91.
9"* Jaargang.
Dinsdag 30 Augustus 1910.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
H.A.NZEA. TEN.
AMERSFOORTSCH DAGBLAD.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden voor Amersfoortf l.OO.
Idem franco per post - 1.50
Afzonderlijke nummert - 0.05.
Cv. j Ciu an versehijn dagelijks behalv op Zon- en Feest
dagen.
Advertentiënmededeelingen enz.gelieve men vóór 11 uur
's morgens bft de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF C°.
Utr»«ht»«hestraat 1. Intertomm. Telephoonnumrei.r 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
VlB 1—5 regel. f O.S*.
Elke regel meer - 0.16.
Dienstaanbiedingen en aanvragen 15 eenta bij voeruitbetalinf
Qroote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeelige bepalingen tot
het herhaald adverteeren in dit Blad, by abonnement. Eehe
oirenlairebevattende da voorwaarden, werdt ep aanvraag
toegezonden.
Kennisgevingen.
Burgemeester en Wethouders d/r gemeente
Amersfoort 'brengen ter algemeeno kennis, dat
bij hun besluit van heden, ingevolge art. 8 der
Hinderwet, aan de Maatschappij tot détaiilverkoop
van petroleum ,,de Automaat", gevestigd te Rot
terdam, vergunning is verleend voor de oprich
ting van ecne bename-Jbewaanpitaats voor eene
hoeveelheid van ten. hoogste 240 Liter, jn het
perceel Ulrechtsohestraat, wijk E, no. 24, kadas
traal bekend gemeente Amersfoort, sectie E, no
4447, onder voorwaarde, <lat:
a. de 'kluis zoodanig op de op de bijbehooreude
teekening aangegeven plaats wordt gesteld, dat
de bovenkant van den vloer tenminste 0.05 M.
boven het aanliggend terrein is gelegen
>b. de kluis rondom ten minste 1 Meter geheel
vrijstaat, en zoodanig onder een open afdalk ge
plaatst wordt, dat de kJiuis geliéel voor het zon
licht is 'beschut;
c. het onder b genoemde afdak door een stevig
rasterwerk afgescheiden, .wordt van 'het aanlig
gend terreindat 'het in dit rasterwerk aan te
brengen coegangshekje draaibaar is en ten allen
tijde, behalve .bij het noodzakelijk betreden van
het afgescheiden terrein, met een stevig slot ge
sloten is.
Amersfoort, den 25. Augustus 1910.
Burgemeester en Wet'liouders voornoemd.
Do Burgemeester,
OBLOSSEWeth., 1°.-Burg.
De Secretaris,
J. G. STEXFERT KROESE.
Politiek Overzicht
De rede van den Duiischen
Keizer.
Keizer Wilhelm II heeft op zijne reis
door do oostelijke provinciën van zijn
rijk meermalen in afterdhinerspeeches uit
gedrukt wat. er in zijn gemoed om
ging. In Posen ie hij daarmee niet onge
lukkig geweest; de rede, die hij iu zijne
jongBte residentiestad heeft gehouden, is
door de 'bezonnen elementen van de bevol
king met- sympathie begroet als eene lands-
vaderlijke vermaning tot aaneensluiting van
alle krachten. In tegenstelling daarmee
heeft de rede in Koningsbergen een waren
storm verwekt in het geheele land. „Wij
staan weer op dezelfde plek als voor twee
jaren, toen 'het geraas der Novemberstormen
'begon", schrijft een nation aal-liberaal blad
en 'helt drukt daarmee heb gevoel uit, dat
Ibreede kringen verontrust.
De rede roert in een kort 'bestek verschil
lende vraagstukken aan. De herinneringen
aan het verleden, die op den keizerlijken re
denaar bij zijn verblijf in het slot te Ko
ningsbergen, dat de wieg geweest is van het
Pruisische koningschap werkten, hebben
'hem aanleiding gegeven om de vrouwen te
vermanen niet mee te doen aan de moderne
vrouwenbeweging, maar hare taak te zoeken
in den- stillen arbeid in huis en in het ge
zin, en de mannen op het hart te drukken,
dat zij alle oorlogedeugden moeten koeste
ren en dat zij bovenal er op bedacht moeten
zijn de wapenrusting zonder leemte te on
derhouden, steeds heit oog gericht houdende
op de groote vorderingen, die de huren
hebben gemaakt. In de wijze waarop die ver
maningen gegeven werden, straalt eene op
vatting door van de taak van den monarch
en van den oorsprong van zijne macht, die
als 't ware uitlokt tot protest omdat zij in
strijd is met- létter en geest van de grond
wettige 'bepalingen van rijk en staat. Een
zoo gematigd orgaan als de Nationa'lliiberale
Korrespondenz schrijft:
,,De Keizer heeft, zonder dat daartoe eene
dringende aanleiding bestond, er op gewe
zen, dat Wilhelm I 'heeft gezegd de kroon
slechts van Gods genade en niet van parle
menten, Volksvergaderingen en voiksbeslui
ten te hébben ontvangen, en hij heeft zich
uitdrukkelijk vereenzelvigd met dezo opvat
ting door te zeggen: „Als instrument van
den Heer mij beschouwende, zonder reke
ning te houden met opvattingen en meenin-
,gcn van den dag, ga ik mijn weg." Dat het
voor den drager van de kroon raadzaam is
over het oordeel ook van de welmeenenden
onverschillig heen t? zien, komt ons eene in
waarheid noodlottige meening voor, nog
daargelaten, dat het niet den gee^t van de
grondwet, met de welbegrepen constitutio
neel© gedachte eenvoudig niet vereenigbaar
is wanneer de monarch op minachtende wijze
van parlementen en volksbesluiten spreekt.
Dat is in het nationale belang diep te be
treuren, vooral omdat moeielijk is aan te
nemen, dat de Keizer nog zal zijn af te
brengen van het in Koningsbergen uitge
drukte standpunt. Wanneer echter de natio
nale kritiek dat niet te weeg brengt, dan
kan het misschien worden bewerkt door te
verwijzen naar een woord van Frederik den
groote, den grootsten Hohenzo'ller, dien de
Keizer bij 'herhaling als zijn voorbeeld heeft
aangewezen Koningen zijn mensbhen zoo-
als andere men6chen en genieten niet het uit
sluitende voorrecht volkomen te zijn iu eene
wereld, waarin niets volkomen i6."
Een deel van de critiek, die 's Keizers
woorden hebben gevonden, komt neer op den
rijkskanselier, die niet tegenwoordig was aan
den maaltijd, waar de rede gehouden werd
Men vraagt zich af of hij de rede, voordat
zij werd gehouden, heeft gezien, of hij haar
heeft goedgekeurd en wat hij, als hij dat
niet heeft gedaan, denkt te deen. De toe
stand is voor hem te minder aangenaam, om
dat natuurlijk terstond de herinnering op
komt aan vorst Bülow, die twee jaren ge
leden, naar aanleiding van een zelfde geval,
op zich had genomen den Keizer de me ming
van den rijksdag kenbaar te maken. Destijds
kon men er over verschillen of de keizerlijke
woorden over de buitenlandsche politiek, die
de Daily Telegraph had bekend gemaakt,
een grondslag konden opleveren voor een
debat in den rijksdag. Thans gaat dat niet
aan. Daar de rede van den Keizer in den
Ileiohsanzeiger is afgedrukt, is zij niet te
kenschetsen als eene zuiver persoonlijke
meening van den Keizer; zij zal dus zeer
zeker in den rijksdag een onderwerp van
hespreking uitmaken, waar zij koren zal aan
dragen op den molen van de sociaal-demo
craten, wier orgaan, de Vorwarts, schrijft:
,,Wij eischeu de bijeenroepiag van den Duit-
schen rijksdag? Wilhelm II heeft het ptr-
Swüiilijke gezag geproclameerd; de rijksdag,
de vertegenwoordiging van liet Duitsche
volk, heeft den onafwijsbaren plicht den
handschoen op te nemen en aan de Kroon
de constitutioneele grenzen te wijzen".
l)o bladen .n gematigde richting betreu
ren liet diep, dat er thans in den toch reeds
verwarden binnenlandschen toestand een
nieuw onderwerp van strijd is geworpen, dat
de- reeds aanwezigen verscherpt, en dat juist
de in niarchale gezindheid, die tot de grond
begrippen van het Duitsche openbare leven
behoort, in den maalstroom van den strijd
u geworpen. Schering e i i slag bij de meeste
beschouwingen is het woordteleurstelling;
do rede wordt aangeduid als eene teleur
stelling van de hoop, dat de Keizer zich
voortaan zou onthouden van uitdrukkingen,
die hem met de constitutioneele instellingen
in tegenspraak zouden brengen. Z o schrijft
<le Köln. Ztg.
,,Hei was zeker niet tie bedoeling van den
Keizer den strijd der partijen op nieuw aan
te blazen wanneer men zich echter afvraagt
wat hij dan toch met zijne woorden heeft
bedoeld, dan staat men voor een raadsel.
Niemand heeft, zooveel wij weten, in den
laatsten tijd aan de Pruisische koningen
hun koningschap van God6 genade betwist,
niemand heeft beweerd, dat zij de kroon
dragen van de genade des volks of als creatu
ren van het parlement. En als iemand zulke
beweringen had gedaan, dan zouden zij niet
waard geweest zijn op zulk eene plaats en
uit zulk een mond weerlegd te worden. Om
deze redenen betreuren wij 's Keizers woor
den. maar wij komen op tegen dé onreine
pogingen er eene bedoeling in te leggen, die
zij niet kunnen hebben gehad. Wij hou
den vast aan den godsvrede van 1908,
die bepaalt, dat in Duitschland en Prui
sen in nauwe overeenstemming tusschen
Kroon en volk meet worden gelegeerd,
omdat dit de eenige vorm is, waaronder
flink en deugdelijk voor alle deelen van
het volk kan worden geregeerd, en wij
verzetten ons er tegen, dat deze gods
vrede door eene door partijbelang ingegeven
kritiek, waarmee niet het welzijn van het
geheel is gediend, te schande wordt ge
maakt".
DüitechkiacL
Mariënburg, 30 Aug. Aan het
diner voor de provincie West-Pruisen, dat
gisteren hier gegeven werd, bracht de Kei
zer een dronk uit, waarin hij zeide, dat de
bloei van de provincie slechts hierdoor mo
gelijk was geweest, dat de vrede, gevolg
van dagen van grooten roem, die voor veer
tig jaren onder onzen grooten Keizer werd
bevochten, voor het land behouden is ge
bleven. De Marienburger orderidders
leerden, dat germanendom en christendom
onafscheidelijk verbonden zijn. De Keizer
ging daarna aldus voort: Gelijk mijn zalige
grootvader en ik on,s hebben voorgesteld,
als werkende op allerhoogst bevel van onzen
Heer en God, zoo neem ik aan van ieder
eerlijk christen, wie hij ook zij en tot welke
partij hij moge behooren, dat hij de hand
van andersgezinden zal aannemen, als het
er op aankomt groote dingen voor het va
derland te doen. De eene confessie drage de
andere met liefde.
De Keizer eindigde met drie hoera's voor
West-Prui6eu.
B e r 1 ij n, 2 9 Aug. De Nordddeut-
sche Allg. Zeitung schrijft naar aanleiding
van de protesten van een deel der pers
tegen de door den Keizer te Koningsbergen
gehouden rede, dat deze rede geen regee-
ringsdaad, maar een persoonlijke belijdenis
van den Keizer was. Als zoodanig ademt zij
den geest van het op godsdienstigen grond
slag berustende plichtsbesef, dat de Keizer
bij herhaling kenbaar heeft gemaakt en bij
de uitoefening van zijne taak als monarch
steeds aan den dag heeft gelegd.
De aanvallen zijn voornamelijk gericht
tegen de zinsnede die inhoudt, dat de Kei
zer zijn weg zal gaan, zonder zich te sto
ren aan de meeningen van den dag. Maar
een slechte koning zou hij zijn, die de mee
ningen van den dag tot richtsnoer van zijn
handelen zou nemen.
Evenmin ligt in de vermelding van het
historische fe t, dat de koningen van Prui
sen de kroon niet uit de handen van parle
menten ontvingen, minachting van volks
rechten en volksbesluiten. Daarmee zou ook
niet otereen te brengen zijn, dat deze rede
een ieder in het land uitnoodigt tot me
dewerking aan de bevordering der welvaart
en der vreedzame ontwikkeling van het va
derland.
Wanneer men dit in het oog houdt, dan is
de vraag, wat de Rijkskanselier zal doen,
gemakkelijk te beantwoorden.
De Rijkskanselier weet hoe ver de Keizer
er van af is geweest zich in den actueelen
strijd der partijen te mengen en aan zijne
rede den absolutistischen zin te geven, die
er kunstmatig ingelegd en uitgelezen is
met dc bedoeling om te agiteeren.
Hij zal den Keizer verdedigen tegen
willekeurige uitleggingen en boosaardige
verdraaiingen en zal de regeeringsza-
ken, gelijk tot dusver, in volle over
eenstemming met de Kroon en onder hand
having van alle grondwettelijke rechten,
blijven leiden-
De Kreuz-Zeitung, het conservatieve
hoofdorgaan, constateert, dat het liberalis
me en de democratie overeenstemmen in de
bestrijding van '6 Keizers rede te Konings
bergen, hetgeen hierom niet kan verrassen,
omdat aan de geheele linkerzijde het dogma
van de volkssouvereiniteit gemeen is, ier
wij 1 Keizer Wilhelm aan de conservatieve
opvatting vasthoudt, dat aan de Koningen
van Pruisen de kroon ,,van Gods genade
alleen is verleend en niet door parlementen,
volksvergaderingen en volksbesluiten". Het
blad meent, dat de grondwet tusschen deze
-twee politieke dogma's geen compromis
heeft gebracht en schrijft: Het is daarom
sj iegelvechterij, wanneer liberale en demo
cratische bladen zich op de grondwet be
roepen, alsof de grondwet, door het volk
mondig te verklaren, den Koning de mondig
heid ontnomen heeft. Ja, dat was de hoop
van de liberalen en democraten, toen in de
Novemberdagen de Koning zich het zwijgen
oplegde en stil over zijn hoofd liet gaan
iets waarvoor anderen de hoofdschuld droe
gen liet was echter niet aan te nemen, dat
de Koning op den duur zich in 't ongelijk
zou laten stellen. En hij heeft op den 25en
zijne opvatting van de rechten en plichten
van den Koning van Pruisen weer eens even
scherp en duidelijk uitgesproken als ooit te
voren. Niemand zal den Koning kunnen
verwijten, dat hij ergens of ooit de poging
beproefd of de bedoeling getoond heeft, de
bezworen rechten van de Kroon uit te
breiden.
D> Germania, het orgaan vau het thans
met de conservatieven verbonden centrum,
meent, dat de opgewondenheid over 's Kei
zers rede wel wat kunstmatig is. Wat de
Keizer heeft gezegd, was volstrekt niets
nieuws. Niets geeft recht tot de opvatting,
dat de Keizer zijne meening over zijn be
roep heeft gewijzigd. Het wa6 enkel de
plaats en hare geschiedenis, waardoor de
Keizer aanleiding vond tot de aangevallen
uitingendat hem zijn temperament daarbij
wat verder voortsleepte, is zoo'n groot on
geluk niet. Eene program-rede heeft hij ze
ker niet willen houden. Op een tijd, waarop
alles wat links staat, naar liberale politiek
roept, is het onaangenaam iets te moeten
he oren wat hyperconservatief klinkt. Maar
de rede heeft noch de verkondiging van het
persoonlijke régime, noch eene aanzegging
van strijd aan het liberalisme en eene ver
klaring van instemming met de conserva
tieve partij of met het zwart-blauwe blok
willen zijn.
De toebereidselen tot de ontvangst van
het Czarenpaar in Friedberg, waar zij heden
werden verwacht, zijn verricht onder per
soonlijk toezicht van den groothertog von
Hessen, die zich zelf heeft overtuigd, dat
alle maatregelen voor hunne veiligheid zijn
genomen. I)e inrichting van de voor het
Czarenpaar bestemde vertrekken is deftig,
maar niet overladen. De Keizerin zal do
groote hoekkamer met drie ramen bewonen,
die haar vroeger, toen zij nog eene jonge,
onbezorgde prinses was, tot verblijf diende.
Alles is gebleven zooak het destijds was
het eenvoudige bed, donkergroene tapijten,
de eenvoudige kroonlamp met kaarsen en de
portretten aan den wand. Ook de eetzaal en
de ontbijtkamer hebben de vroegere een
voudige inrichting behouden.
Op verlangen van den Czaar zal de ont
vangst met het oog op den toestand van de
Czarine zeer eenvoudig zijn. Ook de Duitsche
Keizer heeft wegens den lijdenden toestand
van de Czarina voorloopig afgezien van een
bezoek iu Friedberg. Slechts een beperkt
aantal van de naaste 'bloedverwanten zal
naar Friedberg komen.
De spoorwegen, waarover de keizerlijke
trein werd vervoerd, werden tijdens de reis
van de Russische grens tot Friedberg over
dag en bij nacht door soldaten, politie en
gendarmerie bewaakt.
De maatregelen van beveiliging en bewa
king zijn met groote zorg genomen en zul
len zeer 6treug worden toegepast. Alle
hotelhouders in Friedberg ziju uitdrukkelijk
herinnerd aan hunne verplichting om bij
aankomst van vreemdelingen daarvan ter
stond aangifte te doen aan de politie. Detec
tives uit alle landen zijn in Friedberg bijeen,
uit Engelaud, Frankrijk, België, Italië,
Spanje en vooral uit Rusland. Zij hebben
tot taak, verdachten of niet voldoend gele
gitimeerde personen uit het buitenland aan
te houden en, als het uoodig mocht zijn te
zorgen, dat zij verwijderd worden. Den
hoofddienst hebben de Russische politie en
gendarmerie; voor don nachtdienst ziju
politiehonden beschikbaar.
FrankrIJth
De minister Millerand heeft in eene rede
te Grenoble gewag gemaakt van de aanval
len, die in sommige algemeene raden ge
richt zijn tegen de politiek van de regeeriug.
Hij zeide, dat de regeering meer dan ooit
besloten is haar programma trouw te blijven,
dat door het parlement is goedgekeurd. Het
is niet minder noodig den vrede onder de
Franschen als onder de volken te handhaven.
Spanja.
Over het antwoord, dat het Vaticaan na
lang dralen heeft gegeven op de laatste nota
van de Spaausche regeering, waaruit is ge
bleken dat men aan die zijde niet van zins
is het besluit tot verbod der toelating van
nieuwe congregatiën in te trekken of terug
te komen op den maatregel tot waarborging
van de godsdienstvrijheid, wordt bericht, dat
dit eigenlijk geen antwoord is. Het bevat,
volgens een bericht uit Rome aan de Cor-
riere della Sera geene nieuwe verklaringen
32 DOOR
RUDOLF HERZOG.
,,ALs ik? Miesjelief, hoe kom je op die
gedachle? Dat moge God verhoeden. Jij
bent op een beteren weg om een nuttig
mensch te worden. En jij hebt den heer
lijken moed vau de jeugd. Als ikEn dat
hoor ik van zoo'n dapper meisje! Ja, als
ik nog achttien of twintig jaar was! En
dan zou 't nog niet gaan. Weet je wat
men ;n onze Hamburger kringen een „fami
lieraad." noemt? En wat men een „zwart
schaap noemt? Nu, wij hadden zoo'n fa
milieraad,, en het „zwarte schaap" was ik,
want, hoe afschuwelijk!ik wou mij,
hoewel van goeden huize, aan een studie
vak wijden 1 Ik had geen greintje gevoel
van trots, niet het minste verstand en bo
ven alles mij ontbrak het juiste gevoel
van schaamte. Dat hoorde ik vijf malen,
toen zoo'n familieraad gehouden werd. En
na de zesde trouwde ik met mijn neef
Theodoor, dien ze voor mij hadden uitge
zocht."
Op het gezicht van Marga Vanheil
hadden kleur en bleekheid elkander afge
wisseld. Zij zat roerloos op haar stoel.
„MevTouw Brambérg" er lag iets
smeek'-nds in den toon van haar stem
't spijt mij, als ik een droevige stemming
bij u heb opgewekt."
,,Ncen," antwoordde mevrouw Brain-
beifg, ,,je hebt me zelfs vroolijk gestemd,
omdat je zooveel goeds van mij deukt. Maar
ik moet daar nog het bewijs van geven en
zal daar dan ook moeite voor doen. Dat
beloof ik je met een druk van dit kleine,
dappere handje. Zie je, nu hebben wij
toch al half en half een geheimpje met el
kaar."
„Wat kunt u met opgewektheid spreken,
mevrouw. Ik heb toch geen ongelijk, als
ik mij u tot voorbeeld wil nemen."
Mevrouw Bromberg bleef eenigen tijd
stil uit het raam kijken, terwijl haar han
den zich zenuwachtig bewogen.
„Die menschen daarbuiten," zeide zij
zacht tot zichzelf, „die ons voor koel hou
den, hebben toch niet geheel ongelijk
Onze families trouwen altijd met en onder
elkaar en men kent elkander al zoo lang
en zoo volkomen, dat men elkander weinig
nieuws heeft te vertellen. Dat stompt af
en legt asch op den gloed, die misschien
dikwijls iets beter verdiend 'had, dan
's uvonds in het salon wat op te flikkeren
Dat maakt koel."
„Gisteravond," zeide Margaretha Van
heil onverhoeds, „ben ik in gezelschap ge
weest met mevrouw Twersten. Eerst in de
opera en daarna bij een soupeetje."
Ingeborg Bramberg keerde het hoofd
naar he"» meisje en keek haar in de oogeu.
Zij zag echter haar onschuldigen blik.
„Ken je mevrouw Twersten al van vroe
ger?"
„Toen ik nog een klein meisje was, kwam
ik met papa daar aan huis. Ook Robert
kwam bij ons aan huis. Maar dat herin
nert mevrouw Twersten zioli niet meer.
Eigenlijk heb ik haar pas gisteren leeren
kennen."
„Door meneer Twersten?"
„0, neen, door Robert. 'Hij had ons
gevraagd mijn broer Frits en mij, om
s avonds biij hen in de loge te komen. Ook
meneer.Bramberg was er. En daarna zijn
wij, nog een paar uur samen gebleven."
„Zij is een mooie vrouw, mevrouw An-
gèle Twersten," zeide Ingeborg Brannberg.
„Ja.... mevrouw Twersten is heel mooi,"
gai Marga ten antwoord.
„Je zegt dat zoo treurig, juffrouw Van
heil 1 He', roemen van schoonheid moet toch
vreugde geven."
Het jonge meisje bleef recht voor zich
uit zien. Langzaam welde er een traan
in haar oog, verdikte zich aan de wimpers
en viel neer.
„Wat is er, juffrouw Vanheil?" Zij legde
haar hand op de knie van het meisje.
„Neen, neen, ontken 't maar niet. Al is
't ook maar één traantje, ik heb 't toch ge
zien. De andere tranen vloeien dan naar
binnen. Maar dat is niet goéd;. Dat weet
ik van mezelf. Ik heb 't mij dan ook spoe
dig afgewend. Is 't gisteravond niet pret
tig geweest?"
„O, zeker.... mevrouw't was héél
prettig."
„Is Robert onaardig geweest? Of mijn
man? Want broeder Frits zal zijn zuster
toch geen aanleiding tot verdriet hebben
gegeven 1"
„Mijn broer Frits had alleen maar oogen
voor mevrouw Twersten?"
„Dat pleit voor zijn smaak. Vin-je ook
niet, Marga? Het ie dus prettig en vroo
lijk geweest en jelui liebt 't elkander ge
zellig gemaakt. Wat wil je dan nog meer?"
„.Memand van de andereu heeft iets ge
mist. „Eu jij dau?" Marga Vanheil ant
woordde hierop zonder zelf te weten hoe
zij den moed daartoe had
„Ik vond, dat meneer Twersten ont
brak."
„Kindlief!" riep mevrouw Ingeborg
lachend uit, „meneer Twersten kan er toch
niet altijd bij: zijn!"
„Meneer Twersten zal altijd ontbreken,,"
zeide Marga Vanheil.
„Hoe bedoel je dat?" Ingeborg Bram
berg was plotseling zeer ernstig geworden.
„Wees openhartig met me."
„'t Is misschien erg dwaas van me, me
vrouw, maar 't wil toch niet uit mijn ge
dachten, dat hij altijd zoo alleen is. Nie
mand heeft zelfs zijn naam genoemdzijn
vrouw niet, Bob niet, niemand. En toch
waren zij allen heel vroolijk. Dat heeft
mij zoo getroffen."
„Lief kind", zeide mdvrouw Bramberg
met vriendelijken ernst, „meneer T werst en
is nooit alleen, zelfs als hij alleen in zijn
'huis of op de werf is. Dat zul je toch wel
begrij pen."
„Ja, mevrouw, dat begrijp ik ook wel.
't Is ook eigenlijk dwaas van me, maar...
„Is er nog een maar?"
„Weeet u nu ook openhartig met me.
Gelooft u, datmeneer en mevrouw
Twerstenmet elkander.zijn?"
„Ziitf dat onze zaken wel'?" zeide ïnte-
vrouw Ingeborg zacht.
„Zeker, mevrouw, omdat wijbei
deneerbied voor hem hebben. Daar
ommogen wij er over spreken, is 't
niet? Zeker, dat mogen wij."
„Ja," hernam mevrouw Bramberg, „dat
is zoo. En daarom zal ik ook antwoord ge
ven, want 't is waar. Hij is een bewonde
renswaardig man, die de 6tille vereering
van zoo'n lief, mooi meisje wel verdient.
Zeker," zeide zij lachend knikkend, toen
Marga haastig iets wilde tegenwerpen. „Ook
ilc vereer hem. En weet nu wèlmevrouw
Angèlc Twersten komt hier eigenlijk niet
in aanmerking. Wij mogen geen rechter
wezen, waar wij zelf partijdig zijn. Het
staat met dit huwelijk als met zooveel an
dere. De oorzaak inag verschillen, de uit
werking is dezelfde. Maar je zoudt mis
schien willen weten, of onze vriend niette
min gelukkig i6. En dat kan ik je wel met
zekerheid zeggen, kindlief, hij is niet on
gelukkig. Ben je nu een beetje gerustge
steld
„Ja," zeide Marga mét nadruk, terwijl zij
opstond.
„Nu nog mooier!" Ingeborg sloeg snel
haar arm om haar middel, „wil je, nu je
dat weet, dadelijk wegloopen? Je bezoek
gold dus eigenlijk niet mij, maar een an
der? Dat iis niet erg vleiend voor mij."
„Mag ik dan lieusch nog wat blijven,
mevrouw?"
„Zeker, als je 't ten minste prettig vindt.
Anders schel ik onmiddellijk om je hoed
en mantel."
„Neen, doet u dat alstublieft niet. Ik
ben heel graag bij u. Maar nu schaam ik
mij toch een beetje."
Wordt vervolgd.