91. 9"* Jaargang. Dinsdag 30 Augustus 1910. BUITENLAND. FEUILLETON. H.A.NZEA. TEN. AMERSFOORTSCH DAGBLAD. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden voor Amersfoortf l.OO. Idem franco per post - 1.50 Afzonderlijke nummert - 0.05. Cv. j Ciu an versehijn dagelijks behalv op Zon- en Feest dagen. Advertentiënmededeelingen enz.gelieve men vóór 11 uur 's morgens bft de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF C°. Utr»«ht»«hestraat 1. Intertomm. Telephoonnumrei.r 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: VlB 1—5 regel. f O.S*. Elke regel meer - 0.16. Dienstaanbiedingen en aanvragen 15 eenta bij voeruitbetalinf Qroote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad, by abonnement. Eehe oirenlairebevattende da voorwaarden, werdt ep aanvraag toegezonden. Kennisgevingen. Burgemeester en Wethouders d/r gemeente Amersfoort 'brengen ter algemeeno kennis, dat bij hun besluit van heden, ingevolge art. 8 der Hinderwet, aan de Maatschappij tot détaiilverkoop van petroleum ,,de Automaat", gevestigd te Rot terdam, vergunning is verleend voor de oprich ting van ecne bename-Jbewaanpitaats voor eene hoeveelheid van ten. hoogste 240 Liter, jn het perceel Ulrechtsohestraat, wijk E, no. 24, kadas traal bekend gemeente Amersfoort, sectie E, no 4447, onder voorwaarde, <lat: a. de 'kluis zoodanig op de op de bijbehooreude teekening aangegeven plaats wordt gesteld, dat de bovenkant van den vloer tenminste 0.05 M. boven het aanliggend terrein is gelegen >b. de kluis rondom ten minste 1 Meter geheel vrijstaat, en zoodanig onder een open afdalk ge plaatst wordt, dat de kJiuis geliéel voor het zon licht is 'beschut; c. het onder b genoemde afdak door een stevig rasterwerk afgescheiden, .wordt van 'het aanlig gend terreindat 'het in dit rasterwerk aan te brengen coegangshekje draaibaar is en ten allen tijde, behalve .bij het noodzakelijk betreden van het afgescheiden terrein, met een stevig slot ge sloten is. Amersfoort, den 25. Augustus 1910. Burgemeester en Wet'liouders voornoemd. Do Burgemeester, OBLOSSEWeth., 1°.-Burg. De Secretaris, J. G. STEXFERT KROESE. Politiek Overzicht De rede van den Duiischen Keizer. Keizer Wilhelm II heeft op zijne reis door do oostelijke provinciën van zijn rijk meermalen in afterdhinerspeeches uit gedrukt wat. er in zijn gemoed om ging. In Posen ie hij daarmee niet onge lukkig geweest; de rede, die hij iu zijne jongBte residentiestad heeft gehouden, is door de 'bezonnen elementen van de bevol king met- sympathie begroet als eene lands- vaderlijke vermaning tot aaneensluiting van alle krachten. In tegenstelling daarmee heeft de rede in Koningsbergen een waren storm verwekt in het geheele land. „Wij staan weer op dezelfde plek als voor twee jaren, toen 'het geraas der Novemberstormen 'begon", schrijft een nation aal-liberaal blad en 'helt drukt daarmee heb gevoel uit, dat Ibreede kringen verontrust. De rede roert in een kort 'bestek verschil lende vraagstukken aan. De herinneringen aan het verleden, die op den keizerlijken re denaar bij zijn verblijf in het slot te Ko ningsbergen, dat de wieg geweest is van het Pruisische koningschap werkten, hebben 'hem aanleiding gegeven om de vrouwen te vermanen niet mee te doen aan de moderne vrouwenbeweging, maar hare taak te zoeken in den- stillen arbeid in huis en in het ge zin, en de mannen op het hart te drukken, dat zij alle oorlogedeugden moeten koeste ren en dat zij bovenal er op bedacht moeten zijn de wapenrusting zonder leemte te on derhouden, steeds heit oog gericht houdende op de groote vorderingen, die de huren hebben gemaakt. In de wijze waarop die ver maningen gegeven werden, straalt eene op vatting door van de taak van den monarch en van den oorsprong van zijne macht, die als 't ware uitlokt tot protest omdat zij in strijd is met- létter en geest van de grond wettige 'bepalingen van rijk en staat. Een zoo gematigd orgaan als de Nationa'lliiberale Korrespondenz schrijft: ,,De Keizer heeft, zonder dat daartoe eene dringende aanleiding bestond, er op gewe zen, dat Wilhelm I 'heeft gezegd de kroon slechts van Gods genade en niet van parle menten, Volksvergaderingen en voiksbeslui ten te hébben ontvangen, en hij heeft zich uitdrukkelijk vereenzelvigd met dezo opvat ting door te zeggen: „Als instrument van den Heer mij beschouwende, zonder reke ning te houden met opvattingen en meenin- ,gcn van den dag, ga ik mijn weg." Dat het voor den drager van de kroon raadzaam is over het oordeel ook van de welmeenenden onverschillig heen t? zien, komt ons eene in waarheid noodlottige meening voor, nog daargelaten, dat het niet den gee^t van de grondwet, met de welbegrepen constitutio neel© gedachte eenvoudig niet vereenigbaar is wanneer de monarch op minachtende wijze van parlementen en volksbesluiten spreekt. Dat is in het nationale belang diep te be treuren, vooral omdat moeielijk is aan te nemen, dat de Keizer nog zal zijn af te brengen van het in Koningsbergen uitge drukte standpunt. Wanneer echter de natio nale kritiek dat niet te weeg brengt, dan kan het misschien worden bewerkt door te verwijzen naar een woord van Frederik den groote, den grootsten Hohenzo'ller, dien de Keizer bij 'herhaling als zijn voorbeeld heeft aangewezen Koningen zijn mensbhen zoo- als andere men6chen en genieten niet het uit sluitende voorrecht volkomen te zijn iu eene wereld, waarin niets volkomen i6." Een deel van de critiek, die 's Keizers woorden hebben gevonden, komt neer op den rijkskanselier, die niet tegenwoordig was aan den maaltijd, waar de rede gehouden werd Men vraagt zich af of hij de rede, voordat zij werd gehouden, heeft gezien, of hij haar heeft goedgekeurd en wat hij, als hij dat niet heeft gedaan, denkt te deen. De toe stand is voor hem te minder aangenaam, om dat natuurlijk terstond de herinnering op komt aan vorst Bülow, die twee jaren ge leden, naar aanleiding van een zelfde geval, op zich had genomen den Keizer de me ming van den rijksdag kenbaar te maken. Destijds kon men er over verschillen of de keizerlijke woorden over de buitenlandsche politiek, die de Daily Telegraph had bekend gemaakt, een grondslag konden opleveren voor een debat in den rijksdag. Thans gaat dat niet aan. Daar de rede van den Keizer in den Ileiohsanzeiger is afgedrukt, is zij niet te kenschetsen als eene zuiver persoonlijke meening van den Keizer; zij zal dus zeer zeker in den rijksdag een onderwerp van hespreking uitmaken, waar zij koren zal aan dragen op den molen van de sociaal-demo craten, wier orgaan, de Vorwarts, schrijft: ,,Wij eischeu de bijeenroepiag van den Duit- schen rijksdag? Wilhelm II heeft het ptr- Swüiilijke gezag geproclameerd; de rijksdag, de vertegenwoordiging van liet Duitsche volk, heeft den onafwijsbaren plicht den handschoen op te nemen en aan de Kroon de constitutioneele grenzen te wijzen". l)o bladen .n gematigde richting betreu ren liet diep, dat er thans in den toch reeds verwarden binnenlandschen toestand een nieuw onderwerp van strijd is geworpen, dat de- reeds aanwezigen verscherpt, en dat juist de in niarchale gezindheid, die tot de grond begrippen van het Duitsche openbare leven behoort, in den maalstroom van den strijd u geworpen. Schering e i i slag bij de meeste beschouwingen is het woordteleurstelling; do rede wordt aangeduid als eene teleur stelling van de hoop, dat de Keizer zich voortaan zou onthouden van uitdrukkingen, die hem met de constitutioneele instellingen in tegenspraak zouden brengen. Z o schrijft <le Köln. Ztg. ,,Hei was zeker niet tie bedoeling van den Keizer den strijd der partijen op nieuw aan te blazen wanneer men zich echter afvraagt wat hij dan toch met zijne woorden heeft bedoeld, dan staat men voor een raadsel. Niemand heeft, zooveel wij weten, in den laatsten tijd aan de Pruisische koningen hun koningschap van God6 genade betwist, niemand heeft beweerd, dat zij de kroon dragen van de genade des volks of als creatu ren van het parlement. En als iemand zulke beweringen had gedaan, dan zouden zij niet waard geweest zijn op zulk eene plaats en uit zulk een mond weerlegd te worden. Om deze redenen betreuren wij 's Keizers woor den. maar wij komen op tegen dé onreine pogingen er eene bedoeling in te leggen, die zij niet kunnen hebben gehad. Wij hou den vast aan den godsvrede van 1908, die bepaalt, dat in Duitschland en Prui sen in nauwe overeenstemming tusschen Kroon en volk meet worden gelegeerd, omdat dit de eenige vorm is, waaronder flink en deugdelijk voor alle deelen van het volk kan worden geregeerd, en wij verzetten ons er tegen, dat deze gods vrede door eene door partijbelang ingegeven kritiek, waarmee niet het welzijn van het geheel is gediend, te schande wordt ge maakt". DüitechkiacL Mariënburg, 30 Aug. Aan het diner voor de provincie West-Pruisen, dat gisteren hier gegeven werd, bracht de Kei zer een dronk uit, waarin hij zeide, dat de bloei van de provincie slechts hierdoor mo gelijk was geweest, dat de vrede, gevolg van dagen van grooten roem, die voor veer tig jaren onder onzen grooten Keizer werd bevochten, voor het land behouden is ge bleven. De Marienburger orderidders leerden, dat germanendom en christendom onafscheidelijk verbonden zijn. De Keizer ging daarna aldus voort: Gelijk mijn zalige grootvader en ik on,s hebben voorgesteld, als werkende op allerhoogst bevel van onzen Heer en God, zoo neem ik aan van ieder eerlijk christen, wie hij ook zij en tot welke partij hij moge behooren, dat hij de hand van andersgezinden zal aannemen, als het er op aankomt groote dingen voor het va derland te doen. De eene confessie drage de andere met liefde. De Keizer eindigde met drie hoera's voor West-Prui6eu. B e r 1 ij n, 2 9 Aug. De Nordddeut- sche Allg. Zeitung schrijft naar aanleiding van de protesten van een deel der pers tegen de door den Keizer te Koningsbergen gehouden rede, dat deze rede geen regee- ringsdaad, maar een persoonlijke belijdenis van den Keizer was. Als zoodanig ademt zij den geest van het op godsdienstigen grond slag berustende plichtsbesef, dat de Keizer bij herhaling kenbaar heeft gemaakt en bij de uitoefening van zijne taak als monarch steeds aan den dag heeft gelegd. De aanvallen zijn voornamelijk gericht tegen de zinsnede die inhoudt, dat de Kei zer zijn weg zal gaan, zonder zich te sto ren aan de meeningen van den dag. Maar een slechte koning zou hij zijn, die de mee ningen van den dag tot richtsnoer van zijn handelen zou nemen. Evenmin ligt in de vermelding van het historische fe t, dat de koningen van Prui sen de kroon niet uit de handen van parle menten ontvingen, minachting van volks rechten en volksbesluiten. Daarmee zou ook niet otereen te brengen zijn, dat deze rede een ieder in het land uitnoodigt tot me dewerking aan de bevordering der welvaart en der vreedzame ontwikkeling van het va derland. Wanneer men dit in het oog houdt, dan is de vraag, wat de Rijkskanselier zal doen, gemakkelijk te beantwoorden. De Rijkskanselier weet hoe ver de Keizer er van af is geweest zich in den actueelen strijd der partijen te mengen en aan zijne rede den absolutistischen zin te geven, die er kunstmatig ingelegd en uitgelezen is met dc bedoeling om te agiteeren. Hij zal den Keizer verdedigen tegen willekeurige uitleggingen en boosaardige verdraaiingen en zal de regeeringsza- ken, gelijk tot dusver, in volle over eenstemming met de Kroon en onder hand having van alle grondwettelijke rechten, blijven leiden- De Kreuz-Zeitung, het conservatieve hoofdorgaan, constateert, dat het liberalis me en de democratie overeenstemmen in de bestrijding van '6 Keizers rede te Konings bergen, hetgeen hierom niet kan verrassen, omdat aan de geheele linkerzijde het dogma van de volkssouvereiniteit gemeen is, ier wij 1 Keizer Wilhelm aan de conservatieve opvatting vasthoudt, dat aan de Koningen van Pruisen de kroon ,,van Gods genade alleen is verleend en niet door parlementen, volksvergaderingen en volksbesluiten". Het blad meent, dat de grondwet tusschen deze -twee politieke dogma's geen compromis heeft gebracht en schrijft: Het is daarom sj iegelvechterij, wanneer liberale en demo cratische bladen zich op de grondwet be roepen, alsof de grondwet, door het volk mondig te verklaren, den Koning de mondig heid ontnomen heeft. Ja, dat was de hoop van de liberalen en democraten, toen in de Novemberdagen de Koning zich het zwijgen oplegde en stil over zijn hoofd liet gaan iets waarvoor anderen de hoofdschuld droe gen liet was echter niet aan te nemen, dat de Koning op den duur zich in 't ongelijk zou laten stellen. En hij heeft op den 25en zijne opvatting van de rechten en plichten van den Koning van Pruisen weer eens even scherp en duidelijk uitgesproken als ooit te voren. Niemand zal den Koning kunnen verwijten, dat hij ergens of ooit de poging beproefd of de bedoeling getoond heeft, de bezworen rechten van de Kroon uit te breiden. D> Germania, het orgaan vau het thans met de conservatieven verbonden centrum, meent, dat de opgewondenheid over 's Kei zers rede wel wat kunstmatig is. Wat de Keizer heeft gezegd, was volstrekt niets nieuws. Niets geeft recht tot de opvatting, dat de Keizer zijne meening over zijn be roep heeft gewijzigd. Het wa6 enkel de plaats en hare geschiedenis, waardoor de Keizer aanleiding vond tot de aangevallen uitingendat hem zijn temperament daarbij wat verder voortsleepte, is zoo'n groot on geluk niet. Eene program-rede heeft hij ze ker niet willen houden. Op een tijd, waarop alles wat links staat, naar liberale politiek roept, is het onaangenaam iets te moeten he oren wat hyperconservatief klinkt. Maar de rede heeft noch de verkondiging van het persoonlijke régime, noch eene aanzegging van strijd aan het liberalisme en eene ver klaring van instemming met de conserva tieve partij of met het zwart-blauwe blok willen zijn. De toebereidselen tot de ontvangst van het Czarenpaar in Friedberg, waar zij heden werden verwacht, zijn verricht onder per soonlijk toezicht van den groothertog von Hessen, die zich zelf heeft overtuigd, dat alle maatregelen voor hunne veiligheid zijn genomen. I)e inrichting van de voor het Czarenpaar bestemde vertrekken is deftig, maar niet overladen. De Keizerin zal do groote hoekkamer met drie ramen bewonen, die haar vroeger, toen zij nog eene jonge, onbezorgde prinses was, tot verblijf diende. Alles is gebleven zooak het destijds was het eenvoudige bed, donkergroene tapijten, de eenvoudige kroonlamp met kaarsen en de portretten aan den wand. Ook de eetzaal en de ontbijtkamer hebben de vroegere een voudige inrichting behouden. Op verlangen van den Czaar zal de ont vangst met het oog op den toestand van de Czarine zeer eenvoudig zijn. Ook de Duitsche Keizer heeft wegens den lijdenden toestand van de Czarina voorloopig afgezien van een bezoek iu Friedberg. Slechts een beperkt aantal van de naaste 'bloedverwanten zal naar Friedberg komen. De spoorwegen, waarover de keizerlijke trein werd vervoerd, werden tijdens de reis van de Russische grens tot Friedberg over dag en bij nacht door soldaten, politie en gendarmerie bewaakt. De maatregelen van beveiliging en bewa king zijn met groote zorg genomen en zul len zeer 6treug worden toegepast. Alle hotelhouders in Friedberg ziju uitdrukkelijk herinnerd aan hunne verplichting om bij aankomst van vreemdelingen daarvan ter stond aangifte te doen aan de politie. Detec tives uit alle landen zijn in Friedberg bijeen, uit Engelaud, Frankrijk, België, Italië, Spanje en vooral uit Rusland. Zij hebben tot taak, verdachten of niet voldoend gele gitimeerde personen uit het buitenland aan te houden en, als het uoodig mocht zijn te zorgen, dat zij verwijderd worden. Den hoofddienst hebben de Russische politie en gendarmerie; voor don nachtdienst ziju politiehonden beschikbaar. FrankrIJth De minister Millerand heeft in eene rede te Grenoble gewag gemaakt van de aanval len, die in sommige algemeene raden ge richt zijn tegen de politiek van de regeeriug. Hij zeide, dat de regeering meer dan ooit besloten is haar programma trouw te blijven, dat door het parlement is goedgekeurd. Het is niet minder noodig den vrede onder de Franschen als onder de volken te handhaven. Spanja. Over het antwoord, dat het Vaticaan na lang dralen heeft gegeven op de laatste nota van de Spaausche regeering, waaruit is ge bleken dat men aan die zijde niet van zins is het besluit tot verbod der toelating van nieuwe congregatiën in te trekken of terug te komen op den maatregel tot waarborging van de godsdienstvrijheid, wordt bericht, dat dit eigenlijk geen antwoord is. Het bevat, volgens een bericht uit Rome aan de Cor- riere della Sera geene nieuwe verklaringen 32 DOOR RUDOLF HERZOG. ,,ALs ik? Miesjelief, hoe kom je op die gedachle? Dat moge God verhoeden. Jij bent op een beteren weg om een nuttig mensch te worden. En jij hebt den heer lijken moed vau de jeugd. Als ikEn dat hoor ik van zoo'n dapper meisje! Ja, als ik nog achttien of twintig jaar was! En dan zou 't nog niet gaan. Weet je wat men ;n onze Hamburger kringen een „fami lieraad." noemt? En wat men een „zwart schaap noemt? Nu, wij hadden zoo'n fa milieraad,, en het „zwarte schaap" was ik, want, hoe afschuwelijk!ik wou mij, hoewel van goeden huize, aan een studie vak wijden 1 Ik had geen greintje gevoel van trots, niet het minste verstand en bo ven alles mij ontbrak het juiste gevoel van schaamte. Dat hoorde ik vijf malen, toen zoo'n familieraad gehouden werd. En na de zesde trouwde ik met mijn neef Theodoor, dien ze voor mij hadden uitge zocht." Op het gezicht van Marga Vanheil hadden kleur en bleekheid elkander afge wisseld. Zij zat roerloos op haar stoel. „MevTouw Brambérg" er lag iets smeek'-nds in den toon van haar stem 't spijt mij, als ik een droevige stemming bij u heb opgewekt." ,,Ncen," antwoordde mevrouw Brain- beifg, ,,je hebt me zelfs vroolijk gestemd, omdat je zooveel goeds van mij deukt. Maar ik moet daar nog het bewijs van geven en zal daar dan ook moeite voor doen. Dat beloof ik je met een druk van dit kleine, dappere handje. Zie je, nu hebben wij toch al half en half een geheimpje met el kaar." „Wat kunt u met opgewektheid spreken, mevrouw. Ik heb toch geen ongelijk, als ik mij u tot voorbeeld wil nemen." Mevrouw Bromberg bleef eenigen tijd stil uit het raam kijken, terwijl haar han den zich zenuwachtig bewogen. „Die menschen daarbuiten," zeide zij zacht tot zichzelf, „die ons voor koel hou den, hebben toch niet geheel ongelijk Onze families trouwen altijd met en onder elkaar en men kent elkander al zoo lang en zoo volkomen, dat men elkander weinig nieuws heeft te vertellen. Dat stompt af en legt asch op den gloed, die misschien dikwijls iets beter verdiend 'had, dan 's uvonds in het salon wat op te flikkeren Dat maakt koel." „Gisteravond," zeide Margaretha Van heil onverhoeds, „ben ik in gezelschap ge weest met mevrouw Twersten. Eerst in de opera en daarna bij een soupeetje." Ingeborg Bramberg keerde het hoofd naar he"» meisje en keek haar in de oogeu. Zij zag echter haar onschuldigen blik. „Ken je mevrouw Twersten al van vroe ger?" „Toen ik nog een klein meisje was, kwam ik met papa daar aan huis. Ook Robert kwam bij ons aan huis. Maar dat herin nert mevrouw Twersten zioli niet meer. Eigenlijk heb ik haar pas gisteren leeren kennen." „Door meneer Twersten?" „0, neen, door Robert. 'Hij had ons gevraagd mijn broer Frits en mij, om s avonds biij hen in de loge te komen. Ook meneer.Bramberg was er. En daarna zijn wij, nog een paar uur samen gebleven." „Zij is een mooie vrouw, mevrouw An- gèle Twersten," zeide Ingeborg Brannberg. „Ja.... mevrouw Twersten is heel mooi," gai Marga ten antwoord. „Je zegt dat zoo treurig, juffrouw Van heil 1 He', roemen van schoonheid moet toch vreugde geven." Het jonge meisje bleef recht voor zich uit zien. Langzaam welde er een traan in haar oog, verdikte zich aan de wimpers en viel neer. „Wat is er, juffrouw Vanheil?" Zij legde haar hand op de knie van het meisje. „Neen, neen, ontken 't maar niet. Al is 't ook maar één traantje, ik heb 't toch ge zien. De andere tranen vloeien dan naar binnen. Maar dat is niet goéd;. Dat weet ik van mezelf. Ik heb 't mij dan ook spoe dig afgewend. Is 't gisteravond niet pret tig geweest?" „O, zeker.... mevrouw't was héél prettig." „Is Robert onaardig geweest? Of mijn man? Want broeder Frits zal zijn zuster toch geen aanleiding tot verdriet hebben gegeven 1" „Mijn broer Frits had alleen maar oogen voor mevrouw Twersten?" „Dat pleit voor zijn smaak. Vin-je ook niet, Marga? Het ie dus prettig en vroo lijk geweest en jelui liebt 't elkander ge zellig gemaakt. Wat wil je dan nog meer?" „.Memand van de andereu heeft iets ge mist. „Eu jij dau?" Marga Vanheil ant woordde hierop zonder zelf te weten hoe zij den moed daartoe had „Ik vond, dat meneer Twersten ont brak." „Kindlief!" riep mevrouw Ingeborg lachend uit, „meneer Twersten kan er toch niet altijd bij: zijn!" „Meneer Twersten zal altijd ontbreken,," zeide Marga Vanheil. „Hoe bedoel je dat?" Ingeborg Bram berg was plotseling zeer ernstig geworden. „Wees openhartig met me." „'t Is misschien erg dwaas van me, me vrouw, maar 't wil toch niet uit mijn ge dachten, dat hij altijd zoo alleen is. Nie mand heeft zelfs zijn naam genoemdzijn vrouw niet, Bob niet, niemand. En toch waren zij allen heel vroolijk. Dat heeft mij zoo getroffen." „Lief kind", zeide mdvrouw Bramberg met vriendelijken ernst, „meneer T werst en is nooit alleen, zelfs als hij alleen in zijn 'huis of op de werf is. Dat zul je toch wel begrij pen." „Ja, mevrouw, dat begrijp ik ook wel. 't Is ook eigenlijk dwaas van me, maar... „Is er nog een maar?" „Weeet u nu ook openhartig met me. Gelooft u, datmeneer en mevrouw Twerstenmet elkander.zijn?" „Ziitf dat onze zaken wel'?" zeide ïnte- vrouw Ingeborg zacht. „Zeker, mevrouw, omdat wijbei deneerbied voor hem hebben. Daar ommogen wij er over spreken, is 't niet? Zeker, dat mogen wij." „Ja," hernam mevrouw Bramberg, „dat is zoo. En daarom zal ik ook antwoord ge ven, want 't is waar. Hij is een bewonde renswaardig man, die de 6tille vereering van zoo'n lief, mooi meisje wel verdient. Zeker," zeide zij lachend knikkend, toen Marga haastig iets wilde tegenwerpen. „Ook ilc vereer hem. En weet nu wèlmevrouw Angèlc Twersten komt hier eigenlijk niet in aanmerking. Wij mogen geen rechter wezen, waar wij zelf partijdig zijn. Het staat met dit huwelijk als met zooveel an dere. De oorzaak inag verschillen, de uit werking is dezelfde. Maar je zoudt mis schien willen weten, of onze vriend niette min gelukkig i6. En dat kan ik je wel met zekerheid zeggen, kindlief, hij is niet on gelukkig. Ben je nu een beetje gerustge steld „Ja," zeide Marga mét nadruk, terwijl zij opstond. „Nu nog mooier!" Ingeborg sloeg snel haar arm om haar middel, „wil je, nu je dat weet, dadelijk wegloopen? Je bezoek gold dus eigenlijk niet mij, maar een an der? Dat iis niet erg vleiend voor mij." „Mag ik dan lieusch nog wat blijven, mevrouw?" „Zeker, als je 't ten minste prettig vindt. Anders schel ik onmiddellijk om je hoed en mantel." „Neen, doet u dat alstublieft niet. Ik ben heel graag bij u. Maar nu schaam ik mij toch een beetje." Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1910 | | pagina 1