschte, dat zij het niet had gedaan daar iedereen er zoo naar keek. Hierin deelde de getuige haar meening niet. Carus ging weer zitten een geest van fris- sche, jeugdige duidelijkheid achterlatende, j Thomas TorphiclianStirling, oudste zoon van den vervolger, had nooit iets van die halssnoeren gezienen hij geloofde evenmin, dat zijn zusters ze nooit hadden wa&rgeno- j men. Zijn vader stelde nooit zulke dingen ten toon. Hij had den bewusten robijn op den avond van het bal gezien, zijn nicht Hester droeg hem, zichtbaar voor iedereen. Hij had gezien, dat zijn vader er naar keek en voorzag, dat er den volgenden dag strijd over zou komen. Hij geloofde geen oogen blik, dat Hester Stirling hem had weggeno men. Er moest een vergissing zijn, daar was hij zeker van. Victoria TorphichanStirling had den ro bijn op den avond van het bal voor het eerst gezien. Zij geloofde niet, dat Hester hem ge stolen had, wat meer zegt, zij wist zeker, dat het niet zoo was. Het was niets dan jaloezie (hier keek zij haar zusters aan.) Het was niet noodig, dat haar nichtje een sieraad stal, zij had haar zelf een gansche lade aangeboden om uit te kiezen. De hertogin had haar de ja pon geschonken, waarin zij op het bal was verschenen, en zou haar dus ook wel het een of ander sieraad hebben gegeven, als zij dat had gewenscht, zij wist best, wat dit alles beteekende. „Dank u, juffrouw Victoria," zei Jim Chetwynd, die bang was, dat deze getuige in haar ijver wat te veel zou zeggen. Nigel, Arthur, Algernon, Alistair, Rollo, lord Kipford, had den steen gezien op den avond van het bal, had gevraagd hem eens te mogen bekijken. Juffrouw Hester scheen graag over den steen te spreken, en vertelde hem, dat dit de eenige herinnering was aan haar vader, die in Burma om het leven was gekomen. Hij zelf was daar het vorige jaar ook geweest, op zijn reis om de wereld. Hij zag de cijfers aan de achterzijde en meende, dat hij iets dergelijks had gezien, kortom hij was zoo onder den indruk, dat hij zich voornam zijn vriend^ den heer Min Alom- pran, secretaris van het Burmaansche ge zantschap mede te brengen en mejuffrouw Hester Stirling te verzoeken den steen aan zijn vriend te toonen. Door een samenloop van omstandigheden was hij niet in staat goweest, zijn plan ten uitvoer te brengen. Mejuffrouw Stirling sprak er onbewimpeld over, en droeg hem openlijk. Hij vond, dat mensclien, die zulke beschuldigingen togen hun bloedverwanten inbrachten, afgeranseld moesten worden." „Dat is voldoende," zei de heer Chet wynd haastig. „Roep den heer M;n Alompran van het Burmaansche gezantschap." Een kleine, zwaar gebouwde man, half in Chineesclie kleederdracht, van violetkleurige zijde, met een zijden kap, verscheen en boog diep voor den rechter. Hij was secretaris bij het gezantschap van den koning van Bur ma. Hij kende natuurlijk de Burmaansche taal. Hij was nu tien jaar in Londen. „Zou de heer Alompran zoo goed willen zijn de robijnen te bezien en te zeggen wat hij er van denkt." Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1908 | | pagina 1