7de Jaargang.
Donderdag 12 November 1908.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
CINDERELLA.
S'. 18®.
AMERSFOORTSGH DAGBLAD.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden voor Amersfoortf 1.00.
Idem franco per post- 1.50.
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Deze Oourant verschijnt dagelijks, behalve ep Zon- en Feest
dagen.
Advertentiënmededeellngen enz., gelieve men vóór 11 uur
's morgens t>y de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF C°.
Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—5 regels f 0.50.
Elke regel meer - 0.10.
Dienstaanbiedingen en aanvragen 25 cento by vooruitbetaling.
Grooto letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot
het herhaald advorteeren in dit Blad, by abonnement. Bone
oirculairebevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Kennisgeving.
JAGEN OP SPOORSNEEÜW.
De Burgemeester van Amersfoort,
Gelet op de missive van; den Commissaris der
Koningin in de provincie Utrecht, d.d. 10
November 1908, 4e afdeeling, no. 4314
Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
door den Commissaris dor Koningin, in deze Pro
vincie, vanwege den Minister van BimieiiJandsOhe
Zaken, geeno vergunningen tot het jagen op
spoorsneeuw meer worden verleend.
Amersfoort. 11 November 1908.
De Burgemeester van Amersfoort,
WUIJTIERS.
Politiek Overzicht
D© ininisterieele crisis in Oostenrijk.
Wat al lang als onvermijdelijk was te
voorzien, is voor eenige dagen werkelijk
heid geworden. Het ministerie-Beek, het
eerste kabinet sinds de invoering van het-
algemeene kiesrecht in Oostenrijk, heeft zijn
onislag aangeboden. Aan het ministerie is
inmiddels, zooals in zulke gevallen gebrui
kelijk is, voorloopig het beheer der zaken
toevertrouwd, totdat de opvolger van
von Beek zal zijn gelukt een nieuw
kabinet te vormen. Von Bienerth, minister
van binnenlandsche zaken, is officieel met
deze taak belast. Tot dusver blijkt niet
of deze, tot dusver op den achter
grond gestaan hebbende staatsman er in
zal slagen de knoop van ingewikkelde
vraagstukken, waarin Von Beek zich ten
slotte had verstrikt, te ontwarren, of slechts
een levensvatbaar ministerie op parlemen
tairen grondslag te vormen. Want daarop
zal het thans in Oostenrijk alleen aanko
men, dat het komende ministerie in staat is
met het parlement te regeeren. Voor het
vroeger zoo geliefkoosde noodhulpje van een
ambtenaarsministerie zal na de invoering
van het democratische kiesrecht wel geen
plaats meer zijn Maar ook een parlementair
regime biedt bij de, ook voor naar verhou
ding kleine partijgroepen bestaande, moge
lijkheid, de wetgevende machine door ob
structie stop te zetten, grootere moeilijkhe
den dan elders en eischt een buitengewoon
vaste en behoedzame hand.
Wanneer Von Beek aan het einde van zijn
minister-presidentschap de balans van zijn
regeeringswerkzaamheid opmaakt, dan kan
hij dat, trots het échec dat hij als laatste
post te boeken heeft, toch met zekere be
vrediging doen. Hij heeft het moeilijke werk
der kiesrechthervorming met een schijnbaar
ordeloos parlement tot stand gebracht, met
Hongarije het in den aanvang onmogelijk
schijnende vergelijk doen sluiten en daardoor
vooi een tiental jaren een toestand van rust
geschapen; voor de eerste maal sinds langen
tijd een tijdige en constitutioneele behande
ling der begrooting verkregen en de kwaad
aardige conflicten, welke op het terrein der
hoogescholen dreigden, wel is waar niet
door ruime denkbeelden te doen eerbiedigen,
doch door handige inschikkelijkheid tot
zwijgen gebracht Dat was voor een Oosten-
rijkschen staatsman niet weinig, maar dat
gene, wat hij zich bovendien nog tot taak
had gesteld, het blusschen of althans iso
leer en van het gedurende tientallen jaren
nu eens zwak dan weer sterker smeulende na
tionale vuur in Bohemen, is hem niet ge
lukt. Juist dit nieuw opvlammende vuur
heeft de voltooiing van zijne politieke plan
nen verstoord. Het systeem van tot zwijgen
brengen en sussen, waarmede von Beek zoo
dikwijls succes had bereikt, miste zijn effect
tegenover den onstuimigen ijver der dage
lijks moediger geworden Tsjechen en het
pessimistische ongeduld der teleurgestelde
Duitschers en het nationale vergelijk tus-
scken de beide rassen, waardoor uit de Oos-
tenrijksche politiek voor langen tijd het
ergste element van storende onrust zou zijn
verwijderd, schijnt heden verderaf te zijn
dan ooit. Daarom is er iets als ironie in
het verloop en in het einde dezer crisis. De
vi ede in Bohemen moest den arbeid des mi
nisters kronen, evenwel is hij door het Bo-
heemsche gekrakeel gevallen. Met de ob
structie der Duitschers in den Boheemschen
landdag, welke er niet van wilden afstand
doen, voor de beraadslagingen de adminis
tratieve indeeling van Bohemen naar de
twee bestaande volksstammen te zien ge
waarborgd en die bovendien nog door hunne
volkomen uitsluiting uit het bureau van den
landdag verbitterd waren, begonnen de
moeielijkheden, welke Von Beek waarschijn
lijk heeft onderschat. Het daarop gevolgde
herinnert men zich: Verdaging van den
landdag tegen den wil der beide Tsjechische
ministers, welke daarop hun ontslag namen,
de buitensporigheden tegenover de Duit
schers in Praag, de bedreiging met bijzon
dere maatregelen in Praag, pogingen tot ge
nezing van het „zieke" kabinet, aanvallen
van Tsjechen, Duitschers en vooral van
christelijk-soucialen en ten slotte het aftre
den
Of het von Bienerth mogelijk zal zijn uit
zulke elementen, welke onder zijn voorgan
ger niet meer wilden samen werken, een tot
regeeren geschikt coalitie-kabinet te vor
men? Het is niet zoo gemakkelijk aan te
nemen wanneer men zich rekenschap geeft
van datgene, wat Duitschers en Tsjechen als
voorwaarden voor hunnen steun aan de regee
ring hebben gesteld. De Duitschers verlan
gen de wederinstelling van het nationale
rechtsgebied, jooals dit voor de beslissingen
van het hoogste gerechtshof in Bohemen in
de taalkwestie gold, en het opstellen van een
nationaal program, welks uitvoering de re
giering waarborgt. De Tsjechen willen
natuurlijk van een nationaal edict van terug
gave niets weten. Zij zijn steeds bezig zich
op den voorgrond te dringen en elke vast
legging van zulk een gebied beschouwen
zij als een verzaking der aanspraken, welker
vervulling ze door onverbiddelijken strijd
hopen door te zetten. Maakt reeds de on
verenigbaarheid der nationale eischen de
laak van den nieuwen minister-president bij
na niet te verwezenlijken, de toestand wordt
nog ingewikkelder, doordat de christelijk-
socialen, die ten slotte den laatsten stoot aan
het ministerie hebben toegediend, ook nog
een verandering van den politieken koers
wenschen door te zetten. Baron Beck was
een conservatief en aan zijn katholieke ge
zindheid was niet te twijfelen. Niettemin
was het onderwijs, waaraan de clericalen bij
zondere waarde hechten, toevertrouwd aan
ten vrijzinnigen minister. Naar de meening
van de christelijk-socialen heeft deze minis
ter, de heer Marohet, in den strijd aan de
hoogescholen gedurende den laatsten zomer
hcezeer hij hun ook mag zijn tegemoet ge
komen, eene houding aangenomen d_ie voor
hen onverdragelijk is, omdat daarmede de
vrijheid van leer althans in beginsel werd
verdedigd. Baron Bienerth is geen christe-
lijk-sociaal, maai- zijn geziendheid geldt voor
volkomen onverdacht clericaal en de cliristo-
lijk-sociale partij vestigt haar hoop op hem.
Wordt echter de koers, wat waarschijnlijk is,
meer naar rechts gewend, dan zal het niet
mogelijk zijn de manschappen der liberale
partij aan boord te houden. Een regeering
van eene coalitie van al deze onvereenigbare
tegenstellingen wre alzoo alleen denkbaar,
wanneer de partijen en hunne leiders tot
eiken prijs er naar streven in de regeering
vertegenwoordigd te zijn. Maar dan ware de
geheele crisis een onwaardige comedie ge
weest.
Mogelijk is het niettemin dat weder een.
kabinet bij elkaar gelapt wordt, waarin de
voornaamste partijen van het parlement zijn
vertegenwoordigd. Wel is waar is daarmede
nog niets bewezen. De weg der nieuwe re
geering is met steenen bezaaid en wanneer
ze niet op het vertrouwen van het land kan
bouwen, is moeilijk te geloovcn, dat ze de
hinderpalen zal overwinnen. Misschien ge
lukt het echter den nieuwen kabinetsforma
teur de partijen een wapenstilstand te doen
sluiten, om allereerst het regeeringsjubileum
des keizers achter den rug te hebben. Daar
mede zou natuurlijk niet veel gewonnen zijn,
maar de politiek van „van de hand in den
tand" is in Oostenrijk niets ongewoons
Dulttchlandk
Op bevel van den Keizer is van de beraad
slagingen in den Rijksdag van den lOen en
Hen November een uitvoerig verslag van
wege het Koninklijke letterkundige bureau
opgemaakt, dat op beide dagen den Keizer
onmiddellijk is toegezonden.
Aan den wenscli van Bassermann komt de
Keizer dus zelf tegemoet.
B e r 1 ij n, 11 Nov. Heden werd de
beraadslaging over de interpellaties voort
gezet. De heer Gamp van de Rijkspartij
verklaart, dat de hoofdoorzaak van het ge
beurde is, dat de Keizer sinds het aftreden
van Bismarck, geen mannen meer aan zijn
zijde heeft, die den moed hadden hunne
positie ook tegenover den Keizer te hand
haven. Het ware wenschelijk, dat de kanse
lier de feiten zou mededeelen, op welke zijn
ovei tuiging berust, dat de Keizer zich in
he'. vervolg terughoudender zal betoonen.
De Keizer behoorde in verbinding te tre
den met de beste mannen van het Rijk.
Er zijn twee redenen voor de ontstemming
tegen Duitschland in Engelandde vlucht,
die de Duitsche nijverheid heeft genomen en
de uitbreiding van de Duitsche vloot. Er is
echter geen Duitscher, die de vloot ge
bruikt zou willen zien tot een aanval op
Engelandin Engeland is er echter wel een
oorlogszuchtige partij
China zou zelfs, wanneer het uit zijn
lethargie ontwaakte, niet kunnen denken
aan een anti-Europeesche politiek; spreker
wenschte echter een protest in te dienen te
gen het gebruiken van de vloot voor de op
lossing van toekomstproblemen in verre
landen.
Een zoogenaamd parlementair régime
strijdt met de monarchistische opvattingen
van de meerderheid van het Duitsche volk.
Dat de leidende staatsman in het buiten
land geen vertrouwen zou genieten, is een
overdreven voorstelling. Duitschland moet
juist op dit oogenblik wenschen, dat hij het
roer van het schip van staat in handen
houdt.
De heer Schrader van de Vrijz. Vereeni-
ging betreurt het, dat de Keizer ondanks
den ernstigen toestand niet te Berlijn ver
toeft. Er was niet zoo'n haast bij om Zep
pelin te zien opstijgen en den graaf te be-
loonen. („Zeer juist!" links.)
De afgevaardigde Normann (conservatief)
achtii het antwoord van den rijkskanselier
geheel overeenkomstig den toestand en zijn
partij zou dus op de zaak niet nader ingaan,
maar afwachten of de rijkskanselier aan zijn
woorden die uitvoering geeft, welke het wel
zijn van het vaderland vordert.
Zimmermann, van de Deutsche Reform
partei, verklaarde, dat het een feit is, dat
de Keizer de voeling met breede kringen
van het volk heeft verloren, dat ook in offi
cierskringen oppositie heerscht tegen de hof-
generaals en dat er geen reden bestond voor
het jongste bezoek aan het Oostenrijksche
Hof.
„Wij hebben," zoo vervolgde de spreker,
„geen lust om mede te doen aan een votum
van vertrouwen in den rijkskanselier." (Bij
val bij de anti-semieten.)
De heer Hausemann (Duitsche volkspar
tij) zeide, dat de Bondsraad geregeld moest
bijeen komen ter verhindering van derge
lijke voorvallen, en eveneens, dat er een
wet zal worden aangenomen op de ministe-
rieele verantwoordelijkheid. Het reglement
van orde van den Rijksdag moest toelaten,
dat even als in Engeland vragen over de
buitenlandsclie politiek gemakkelijker ge
daan kunnen worden en dat deze onmiddel
lijk beantwoord moesten worden. (Langdu
rige toejuichingen bij de vrij zinnige n.)
De heer Heine (sociaal-democraat) zegt
„D rijkskanselier heeft geen woord om
trent Casablanca gezegd, dat bagatel waar
omtrent een geschil is ontstaan met Frank
rijk."
De Keizer moest getoond worden, dat
geen rijkskanselier kan aanblijven, die niet
kan ingrijpen, die niet krachtig kan opko
men tegen de politiek van den Keizer. Wan
neer drie of vier rijkskanseliers om deze
reden aftraden, zou de Keizer wel anders
worden.
P? waarnemende staatssecretaris van bui
tenlandsclie zaken, de heer v. Kiderlen-
Wachter, constateert, dat de regeering zich
op het oogenblik bezig houdt met een reor
ganisatie van het ministerie van buitenland-
sche zaken.
Daarop volgde een debat over een aan
den Keizer te zenden adres. Het voorstel
der anti-semieten om de bespreking' daar-
ove op de agenda van de volgende zitting
te plaatsen, werd verworpen en daarna werd
de zitting gesloten.
Het Berl. Tagebl. karakteriseert het re
sultaat van de Dinsdag gehouden besprekin
gen in den Duitschen Rijksdag als „minder
dan niets" en verklaart zich onbevredigd,
doordat de rijkskanselier zich niet heeft uit
gelaten over de waarborgen, die in den
Rijksdag werden geëisclit tegen het voortdu
ren van de persoonlijke regeering.
De houding der nationaal-liberalen, aldus
de Voss. Zeit., was het die aan de zitting
van Dinsdag haar eigenaardig cachet gaf.
De heer v. Heydebrand is een door en door
conservatief man en toch trilde hij van in
gehouden drift toen hij zijn rede hield. En
bij welke andere gelegenheid is het voorge
komen, dat een „nationaal" spreker als de
heer Liebermann v. Sonnenberg den afge
vaardigde Singer kon betuigen, dat hij bijna
alles kon onderschrijven wat deze gezegd
had. Onderschrijven wat de leider der inter
nationale sociaal-democratie had gezegd.
De Kölnische Zeit. verbaast zich over de
groote eenstemmigheid die de verschillende
pui tijen in de Rijksdagzitting van Donder
dag bezielde.
Het blad constateert deze overeenstem
ming niet met vreugde of voldoening, doch
wijt die aan gebeurtenissen „die het Duit
sche volk bespaard hadden moeten blijven."
Belangwekkend is verder dat het blad in
het officieus getinte artikel, waaraan wij
hier een en ander ontleenen, aanneemt dat,
toen de kanselier als zijn overtuiging uit
sprak: „de Keizer zal voortaan in particu
liere gesprekken grootere reserve in acht ne
men", dit niet slechts een uiting was van
persoonlijk overtuigd zijn, doch dat dit op
eigen mededeolingen van den Keizer be-
rustie, die Bülow niet voor het forum van
den Rijksdag wilde brengen.
Het Casablanca«incident.
Parijsche ochtendbladen d.d. gisteren
wijden artikelen aan het heugelijke einde van
het Casablanca-incident. Pichon, Clemenceau
en Cambon oogsten lof voor de kloeke wijze
waarop zij in dezen Frankrijks eer hoog
hielden.
De „Éclair" schrijft: het eenige verwijt
dat Cambon of Clemenceau treffen kan is,
dat zij te lang met de verzonding van het
rapport van Borda getalmd hebben.
De „Radical" dankt het verblijdende re
sultaat aan de opmerkelijke kalmte en koel
bloedigheid der beide landen en aan het wijze
beleid hunner regeeringen.
De „Petit Parisien" meldt dat het bericht
der oplossing van het Duitsch-Fransche ge
schil groote vreugde onder de bevolking ver
oorzaakte, daar de crisis reeds voelbaar was
geworden en bij langen duur verlammend op
den handel gewerkt zou hobben.
De Matin" merkt met zekere Schaden
freude opde diplomatie van de derde Re
publiek heeft de onderhandelingen met
kalmte, autoriteit en geduld gevoerd. Zij had
dit voor, dat zij als minister-president, als
leidsman der regeering ren man bezat, die
besloten was zijn sang-froid te bewaren, doof
te blijven voor alle dreigementen en een vol
strekt en onbegrensd vertrouwen te stellen in
het ontembare patriotisme van het Fransche
volk.
De „Petit République" „De oplossing
der kwestie is een diplomatiek succes voor
Frankrijk en monsieur Pichon. Wij zijn er
blij om, maar niemand in dit land zal gemis
aan fijngevoeligheid verraden door van de
gelegenheid gebruik te maken om te trach
ten Duitschland te vernederen
Enkele Duitsche persverzuchtïngen
„Geen oorlog om Meijer!" zucht het
dankbare „Berliner Tageblatt", dat oenige
dagen geleden vroeg of Duitschland de kwa
draat-dolzinnigheid zou begaan om een oorlog
vanwege de deserteurs waarvan er een
Meijer heet te beginnen. Duitschland is
dankbaar, het heeft absoluut geen lust in
gewaagde avonturen, het keurde de houding
der regeering in zake de kwestie af, zooals
ook blijkt uit oen vox populi, die het Bülow,
juist voor hij den sprong door de parlemen
taire spitroeden zou wagen, in het oor
schreeuwde: „Wog met Bülow en Casablan
ca 1" De bladen melden, dat een schrikschok
door het lichaam van den rijkskanselier ging.
De „Tiiglichc Rundschau" zegt bitter:
„Laat het nu uit zijn. Waarom kletteren wij
eerst met het zwaard en geven daarna toe?
Waarachtig, de Fransche politiek is minder
vijandig en gevaarlijk voor ons, dan onze
eigene."
DOOS
«3 R. CROCKETT.
Utt het Sêholtth vertaald
DOOR
J. P. WMSILINK—VAN ROSSUM.
Het afschrift bestond in een opgave van
juweelen. Het was in een groote, duidelijke
hand geschreven en droeg het stempel Met
zingen en Co., Nieupoortstraat. De omschrij
ving scheen duidelijk genoeg.
Zes (6) halssnoeren uit Burma van fijnge
dreven goud, twee duim breed, van voren
voorzien van robijnen sloten, gevat in goud
van Burma of Zuid-China. Een groote ro
bijn, van de zeldzaamste kleur, in ieder
slot; gemerkt in cijferschrift en met het
doorloopende nummer van den laatsten eige
naar.
,,Dank u," zei Jim Chetwynd bedaard,
>>dat is voor zoover het gaat zeer bevredi
gend, kunt gij ons ook een afshrift geven
van hetgeen gij Metzinger en Co. in ruil
hebt gegeven?"
Een boosaardige, toornige trek kwam op
het gelaat van den aanklager.
„Dat kan ik niet," zei hij, „en wel om
de volgende reden. In den diamanthandel
geven en ontvangen wij geen quitanties, als-
I °f wij ponden boter over de toonbank ver
kochten. Het is tusschen handelaars zoo vol
komen uw smaak en kennis tegenover de
mijne, uw kennis van koopers tegenover
mijn kennis van de markt, dat het altijd
mijn gewoonte is geweest mij buiten quitan
ties te houden, vooral in zulke gevallen,
waarbij geen geld van de eene hand in de
andere is overgegaan.
„Juist zoo," zei Jim Chetwynd, „ik ves
tig de aandacht der jury-leden op het ver
slag der onderhandeling van Sir Sylvanus
Torphiclian. Dank u, dat is voor het oogen
blik genoeg."
Sylvanus steeg van de getuigenbank met
groote zweetdruppels op zijn voorhoofd. Et-
hel nam zijn plaats in. Zij en Claudia had
den niet veel te vertellen. Zij hadden Hester
Stirling dikwijls hooren vertellen, dat zij
geen sieraden had van eenige waarde. Zij
hadden herhaaldelijk de zes halssnoeren in
het bezit van haar vader gezien. Zij hadden
ook dikwijls opgemerkt, dat haar vader als
hij weg werd geroepen, de deur van zijn
brandkast niet sloot en zij hadden er Hester
menigmaal zien binnengaan, en er zich dan
tegen verzet. Zij hadden gezien, dat Hester
op den avond van het bal een halssnoer met
robijnen droog, maar hem niet herkend voor
dien van haar vadëC*
Charles Timson had de jonge dame onder
zeer verdachte omstandigheden uit de kamer
zien komen, een blad dragende, wat haar
werk niet was. Hij had dikwijls gezien, dat
zijn meester naar zijn verzameling kook en
er in werkte. Hester Stirling zocht graag
slecht gezelschap en bracht uren door, bui
ten weten van den heer en de vrouw des
huizes met het nemen van danslessen van
oen vreemdeling, mijnheer Saucy genaamd,
hetgeen naar zijn bescheiden meening genoeg
toonde, wat voor soort daino zij was.
De rechter, die op zijn pennescbacht beet,
verzocht Timson zich te bepalen tot het be
antwoorden der vragen, die hem gesteld wer
den.
Nu werden de getuigen a décharge ge
hoord De hertog van Niddisdale legde ge
tuigenis af van het edele karakter van de be
schuldigde, die een bijzondere vriendin zij
ner moeder was. Hij vond het iets onmoge
lijks, dat een meisje zulk een edelgesteente
op een bal zou dragen, openlijk in de tegen
woordigheid van den man, die bestolen zou
zijn.
„Dank", zeide de heer Chetwynd.
Carus Darroch, genaamd heer van Dar-
roch, verklaarde, dat hij juffrouw Hester
Stirling van kind af had gekend. Zij was
niet in staat iets verkeerds te doen. Hier keek
de rechter in het rood streng naar de jury.
Een glimlach gleed over de eerste rij en werd
overgebracht naai- de laatste, evenals een
schaal die in de kerk rond gaat. Hij keerde
nu terug tot den voorzitter. Het was echter
een lach, die Hester geen kwaad deed.
Hij herinnerde zich den avond van het bal
bij zijn grootmoeder, Lady Niddisdale en
had toen den robijn gezien.
Juffrouw Stirling droeg hem openlijk en
scheen in 't geheel niet verlegen. Uit eigen
beweging vertelde zij, dat haar vader hem
haar had gegeven, toen zij een klein meisje
was; dat haar kindermeid Megsy Tipperlin
hem in haar koffer had bewaard, totdat zij,
(juffrouw Stirling) naar Londen gingen dat
zij den geheelen snoer vergeten was, tot den
avond waarop zij hem had modegenomen om
aan lady Niddisdale te laten zienzij
wenschte, dat zij het niet had gedaan daar
iedereen er zoo naar keek.
Hierin deelde de getuige haar meening
niet.
Carus ging weer zitten een geest van fris-
sche, jeugdige duidelijkheid achterlatende, j
Thomas TorphiclianStirling, oudste zoon
van den vervolger, had nooit iets van die
halssnoeren gezienen hij geloofde evenmin,
dat zijn zusters ze nooit hadden wa&rgeno- j
men. Zijn vader stelde nooit zulke dingen
ten toon. Hij had den bewusten robijn op
den avond van het bal gezien, zijn nicht
Hester droeg hem, zichtbaar voor iedereen.
Hij had gezien, dat zijn vader er naar keek
en voorzag, dat er den volgenden dag strijd
over zou komen. Hij geloofde geen oogen
blik, dat Hester Stirling hem had weggeno
men. Er moest een vergissing zijn, daar was
hij zeker van.
Victoria TorphichanStirling had den ro
bijn op den avond van het bal voor het eerst
gezien. Zij geloofde niet, dat Hester hem ge
stolen had, wat meer zegt, zij wist zeker,
dat het niet zoo was.
Het was niets dan jaloezie (hier keek zij
haar zusters aan.) Het was niet noodig,
dat haar nichtje een sieraad stal, zij had
haar zelf een gansche lade aangeboden om
uit te kiezen. De hertogin had haar de ja
pon geschonken, waarin zij op het bal was
verschenen, en zou haar dus ook wel het
een of ander sieraad hebben gegeven, als zij
dat had gewenscht, zij wist best, wat dit
alles beteekende.
„Dank u, juffrouw Victoria," zei Jim
Chetwynd, die bang was, dat deze getuige in
haar ijver wat te veel zou zeggen.
Nigel, Arthur, Algernon, Alistair, Rollo,
lord Kipford, had den steen gezien op den
avond van het bal, had gevraagd hem eens
te mogen bekijken. Juffrouw Hester scheen
graag over den steen te spreken, en vertelde
hem, dat dit de eenige herinnering was aan
haar vader, die in Burma om het leven was
gekomen. Hij zelf was daar het vorige jaar
ook geweest, op zijn reis om de wereld. Hij
zag de cijfers aan de achterzijde en meende,
dat hij iets dergelijks had gezien, kortom
hij was zoo onder den indruk, dat hij zich
voornam zijn vriend^ den heer Min Alom-
pran, secretaris van het Burmaansche ge
zantschap mede te brengen en mejuffrouw
Hester Stirling te verzoeken den steen aan
zijn vriend te toonen. Door een samenloop
van omstandigheden was hij niet in staat
goweest, zijn plan ten uitvoer te brengen.
Mejuffrouw Stirling sprak er onbewimpeld
over, en droeg hem openlijk. Hij vond, dat
mensclien, die zulke beschuldigingen togen
hun bloedverwanten inbrachten, afgeranseld
moesten worden."
„Dat is voldoende," zei de heer Chet
wynd haastig.
„Roep den heer M;n Alompran van het
Burmaansche gezantschap."
Een kleine, zwaar gebouwde man, half in
Chineesclie kleederdracht, van violetkleurige
zijde, met een zijden kap, verscheen en boog
diep voor den rechter. Hij was secretaris
bij het gezantschap van den koning van Bur
ma. Hij kende natuurlijk de Burmaansche
taal. Hij was nu tien jaar in Londen.
„Zou de heer Alompran zoo goed willen
zijn de robijnen te bezien en te zeggen wat
hij er van denkt."
Wordt vervolgd.