isns". 145. Tweede blad. 8"e Jaargang. BINNENLAND. FEUILLETON. DE WISKOTTENS. w, gewaagt h I eneli ah ij ie v« U) die voorgrofl ima bee geboei< AMERSFOORTSCH DAGBLAD ers, wi( "fl T— ooral hi va Vau °er 3 maanden voor ■4mer8'"oortf l.OO. gi Idem franco per post 1.50. Himmi tz°i.Jorlljke nummer: 0.05. I ('oman verschijn dagelijks bohalv op Zon- en Feest- ogramnj «li.ge.t. zangei Advortentiënmededeelingen enz., gelieve men vóór 11 uur sche or 's morgens bij de Uitgevers in te zenden. zij uun jamm< een vo - zoude ABONNEMENTSPRIJS: Uitgevers: VALKHOFF C°. Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels f 0.50. Elke regel meer - 0.10, Dienstaanbiedingen en aanvragen 385 cents by vooruitbetaling Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad, b\j abonnement. Eens circulairebevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Begrafenis baron Mackay. Te kwart vóór negen uur vormde zich Donderdagochtend de begrafenisstoet vóór I het sterfhuis van mr. dE. baron Mackay aan den Wassenaarscbenweg te 's Gravenhage Links en rechts van den lijkwagen gingen de boden van den Raad van State, met hun d'iensttoeken op de borst. In de vo-lgrijtuigen achter de galakoetsen van de Koningin, de Koningiin-Moedier en den Prins met de vertegenwoordigers namen plaats familieleden, waaronder de burgemees ter der Residentie, baron Sweerts die Larnlas Wyborgh en voorts baron Schimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken, voorzitter van de Eerste Kamer, graaf Vau Bylandt, voor zitter der Twieede Kamer, jhr. mr. V'an Swinderen, vice-president van den Raad van State, generaal jhr. den Beer Poortugael en mr. Cort van der Linden, leden van den Raad van Statede minister van Staat, jhr. mr. de Savornin Lobman en het lid dei* Eer ste Kamer J. V. Havelaer, beider? destijds leden van het kabinet-Mackay, jhr. mr. J. Röell, lid van den Raad van Commissaris sen, evenals de overledene, van de Maat schappij tot Exploitatie van Staatsspoorwe gen, oud-voorzitter van de Tweede Kamer baron Van Diedem, Kamerlid en mr. A. R. Arntzenius, griffier van de Tweede Kamer. De meeste huizen aan den Wassenaar- sclienweg waren gesloten ten teeken van deelneming dier medebewoners van de straat. Tegen half tien hield de stoet in de Rijn straat voor de le klasse wachtzaal van het Staatsspoor-station stil. Ondier de groote menigte die in de wachtkamer het stoffelijk overschot van don Minister vau Staat tot liet doen van uitge leide opwachtten werden o.a. opgemerkt: van liet Hof de grootmeesters baron Sirie- ma van Grovestinsjhr. De Ranitz en H. W. J. E. baron Taets van Amerongende adj udant-kapibeiia graaf du Monceau. Van de regeering, alle ministers, hoofden der departementenvan de oud-minisbers, de heereji luit.-gen. Kool. Lely, vice-admi- raals Ellis en Röell, mr. Van Raalte, en De Marez O yensvan de ministers van staat, mr. Asser, tevens Staatsraad; van de Sta ten-Generaal tal van ledenvan den Raad van State bijna alle leden van. dit hooge rechtscollegevan de reken kamer het lid de heer De Ras; wijders de directeur van het kabinet der Koningin de commissaris der Koningin mr. J. G. Pa- tijnde griffier dier Eerste Kamer nu*. Zil- lesen, die als commies-griffier dier Tweecfé Kamer onder het presidium van baron Mac kay werkzaam wasde oud-gouverueur-ge- neraal Rooseboomde oud-gouverneur van Curasao mr. H. Barge; de secretaris-gene raal van het Arbitragehof baron Miehiels van Verduynen graaf van Limburg Siirurn, chef van liet kabinet van den minister van buiten! andscbe zaken de voormalie burge meester van 's Gravenhage mr. Roest, de administrateur bij het departement van ko loniën, de heer Viedoff, en nog vele anderen waaronder enkele dames. Nadat de volgstoet, die het hulsel tot aan den trein had begeleid, fcc midden van de aanwezigen in de wachtkamer was terugge keerd, sprak de voorzitter vam de Eerste Kamier dier Sta ten-Generaal, baron Schim melpenninck van der Oye, een woord van huldiging van den waardigeu man, die ter laatste rustplaats werd geleid. Het zij mij geoorloofd, aldus ving spr. aan, „ook ter voldoening van het verzoek van de nabestaanden een kort woord te spre ken aJs een laatste groet aan den waardi- g€in overledene, die heden naar zijn laatste rustplaats geleid wordt. Wat mij persoon- Lijk betreft, aan een oud vriend, van meer dlan 50 jaren herwaarts. Maar wij verliezen meer in baron Mackay. Hij deed den naam van zijn geslacht eere aan. Wij weten allien, welke gewichtige betrekkingen Mackay in staal en maatschappij bekleed beeft, hoe hij in moeilijke en droeve dagen H. M. d)e Ko ningin-Moeder ter zijde heeft gestaan. Wij allen herinneren ons de gewichtige plaats, 'die hij gedurende vele jaren in die Twieedie Kamer der Staten-Generaal heeft ingenomen, eerst als lid, latei- tot tweemaal toe als voor zitter, hoe hij met zijn scherpzinnigen geest en bodachtzamen aard de zaken ten goede wist- te leiden en moeilijkheden uit den weg te ruimen. Hoe men ook dlenke over die ver schillende politieke richtingen in het land, aan Mackay moet de eer gegeven .worden, dat hij de schreden vau het gouvernement in een andere richting heeft geleid op een wijze, die zoowel bij tegenstanders als bij par tijgen ooten waardeering heeft gevoudten. Hij is thans van ons weggenomen, maar hij is heengegaan in de hope des eeuwigen levens en wetende tot wien hij heenging. En dit moge tot vertroosting strekken van tien, die hij achterlaat. Namens zijn vroegere ambtsgemooten in het kabinet-Mackay, wijdde vervolgens de heer Ha velaar, oud-minister van waterstaat en lid der Eerste Kamer, een woord van af scheid, herinnering en erken tel ij kheiid aan Mackay. dien spr. niet allleen eerde als dien samensteller, maar ook als den leider, de ziel van het toenmalige ministerie, dat zijn naam voerde. Die vriendschap en aangena me herin nering waren blijven bestaan, na dat het kabinet ontbonden was en bleef be waard tot het laatste oogenblik, want de ontslapene was de vriend en raadsman van allen, die met hem gewerkt hebben. Daarom was hij ook gezien bij en bemind door allen. Slechts weinigen weten hoe oneindig veel Mackay voor Nederland heeft gedaan. Do redenaar besloot met een woord van troost tot de familiebetrekkingen en bracht in tref fende bewoordingen een laatste groet aan dien ontslapene. Hierop richtte de zoon van den overledene zich in de eerste plaats tot de vertegenwoor digers van de leden van het Kon. Huis, met verzoek aan II. M. de Koningin, aan H. M. de Koningin-Moeder en Z. K. H. den Prins eerbiedig dien dank te betuigen voor de eer zijn lieven vader bewezen en tevens aan H. M. de Kon in gin-Moeder de betuiging van erkentelijkheid over te brengen, voor het zenden van een bloemstuk. Verder zijn dank brengende aan allen voor hunne aanwezig heid te dezer plaatse, gaf de heer Mackay nog te kennen dat al was terecht gewaagd van den zin voor eenvoud dtien zijn vader steeds bezielde, hij zich toch verzekerd' hield dat de hartelijke woorden, door de heeren Schimmelpenninck en Havelaer gesproken, in zijn geest zouden zijn gevallen. De meesten van de aanwezigen drukten vervolgens ten bewijze hunner deelneming den familieleden de hand en allen begaven zich tot voor den tredn, die ten 9.48 onder een eerbiedig saluut van de met ongedekte hoofden saamgekomen schare, liet station ■verliet. Omstreeks twee uur arriveerde de rouw stoet van Mackay te ITbbergen, onder klok gelui- Hoofdzakelijk familieleden en intieme vrienden waren tegenwoordig, maar ook veel publiek. Bij de geopende groeve sprak de broeder van den overledene, mr. Th. Pb. baron Mackay, die den overledene schetste en het innig familieleven als mensch en staatsman. Spr. herdacht het openbaar leven van dezen grooten Christen-staatsman, wees op diens ministerschap tijdens het overlijden van Koning Willem III en bij het regentschap, alsmede op de bekende wijzi ging van de Schoolwet. Verder ook zijne werkzaamheid als steunpilaar van nuttige en philantropische instellingen. De zoon, mr. E. baron Mackay, bedank te, en ds. Weiter (Den Haag) besloot de plechtigheid met gebed. Th. E. F. Heer kens, t Woensdag is te Zwolle overleden in den ouderdom van 55 paar de heer Theodo- rus Everardus Franciscus Heerkens. De overledene was lid van de Eerste Ka mer der Staten-Generaal, commandeur in de orde van den Heiligen Gregorius den Groote, lid van den Hoefdraad van de Vereeniging van den H. Vinceiitius van Paulo en presi dent dier vereeniging te Zwolle. De Papendrechtsche zaak. In do Dordrechtsche C r t. van 11 Sept. 1907 kwam een ingezonden stuk voor, dat de aanleiding is geweest tot deze zaak. welke nu al ruim twee jaar de algenieene belangstelling heeft in tien lamle. Wij willen het belangrijkste uit dit ingezonden stuk nogmaals weergeven „Hoewel het te Papendreeht onder alle krin gen der bevolking bekend is dat geregelde mis handelingen van arrestanten door de politie in het genieentehuis plaats vinden, kan het toch geen kwaad dat een dergelijk geval eens offi cieel ter kennis van liet publiek wordt gebracht. Gisteren 9 September, in den voormiddag, begaf ondergeteokendo zich vrijwillig naar het gemeentehuis, ten einde aldaar de noodige in lichtingen te gaan geven en zulks wel omdat hem bekend was dnt hij door de politie verdacht werd van vernieling van een glasruit in het ge meentehuis welke vernieling heeft plaats ge vonden op Zondagavond j.l. De ontvangst ten gemeentehui ze was in een woord beestachtig. Bijna onmiddellijk na zijn binnentreden kreeg hij van den gem.-veldw., genaamd de Meij, een geduchte stomp op zijn neus. Het bloed stroomde uit de toegebrachte wonde op den vloer. Voornoemde veldwachter kwam met een hand doek opdagen en dreef de brutaliteit zóó ver, dat hij nota bene aan ondergeteekende gelastte on zelf al het bloed van den vloer op te ne men. Neemt men nu voorts in aanmerking dat de heeren hem vooraf zijn pet onder den neus hadden gehouden om vast „wat" bloed op. te vangen en dat ook zijn kleeren van bloed door weekt warendan voorzeker kan men veilig aannemen dat- ondergeteekende op barbnarsche wijze mishandeld is. Zoowel de burgemeester, die bij de behande ling tegenwoordig was, als de gemeenteveld wachter De Meij voornoemd alsmede de rijks veldwachter Van den Berg, verklaarden vlak in zijn gezicht dat zij zeker wisten dat onder get. de bewuste glasruit had vernield. Zij hielden zulks zóó hevig vol, dat oiuderget. ten slotte en ten einde raad maar uitriep „slaat mij dan maar dood". De rijksveldwachter Van den Berg heeft zelfs den treurige n moed gehad om onderget. nadat hij reeds zoo hevig bloedend verwond was, nog een paar extra-stompen iu het aangezicht toe te brengen. Ten slotte bekende een ander de ruit vernield te hebben". w. g. H. GARSTHAGEN. In do Dordrecht8che Crt. van 12 Sept. 1907, van den volgenden <lag dus, kwam weer een ingezonden stuk voor omtrent be weerde mishandelingen door de politie te Pa- pondrecht van J. Kwakernaat, maehiiedrijver, to Papendreeht. De officier van justitie bij de arrondissements rechtbank te Dordrecht, mr. G. J. W. van Tricht, verzocht toen den rechter-commissaris bij deze rechtbank een onderzoek in te stellen inzake deze beweerde mishandeling. Dit on derzoek gaf echter geen aanleiding tot een strafvervolging tegen bedoekle politiedienaren. De gemeenteveldwachter G. de Meij en de rijksveldwachter D. v. d." Berg hebben daarop bij den Officier van Justitie alhier een klacht ingediend wegens smaadschrift tegen Garstha gen. 20 December 1907 werd toen Garsthagen, wegens smaadschrift, door de Rechtbank alhier veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, waartegen hij hooger beroep aanteekende. Bij arrest vau het Gerechtshof te 's-Graven- liage van den oden Maart 1908 werd dit vonnis bevestigd, behalve voor wat de opgelegde straf betreft, welke werd veranderd in gevangenis straf van vier maanden. Tegen dit arrest heeft Garsthagen cassatie aangeteekeud bij den Hoogen Raad, die het vernietigde en de zaak naar een aangrenzend) Gerechtshof verwees. Tusschen het arrest van het G'erechttshof en den Hoogen Raad, die het den Hoogen Raad is de fcaak echter ter sprake gebracht in de Tweede Kamer. De Minister heeft toen een gestreng en on partijdig onderzoek gelast. Nadat hem de uit komsten hiervan waren meegedeeld, bleek hem, dat in de meeste gevallen, waarin over mishan deling door de Papendrechtsche politie was ge klaagd, het bewijs ten eenen male ontbrak. Ook voor een disciplinaire bestraffing van den eenen of anderen ambtenaar bestond geen aanleiding. In twee zaken, afgescheiden van de groote meerderheid der genoemde, meende de Minister echter, dat er termen aanwezig waren voor rader ingrijpen. ^Die zaken betroffen de klachten van C. Wiggers* en H. Garsthagen. Naar de meening van den Minister was het derhalve weaschelijk, dat in deze zaken het volle licht zou opgaan, waartoe alléén de mo gelijkheid bestond bij een openbare behandeling met een zoo uitvoerig mogelijk onderzoek. Met deze bedoeling gaf de Minister derhalve den procureur-generaal bij het Gerechtshof te VGravenhage den 10en Juni 1908 opdracht den Officier van Justitie to Dordrecht te gelasten bij do Rechtbank aldaar het verleenen van rechtsingang met verwijzing der zaak naar de terechtzettrog te vorderen: a. tegen de veldwachters D. van den Berg en C. van Loon, verdracht van mishandeling van C. Wiggers in April 1904; b. tegen de veldwachters D. van den Berg G. de Meij, verdacht van mishandeling van H. Garsthagen in September 1907 In beide zaken weigerde de rechtbank te Dordrecht den 30 Juni d.a.v. den rechtsingang, op grond, dat geene voldoende aanwijzing be stond, dat de ten laste gelegde feiten waren ge pleegd. Tegen deze beschikking teekende de Officier van Justitie te Dordrecht, op last van den Mi nister onmiddellijk verzet aan. Na heb desbetreffende requisitoir van den procureur-generaal bij het Gerechtshof te VGra venhage verleende het Hof in de eene zaak met geheele en in de andere zaak met gedeeltelijke vernietiging der door de Rechtbank gegeven be schikking op 8 Juli d.a.v. rechtsingang; deze rechtsingang geschiedde namelijk in zake Wiggers alléén tegen den rijksveldwachter D. van den Berg. Het hof achtte echter nog een nader onder zoek op eenige punten noodiig en verbond der halve aan den verleenden rechtsiugang den last tot instructie. Totdat de beslissing door het Gerechtshof genomen was, meende de Minister met zijn ant woord op de door het Kamerlid, den heer Hugenholtz, gestelde vragen, te moeten wachten Naar aanleiding van die vragen bracht dé Minister derhalve ter kennis van de Kamer, dat het onderzoek omtrent de beweerde mis handelingen nog niet was afgeloopen. Daarop verscheen 20 Nov. een tweede nota van inlichtingen van den Minister van Justitie aan de leden der Staten-Generaal, waarin uit voerig de resultaten werden meegedeeld van het gelaste onderzoek naar de beweerde mis handelingen te Papendreeht. Wij brengen nog in herinnering, dat volgens den Minister, hoewel geenszins door het nader onderzoek in de vermoedens versterkt, by het voorloopig onderzoek tegen de veldwachters gerezen, nog voldoende aanwijzingen aanwezig waren, om een openbare behandeling te recht vaardigen. Derhalve gaf hij den Officier vau Justitie te Dordirecht in overweging verwijzing naar de openbare terechtzitting te requireereu. De Rechtbank te Dordrecht stelde 7 October j.l ecliter de beklaagden buiten vervolging, waartegen de Officier van Justitie verzet aan teekende. 10 October d.a.v. vorderde de pro cureur-generaal by het Gerechtshof te '6-Gta- venhage vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en inwilliging van de vorderingen van den Officier van Justitie. Het Gerechtshof to 's-Gravenhage bevestigde echter de beschikking van do Rechtbank. Do Minister meende zich bij de uitspraak der rechters geheel te moeten neerleggen. Bij de algemeene beschouwingen voor do bogrooting van Justitie 1909 bracht mr. P. J. Troelstra de zaak 27 November 1908 weer in de Kamer tor sprake, en toen werd, zonder hoofdelijk stemmen, een motie van mr. Troelstra aangenomen, aldus luidende. „De Kamer, overwegende dat naar de vraag of in het algemeen de politie te Papendreeht aan redelijke eischen voldoet, een ambtelijk on derzoek gowensclit is. gaat over tot de orde van den dag". Tot zoover gaat de parlementaire zyde van het vraagstuk. Woensdag 30 Maart ving voor het Gerechts hof te VHertogenbosch do behandeEng der zaak weer aan. Ze duurde drie dagen en had tot resultaat, dat Garsthagen werd veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Tegen dit vonnis teekende Garsthagen cassatie aan en de Hooge Raad. hierover beslissing nemende, aanvaardde enkele der aangevoerde cassatieiniddekfi en verwees de zaak tOT nieuwe berechting naar hot Gerechtshof te Arnhem Onder groote belangstelling begon giste ren voor het gerechtshof de behandeling van deze zaak. De Raadsheer-rapporteur, mr. v. d. Does de Willebois, bracht een uitvoerig rapport uit, waarin het geheele verloop der zaak l werd nagegaan. Ter terechtzitting waren aanwezig drie stenografen, op last vair den minister van Justitie, zoomede twaalf verslaggevers. Voor heden waren ruim 20 getuigen ge- dagvaard. Nadat het uitbrengen van het rapport, wat een uur duurde, was afgeloo pen, werd Garsthagen gehoord. Deze bleef bij zijn vroeger afgelegde verklaring, dat hij mishandeld en niet tegen de deurpost ge vallen was. Hierna was 't woord aan enkele getuigen, o. a. aan den vroegeren volontair ter secre tarie Le Grand, die zeer lang gehoord, doch. weinig nieuws wist te vertellen. In de namiddagzitting werden verschil lende doktoren en deskundigen gehoord. Alleen dr. Brandts achtte de verwonding, j door een vuistslag toegebracht, waarschijn lijker dan veroorzaakt door een val tegen I een deurpost. De anderen dr. v. IJzeren, van Moorsel, v. Stockum en prof. Korte- weg waren van tegenovergestelde meening. ►9 DOOR RUDOLF HERZOG. Heel stijf werd het meisjeslichaam in. zijne armen. En nu zag hij in hare oogen de stomme ontzetting. Toem doofde de dolzin nige schittering in zijn blik uit. Langzaam hief hij 'de -hand op en streelde haar met de volle breedte daarvan over het verbleekte gelaat. ,,Nee, nee, ik eet je niet op. Tk ben toch de weerwolf niet. Het is 'slechts mijne vreugde aan jou. Dwaas kind! Gun je mij die niet1?" Toen week de -strakheid uit haar 'blik, de oogen werden zacht, en haar mond beefde. ,,Toch wel, mijnbeer Wiskotten. ,,Aan andere menecheni beleef ik geen vreugde. Dat is een ellendig gevoel." Ze leunde als een kind het hoofd tegen zijne breede horst. Smeekend keek ze tot hem,'op. „Mijnheer Wiskotten „Ja, kleintje „Roep uwe vrouw „Anna, dat begrijp je klein meisje niet-"' „O ja, ik begrijp het wel." Verwonderd keek hij in het jonge, blozen de gelaat. En daar hij niets wist te ant woorden, streelde hij werktuigelijk de lange blonde vlechten, die als een kroon om haar hoofd lagen. „Ik begrijp het", had liet jon ge ding gezegd, dat nog geen twintig was, en zijne oude moeder, die de zestig gepas seerd was, had hem ook begrepen. Droegen dan alle vrouwen, jong en oud, heimelijk éen vermogen om te beminnen met zich om? Iets djat hen met eLkankiier verbond en hen toch in, staalt stelde ter wöl'le eener rechtmatige liefde licht en schaduw te ver- deelen. De zestig jaren der moeder die te rug blikken, .spraken, voor den .strijd, de twintig meisjesjaren <lie voorwaarts blikten, voor den vrede. Het doel echter was het zelfde. „Vertel me eens Anna koester je eene geheime liefde?" „Dat komt liierbij niet te pas." „Het komt mij echter bijna zoo voor „Roep uw vrouw terug, mijnbeer Wiskot ten." ,,En inldien ik bet deed?'' „Dan Ewa'lki ook!" „Wat? Ook Ewald?" „Nu ja," lachte ze, en glipte uit zijn arm; ,,'het is itoc'h slechts om uwentwi'l'lo, opdat u weeT vreugde aan menechen izult 'kunnen beleven,." „Kleine Anna, dian ben je al h'ee] slécht ingelicht. Ewald is nog zoo koppig als ooit, ja nog meer dan vroeger. Daar hij weldra mondig wordt,, heeft hij verzocht van iedere inmenging Verschoond te blij ven. En .mijne vrouw schrijft me, dat de kinderen het uitstékend maken Cher zichzelf geen1 woord." „Dat ia 't juist.'" „Wat is 't?" „Dat ze niets over zichzelf schrijft. Ze rlangt onge komt zien „Aamma, je benlt toch! nog een groot kind. Dat had ik een oogenblik vergeten, 't Spijt me." ïrijft. verlangt ongetwijfeld1; dat u daar zelf naar „Zekere fijnere gevoelens kuhnen slechts vrouwen begrijpen. Mannen begrijpen dat zoo makelij k niet." „Ga onu je vader maar van me groeten. En dat terstondDat komt er van, als men zich met balkenkinkHeren inlaat. Miarschl" „Komt u van avond 1 Vader leest Mörike. Neen, vandaag Reuter." „Of ik koan „Ad5eu, mijnheer Wiskotten. Vandaag is het' Opstandingsd'alg." „Adjuus, gansje!" Zoo, dat had goed' gedaan. Hij reikte de armen uit en liep door heb vertrek. Dat was nog gevuld mét meisjeslach. Lachten meisjes zoo? Of lachten zoo meisjes met viouweri'gevoel En vrouwen met meisjes- gevoel Dat was bijna hetzelfde. En itoch ni'efc. Hij luisterde, alsof hij mu ziek vernamHet eerste, dat was het zoeken naar die melodie. Hét laatste: bet lied!. Het middagmaal ston'd bij die oude Wis- kotitens op tafel. Ook Wilhélm en mevrouw Mabel verschenen. „Goede hemel, Gustav, heb je udt de loterij getrokken? We zouden bét kunnen gebruiken „Goede berichtten?" vroeg Mabel. „Noch het een, noch het andter." „Wat heb je dan?" vroeg' August geër gerd „Tot vróolijkheild is het nauwelijks de rechte tijd." „Niéte héb ik, in 't geheel naets. Al leen is er in mijne woning van morgen go- lachen. Of was bét zwaliuiwengeisjilpDie vliegen reeds d'oor het dal. Mogelijk, dat mij dat in de kleeren is blijven 'hangen. „Guisttav is aardlig op weg om gek to wor den." verld aaide IVi.tz. Slechts Paul trad op htem toe en sloeg ham op den schouder. „Gusltav, heb .je ze ook gehoord? Ja waar achtig, er zijn reetdfe zwaluwen." „Dichterziel," zeide de broer en lachte. Aan tafel ging bet heden rumoeriger dan ankiers toe. Men Ikon. in den loop van het gesprek den toestaand dter zaken, die van dag tot' dag benarder weid, niet laten rus- teil'. Hoewél mén zichjmoeile gaf, het ge sprek er slechts als bij toeval op te breiu- gen. „Vandaag voor 'n jaar hadden we de werkstaking," merkte Juffrouw Wiskotten op. „Maar oproer brengt geen. zegen." „Was dalt even erg als de révolutie, pa pa?" vroeg Mabel. Zij dweepte met den still-vrtoolijiken man, en de oude Wiskotten dweepte met zijne altijd vroolijke schoon dochter. Ze gaf hem een knipoogje. Dat heteekende: Vertel, anders komen de ande ren met hunine eindelooze zaken. „Nee, kinldje,zeide de oude Wiskotten. „Maar erg was oo'k dte revolutie niét. Ik was toen ter zij dé als jonige knecht bij -een baas in dienst, die tot de Elberfélder barri- cacBemannen behoondle. lederen dag zeidte bij tot zijne vrouw: „Moeder, ik moet op wach'tOfMoekler, vandaag moet ik patrouïllaereniI Of: Er i6 exerceeren gecom mandeerd met sdhenpschiétenEn als er dan plotseling eens alarm geblazen werd, rende hij liet gansc'he Liais dloor en zocht en zocht naar zijn geweer. Toe, Wiskotten, loop toch eens vlug naar Hasen,klever in de herberg, of ik daar mijn geweer gisteren heb laten staan, en a'lh het daar niet is ver duiveld, waar was ik eergisteren cok p ja, doe dan is in de 'herbergen va» Kriiger en Island navraag, of ik het diaar eoni-s ver geten. héb? En het stond waart ijk sinds eer- gisten bij Krüger in de parapluiebak wel de baas gisteren om te exerceeren en van-, daag om te schieten uit getrokken was Ten minste geloofde zijn vrouw dat. „Op het stuk van bierdrinken worden; d vrbuwen altijd voor den gek gehouden,' mera e 'juffrouw Wiskotten op. „Moédér," zeide de oude en keek zijr vrouw goedig aan, „er zijn ook uiitzor_ ringen onder, die zich dat niet laten well vallen." „Dat zijn nliet de slecbtsten, vader.'' „Vind i'k ook." Mabel amuseerde ziéh kostelijk. „Ik zou ook wel eens eene revolutie m willen maken." „Moeder, Mabel heeft doryt," zeide G tav Wiékotten. „Ze maolkt toespelin op eene nieuwe flosch." „Maböl, we moéten eens 'm bierreis ma ken," riep Fritz ui't. „Eene inspectib-reis," verbeterde Paul „Wellicht vinden we bij Hasoniklevor of bi Krüger vader's geweer ook nbg wel!" „Het zou beter zijn," mompelde Au „dat jullie eerst eenb voor kruit zor Hier heb jullie meer praats dan op de f briek. Daar is jullie de lust tot grap- maken wel ivergaan." Ons Je bedoelt zékerjou „August begint 'bang te worden!' „Hij aanschouwt reeds dte o'vorwintr der kerk in de gestalte van zijn broeder den Heer, Sc'harwachter." „Associeer je toch mét den kerel!" August Wiskotten keek op. Zijn© <*>- trokkeni rich scherp samen. „Als het Paschen was, zou ik je „Zwijg, ik sla terug." Wordt vrwlgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1909 | | pagina 1