antwoord wel allerlei zaken op, die de stad aantrekkelijker hebben gemaakt; zeker, 'k~ zal het dankbaar erkennen maar er moet nog veel meer geschieden. Dat. kost natuur lijk geld. En dan mag het niet de taak van den Raad zijn om elke gewenschte verbete- I ring af te wijzen met de uitdrukking: ,,er Iis geen geld" en ook niet van het Dage- lijksch bestuur om reeds bij voorbaat de i Raadsleden te waarschuwen tegen liet stel- len vau wenscheu, doch dan dienen we samen bronnen op te sporen, waaruit het j geld kan vloeien, ten einde aan de eischen van een groeiende stad te voldoen. Ik voor mij meen, dat als zulke bronnen dienst kunnen doen eenc progressieve in komstenbelasting en, wanneer de gelegen heid zich voordoet, verstandige gemeente- I lijke grondexploitatie. Een hoogst gevaarlijk stelsel lijkt het mij 1 om voortdurend onze behoeften te regelen naar het bestaande "belastingstelsel, in plaats van het belastingstelsel naar de be hoeften. Dat moet 2ich in de. toekomst wre ken. Nu zeggen B. en W. in hun antwoord, dat ze in principe voor een progressieve in komstenbelasting zijn in theorie. .Ta, dat 1 durft bijna niemand meer ontkennen tegen woordig, omdat men zeer goed inziet, dat I zoo iets rechtvaardig is. Maar we hebben aan betuigingen alken niets. De gewone bezwaren worden weer opge- i noemd. Het vertrek van gegoede inwoners, i Ja, mijnheer de voorzitter, we kunnen moei lijk huis aan huis gaan bellen en vragen gaat u ook verhuizen, als we hier een pro gressieve belasting krijgen? Dat blijft dus problematisch. Maar een groote geruststel- ling is al reeds het feit, dat twee vermogen de personen, die er het eerst door getroffen zouden worden, er niet om zouden heengaan. En van steden, waar men een zoodanige belasting heeft, is me dat ook niet gebleken. In den Haag, waar men het vooral van de j gegoeden móet hebben, durft men het wel aan Ik heb mij de moeite gegeven, mijnheer de voorzitter, voor zoover de tijd mij ge geven wtó, eens na te gaan, welke finan- tieele resultaten een zeer matige progressie hier zou kunnen hebben. En toen is mij ge- bleken dat, als we beginnen met 2 pCt., dus de inkomens beneden de 4000 ontlas- tend© en gaande tob 4 pCt,, men reeds een f 4000 meer zou kunnen innen. Een percentage van 4 zal toch werke lijk geen vermogend mensch en die wil men immers juist lokken afschrikken om naar Amersfoort te komen. Tot mijn .leedwezen heb ik gezien, dat een voorstel van het Dagelijksch bestuur in de richting van progressie niet te wachten, j is. Ik zal dan trachten enkele geestverwan ten in den Raad te vinden, die met mij een dergelijk voorstel willen doen. De heer van Duinen. Mijnheer de voorzitter, ik zou gaarne een enkel woord willen zeggen naar aanleiding van het ant woord van B. en W. op het gesprokene "n de eerste afdeeling met betrekking tot de H. B. school. Daarin wordt gesproken van eene briefwisseling, die gevoerd is met den minister van Binnenlandsche Zaken. B. en W. schrijven „Wij richtten, bij schrijven van 21 Decem ber 1908, afd. I, no. 1728, onder overleg ging van de noodige bijlagen, het verzoek tot den Minister, te willen medewerken, op nader door on® aangegeven voorwaarden, tot stichting door de gemeente, met finan- cieelen steun van Rijk en Provincie, van eene Handelsschool en tot overname van de Hoogere Burgerschool door het Rijk met financieele medewerking van de gemeente. „Tot ons leedwezen moeten wij verkla ren, dat wij tot heden nog geen antwoord op ons schrijven mochten ontvangen". Ik geloof, dat de raad onbekend is met de voorwaarden, die in dat schrijven van B. en W. zijn vervat. Ik zou B. en W. willen "verzoeken den raad in kennis te stellen met deze correspondentie, opdat wij van die voorwaarden kennis kunnen nemen, niet in eene openbare zitting, maar zoo noodig in eene geheime zitting. De Voorzitter. Ik kan mededeelen, dat B. en W. daartoe bereid zijn. De heer van Duinen. In de tweede plaats wil ik, om de volgorde, die in het antwoord van B. en W. in acht is genomen to volgen, doen opmerken, dat in het ver slag van de eerste afdeeling van den Raad, ten opzichte van grondexploitatie, eene clausule staat, die, dunkt mij, niet juist terug geeft datgene waarop het aan komt. Door één der leden is beweerd dat, waar grond-exploitatie in theorie heel mooi is, zij voor Amersfoort onuitvoerbaar is, hetwelk dan bewezen moet worden door den weinigen bouw, die op den Berg plaats heeften naar aanleiding daarvan is de conclusie opgesteld, dat de meerderheid van meening is, dat hoe mooi grond-exploitatie in principe ook moge zijn, thans geen terreinen te krijgen zijnj die men met- voordeel zoude kunnen exploi- teeren. In de eerste plaats kan van de uitspraak door eene meerderheid niet gesproken wor den, omdat geene stemming plaats had. Dit zoude ook niet kunnen, omdat niet het minste onderzoek daaromtrent is bewerk stelligd. Maar ook het verlcop van de gehouden, discussie gaf mij niet dien indruk. Door mij is betoogd, dat het niet ging de theorie over grond-exploitatie in die vergadering to behandelen, dat zij daarvoor te uitgebreid is. Daarna is door den voorzitter der af deeling gezegd dat, hoewel hij in principe voor gemeentelijke grond-exploitatie is, hij toch niet kon meegaan met het streven van sommige gemeenten om gronden tegen eiken prijs in handen te krijgen, wat als onver standig wordt aangemerkt. Daarna werd door een ander gezegd, dat deze gemeente nimmer het besluit had moeten nemen om de gronden op den Berg te verkoopen. Maar daarmede waren dan ook de discussies af- geloopen, zonder dat zij op mij den indruk maakten als in de conclusie van deze zaak in het afdeelingsverslag is aangegeven. De daad vau het verkoopen van gronden op den Berg, nu als onverstandig geken merkt, werd door de toenmalige leden van den Raad toch zeker gehouden voor een daad van wijs beleid. De gemeente had behoefte aan financiën voor noodige verbeteringen en de gelden in gekomen door den verkoop, zijn daarvoor besteed. Over het geheel ooVdeelen wij zacht over de handelingen van ons voorgeslacht, maar het is voor mij vrij zeker, dat zij, die na. ons zullen komen, onze daden met een strengere kritiek zullen beoordeelen, nu in zoo ruime mate gelegenheid wordt gegeven kennis te nemen van de sociale vraagstuk ken, die ook op het gebied van gemeente besturen zich naar voren dringen. Want is in de eerste a'fdeeling besproken, dat in de eerste plaats de gronden op den Berg voor eene gemeentelijke grond-exploi tatie in aanmerking zouden komen, dan wónsch ik daar dadelijk bij te voegen, dat dit juist kan zijn uitsluitend met het oog op villa-bouw. Sinds ik mij een weinig heb in gewerkt in gemeentelijke grond-exploitatie, komt het mij voor dat, al moge het waar zijn wat ik niet onderschrijf dat de grond-exploitatie voor de gemeente op deu Berg verkeken is, er bovendien rondom Amersfoort nog gronden genoeg liggen, die eene gemeentelijke exploitatie zouden wetti gen. Plaatsen wij ons te dien opzichte maar eens op het standpunt van het woning vraagstuk, dat in onze gemeente toch zeker nog niet is opgelost. In het program van den Vrijz.-Dem. Bond lezen we daarover op pag. 53 ,Uit het bovenstaande valt reeds af te lei den, dat het in het belang van de tot-stand- komiug van bouwvereenigingen alsmede cm het bouwen door de gemeente zelf te vergemakkelijken, waar zulks niet door ver- ©emgingen geschiedt zeer gewenscht is, dat <1© gemeente eigenares is van bouwter reinen. Op uitbreiding van het gemeentelijk grondbezit kan dan ook niet sterk genoeg worden aangedrongen. Ook daarom, wijl er geen beter middel is om aan. de stijging der grondprijzen paal en perk te stellen. De gemeente make dus een ruim gebruik van het recht tot onteigening, haar in de Woningwet geschonken. In het algemeen be ijvert zich de gemeente in de eerste plaats die gronden in handen te krijgen, waarvan in verband met den groei der gemeente en het uitbreidingsplan, te voorzien is dat zij binnen betrekkelijk korten tijd voor bebou wing bijzonder in aanmerking zullen komen cn daardoor in waarde zullen stijgen. Geen beter middel dan dit, om de grondspecu- latie met baar ongewenschte gevolgen tegen te gaan en tevens het verstrekken van grond aan bouwvereenigingen op voor de gemeente weinig bezwarende voorwaarden in de hand te houden". Mijnheer de Voorzitter, ik wensch het hierbij te laten en vermeen daarmee ook be antwoord te hebben de houding van B. en W. in hun antwoord op de afdeelings-ver- slagen. Alleen wil ik Jiier nog opmerken, dat m. i. B. en W. rich niet op een juist stand punt plaatsen. Zij willen n.l. op de schou ders van den Raad leggen datgene wat be hoort tot de competentie van B. en W„ be schikkende als zij kunnen over een staf van ambtenaren. Van den Raad zoude dunkt mij slechts een motie kunnen inkomen, waarin de wenscli werd te kennen gegeven en waarbij het Dagelij ksch bestuur werd uitgenoodigd de stappen te doen, die leiden tot eene ver standige grondexploitatie. De heer Sanders. Mijnheer de voor zitter, tot mijn genoegen sta ik in deze kwestie geheel aan de zijde van den beer van Duinen. Ik heb dat ook in mijne afdee- ling gezegd. Maar wat ik moet tegenspre ken is, dat liet in den tegenwoordigen tijd bier mogelijk is 'een algemeen plan van grond-exploitatie te maken. De heer van Duinen heeft zelfs reeds gewezen op de groote moeielijkheid van de uitvoering van zulk een plan en heeft ook reeds gezegd, dat inen alleen door onteigening grond kan krijgen, als men van te voren plannen wil' maken. Ik zou ter ondersteuning hiervan kunnen wijzen op hetgeen in Amsterdam is geschied. Daar zijn van 1899 tot 1902 groot© complexen terreinen aangekocht. Men meende dat toen te doen op goedkoope manier. Maar die terreinen zijn op het oogenblik door de accumulatie van rente op rent© reeds zoo duur geworden, dat de prijs te hoog is om den grond zonder verlies .e kunnen verkoopen. Om een goed afgerond complex te maken, zijn daarenboven noo dig belangrijke onteigeningen. Dat heeft men ook onder de oogen gezien. Men heeft eene begrooting opgemaakt wat die onteige ningen zouden kosten. Maar wat blijkt? Dat de taxatie zoo veranderd is, in verband met de wijziging in den economischen toestand, dat men komt tot prijzen, die niet te be talen zijn. Wanneer men nagaat wat de praktijk leert, dan ziet men, dat de prijzen, die bij onteigening moeten worden betaald, veel booger zijn dan wanneer men onder bands weet te koopen. Daarom is in Amers foort bij de bestaande omstandigheden, dat de grond, die voor bebouwing in het groot in aanmerking komt, in handen is van en kele groote grondeigenaars of van een paar bouwmaatschappijen, niet te denken aan grondexploitatie in het groot. Wat wel mogelijk is, is te trachten grond te koopen op kleinere schaal, om dien weder in exploi tatie te brengen. Zoo zal men iets kunnen doen in de richting om de volkshuisvesting te verbeteren. De heer Ce los se. Mijnheer de voorzit ter, ik "wil nog een enkel woord zeggen m antwoord aan den heer Rij kens. Die spreker

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1909 | | pagina 9