2 het standbeeld met eene mooie verlichting "wordt geplaatst, dan krijgt men een goed geheel en wordt een lichteffect verkregen, dat dc geheele omgeving beter maakt. De heer van E s v e 1 d. Mijnbeer de voor zitter, ik heb uit de rede van den heer Plomp gehoord, dat hij volstrekt geen tegenstander is van de aanvaarding van het standbeeld zelf. Hij meent zelfs, dat men in het belang van de gemeente zou handelen, door aan het standbeeld eene betere plaats te geven dan die, welke er nu voor gekozen is. Maar er was toch m. i. eene kleine afwijking in zijne redeneering. Wanneer hij eerst zegt: „Het verkeer is daar zoo druk, dat er geen plaats is voor een standbeeld", en hij zegt later: „Het standbeeld staal daar zoo ach teraf, dat heit niet in 't gezicht komt", dan spreekt dat elkaar tegen. Op hot oogenblik is, voor zoover ik er over kan oordeelen, dit de meest geschikte plaats. De commissie heeft deze plaats gekozen met het oog op de vreemdelingen, opdat die, als zij in onge ge meente komen, van haar een aangenaam idee krijgen. De heer Plomp heeft vroeger gezegd: „Wij moeten onze stad aantrekkelijk maken". Zie, dat beoogt de commissie, zij wil de stad aantrekkelijk maken en daarom wil zij het standbeeld op die plaats hebben. B. en W. zijn van oordeel, dat als het Stationsplein vergroot wordt, door het plantsoen tc ver wijderen, daar een vluchtheuvel zal moeten komen ten behoeve van de voetgangers. Als er een vluchtheuvel moet komen, dan wordt die verkregen door er het standbeeld te plaat sen. Ik geloof wij hebben op het oogenblik geen betere plaats voor het standbeeld dan deze. Ik geef in overweging, als de bedoeling is een groot man, den grootsten van zijn tij|d die in Amersfoort geboren is, te ceren, aan zijn standbeeld te geven eene plaats, waar het verkeer zoo druk is, dat ieder hem kan zien. De heer Plomp. Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat de heer van Esvekl mij niet geheel heeft begrepen, als hij zegt, dat hij in mijne redeneering tegenstrijdigheden heeft meenen te zien. Ik heb gezegd, dat het ver keer eischt het standbeeld niet te zetten op eene plaats, waar zoovele wegen te zamen komen en waar men elke belemmering van het verkeer moet vermijden. Later heb ik ge zegd, dat ik niet begreep, dal de commissie voor het standbeeld eene plaats wenscht, waarnaar men, naar het station gaande, of uit het station komende, niet kijkt. Waarin de strijd bestaat, die de heer van Esveld tusschen deze uitdrukkingen meent te zien, begrijp ik niet. De heer van Esveld zegt: „Dit is de ecnige goede plaats." Vroeger is door B. en W. voor gesteld het standbeeld te zetten op het Julia- naplein, maar nu zijn B. en W. totaal veran der 1 in hunne mecning; het Julianaplein wordt door hen opgeofferd. Ik voor mij vind die plaats nog altijd mooi; ik vind het Julia naplein allerliefst en heb er altijd mee ge dweept. Wanneer de heer van Esveld aan het standbeeld een plaats wil geven, waar ieder het kan zien, laat hij het dan plaatsen op de Kortegracht op de plek, die wordt in genomen door het bloemperk van Vreemde lingenverkeer. Daar staat het in de onmid dellijke nabijheid van het huis, waar Olden- barnevelt heeft gewoond. De heer Kam. Mijnheer de Voorzitter, op eene plaats, met een zoo druk verkeer, als dt heer Plomp dit verwacht, kan onmogelijk een vluchtheuvel worden gemist en dan dient deze een pièce de milieu te hebben. Dat kan een lantaarn zijn, maar ook een standbeeld. Deze plek komt mij voor, zeer goed gekozen te zijn. Men ziet het beeld, uit het station komende, een weinig van ter zijde, want het wordt geplaatst met het gezicht naar het noordoosten, dus afgekeerd van de Kcninginnelaan. Komt men van den Stations weg, dan ziet men het beeld vlak van voren. Op die plek heeft het beeld een aardlgen ach tergrond door de Koninginnelaun en de be planting vóór het hotel Redchman. Nu is er nog eene verandering gebracht in de grootte en ligging van het cirkelvormige perk, voor het standbeeld bestemd; daardoor worden de wegen ter plaatse voor auto's en andere rij tuigen dermate verruimd, dat deze elkander in allerlei richting veilig kunnen passeeren. Wanneer het conifeerenperk als plaats voor het standbeeld wordt gekozen, dan kan men het zetten aan het westelijk uiteinde, maar dan staat Oldenbarnevclt met den rug naar de stad. Zet men het aan de oostzijde, dan zien de menschen, die van het spoor komen, het op den rug, on naar het station gaande, hebben zij~in hun haast bijna geen gezicht op het standbeeld. Plaatst men het standbeeld dn het midden, dan staat het rondom tusschen het groen en kan nauwe lijks worden opgemerkt. Die plaats zou ik dus niet kunnen aanbevelen. De heer Plomp. Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog gaarne er op willen wijzen, dat het mij niet duidelijk is waarom de heer Kam zich voorstelt, dat het conifeerenperk moet blijven zooals het is. Zooals ik 't mij voorstel, wordt het perk kleiner. Dan moet een standbeeld daar dc aandacht trekken; men kan er niet langs gaan zonder er naar te zien. De heer Kam. Op de laatste opmerking moet ik antwoorden, dat het voor het ver keer van de rijtuigen wenschelijk is, dat het conifeerenperk blijft zooals het is. Het is goed, dat het daar zoo gelegen is, want nu rijden de rijtuigen naar het station aan de rechterzijde van het perk, en die van het station komen, aan de andere zijde. Wan neer men een kruispunt van wegen heeft, dan zal men toestemmen, dat daar een vlucht heuvel niet kan worden gemist. Een plein, dat .geheel open is, is voor het verkeer on veilig. Op ieder plein, waarop vele straten uitkomen, moet een vluchtheuvel zijn, en ik kan niet genoeg recommandceren in dit ge val daarop het standbeeld te zetten. De heer Veis H e y in. Mijnheer de Voor zitter, met het oog op de uitbrenging van mijne stem, wil ik even mijne meening over deze zaak zeggen. Ik zal niet veel behoeven te zeggen, want de heer Plomp heeft dat zoo uitvoerig gedaan, dat ik er weinig aan be hoef toe te voegen. Ik ben het volkomen met hem eens, dat als men het standbeeld bij het statiou wil zetten, het veel beter zal uitko men op de plaats van het conifeerenperk, ook met het oog op de verlichting bij avond. Nu is aangevoerd, dat het verkeer door het conifeerenpark wordt gebaat, omdat de op gaande rijtuigen het noordelijk en de an dere het zuidelijk passeeren. Ik zou de vraag willen stellen of, als wij daar een plein krij gen met een standbeeld, dat niet even goed zal geschieden. Men zal links of rechts voor bij het standbeeld moeten rijden. Be meende dit te moeten zeggen; ik geloof niet, dat het voor het verkeer een bezwaar kan zijn, dat. het standbeeld daar komt. De heer K a m. Mijnheer de Voorzitter, de heer Plomp heeft gezegd, dat het conifeeren perk veel kleiner moet gemaakt worden. Ik vraag: Waarvoor is dat noodig? Juist omdat hel perk een langwerpigen vorm heeft, heeft de scheiding van de op- en de neergaande rijtuigen dadelijk plaats. Dit voordeel ver valt, als het perk verkleind wordt. Dc heer van Esveld. Mijnheer de Voor zitter, ik wil er even op wijzen, dat de heer Plomp straks heeft gezegd, dat de commissie het standbeeld achteruit wilde zetten. De commissie heeft alleen de plek aangewezen, waar het standbeeld zal komen, om dat aan ieder te laten zien. Wanneer de heer Plomp meent, dat er geen strijd is tusschen de beide zinsneden, die ik uit zijne rede heb aange haald, dan moet ik volhouden, dat die strijd aanwezig is. Volgens don heer Plomp zal het standbeeld óf zooveel achteruit gezet worden, dat niemand het ziet, of komen op eene plaats, waar het het verkeer belemmert. Maar ik zou den gulden middenweg willen bewandelen, door het te zetten op de plaats, die de commissie heeft gekozen en die door B. en W. wordt aanbevolen. De Voorzitter. Ik stel voor nu tot do stemming over te gaan. De heer vanDuinen, Mijnheer de Voor zitter, vooraf nog een zeer kort woord. Ik heb de vorige maal bezwaar tegen de voor gestelde plaats geopperd, omdat mijne bedoe ling was meer ruimte te geven bij den uit gang van dc Koninginnelaan. Vandaar mijn voorstel om het perk wat meer noordwaarts te leggen. Nu dat bezwaar is opgelost in het nadere voorstel van B. en W., ben ik er ten volle voor. Er zal nu, ook met het oog op komende drukte, nog ruimte genoeg zijn. De heer Plomp. Mijnheer de Voor zitter, ik wil vragen of er bezwaar is aan het ontwerp-besluit nog toe te voegen, dat steeds de raad bevoegd zal zijn het standbeeld te verplaatsen. De heer Oosterveen. Als dat door het verkeer noodig mocht worden. De Voorzitter. Als de gemeente het standbeeld aanvaardt, dan heeft zij het recht hel te verplaatsen. De gemeente is d'an eige nares van het beeld. Mocht het standbeeld op deze plek het verkeer belemmeren, dan heeft de gemeente ten allen tijde het recht om het standbeeld te verplaatsen. Dat volgt uit het voorstel om het standbeeld in eigendom te aanvaarden. De heer Plomp. Mag ik even opmerken, dat wij het standbeeld aanvaarden om het te zetten op eene aangegeven plaats. Wan neer wij daarvan afwijken, volgt daaruit dan niet, dat wij afwijken van de voorwaarden, waaronder het standbeeld is aanvaard? De Voorzitter. De raad heeft m. i. ten allen tijde de bevoegdheid om het stand beeld teverplaatsen. De gemeente wordt eigenaresse van het standbeeld; de raad kan er dus over beschikken en besluiten het te verplaatsen, als dat hem gewenscht mocht voorkomen. De heer R ij k e n s. Mijnheer de Voorzit ter, ik kan voorbeelden aanvoeren, dat in an dere gemeenten standbeelden zijn verplaatst. O.a. is dat gebeurd in Vlissingen met het standbeeld van Michdel Adriaansz. de Ruyter en in Amsterdam met het standbeeld van Rembrandt, en er is niemand, die daartegen bedenkingen heeft .gemaakt. Dc Voorzitter. Ook de Wilhclmina- boom is indertijd door de gemeente aan vaard en die boom is later verplant. Ik zal de drie punten van het voorstel tegelijk in stemming brengen. In stemming gebracht, wordt het voorstel van B. en W. aangenomen met 11 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de hoeren Jorissen, Plomp en Veis Heyn. 10. Voorstel van B. en W. naar aanleiding van een verzoek van de naamlooze vennoot schap Amersfoortsche Rijwiel- en Automo- bielenfabriek voorheen D. H. Eysink, tot rui ling van grond aan het Julianaplein. De gemeente staat bij deze ruiling af 316.30 M2. grond en ontvangt 92 Ma. grond en een bedrag van f 1400. Het te dezer zake ingekomen adres wordt door den secretaris voorgelezen. De heer vanKalken. Mijnheer de Voor zitter, ik betreur het voorstel van B. en W. om het plantsoen aan het Julianaplein te doen verwijderen. Dit is zeer zeker een van de schoonste punten, die Amersfoort bezit, juist door dat plantsoen. Wanneer de gemeen te zich ontdoet van dat terrein, dat zoovele offers heeft gekost, dan is de gelegenheid voerbij om dat punt nog schooner te maken^ Iets anders zou het zijn, als tot uitbreiding van het plantsoen besloten werd de huisjes, die daar nu staan, aan te koopen. Dat zou

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1910 | | pagina 6