Oooi3 de Deagd.
De Sterrenhemel!.
HOOFDSTUK XI.
Een doode wereld.
Het schijnt een wet-te zijn op deze won
dervolle aarde, die God aan de menschen ter
cwoning gegeven heeft, dat de mooiste, nut
tigste en noodzakelijkste dingen ook die zijn,
die het moest gewoon en het gemakkelijkst
te krijgen zijn. Een kostbare diamant is jn
Werkelijkheid niet half zoo prachtig als een
jtoik appelbloesem op een zonnigen dag in Mei
jen van dit liefelijk gezicht kan iedereen ge-
pieten. Lucht, licht cn water zijn ook rijke
lijk voorhanden en wanneer wij opzien naar
'den sterrenhemel, dan valt hel ons op dat het
mooiste, wat wij er ooit zien, veel vaker
zichtbaar is dan dat wal ons minder aantrekt.
De machtige Jupiter of de bleeke Venus kun
nen in de duisternis verdwijnen of moeilijk
iwaar tc nemen zijn (maandenlang), maar
onze naaste buur en vriendelijke melgezclle,
dc maan, is altijd min ol meer hij ons cn
haar zilveren sikkel en prachtige „-volle"
schoonheid zijn zichtbaar voor alle bewoners
van de gehcelc wereld. Het is waar, dat onze
satelliet zeer klein is, het kleinste lichaam,
dat aan den hemel staat, maar daarentegen
is zij zeer dicht bij ons slechts 238 500 mijl
verwijderd en kan daardoor veel gemak
kelijker waargenomen worden dan cenige
planeet of ster.
De maan is daarbij heel wat meer dan en
kel een bol van hel zonnestelsel om naar Ie
kijken; zij is van werkelijk, praktisch nul. Be
halve dat zij dikwijls zorgt voor onze nach
telijke verlichting, helpt zij ons als een groot
uurwerk onzen tijd bepalen cn is zoodoende
van veel nut voor den zeeman. Daar zij een
groolc aantrekking uitoefent op de Oceanen,
doet zij het water tweemaal daags rijzen en
dalen; zij houdl liet daardoor gezond en goed
voor alles, wat er zich in bevindt, en helpt
onze groolc schepen bij hel uilgaan en bin
nenkomen der riviermondingen
Men kan zeggen, dat dc maan twee banen
heeft, dc een om dc aarde, die zij in ongeveer
«even en twintig dagen aflegt c i dc andere
om de zon, want dc aarde neemt de maan op
haren weg mee maar liet zou moeilijk zijn
met juistheid deze baaien tc volgen, waarin
de maan haar dubbele reis aflegt. De zwaar
tekracht houdt dc maan natuurlijk in haren
«tand op haar weg 0111 de aarde, evenzoo als
Piet de aarde geschiedt ten opzichte van de
zon, waarbij de grootte der aarde de snel
heid van de beweging bepaalt. Ware onze
planeet grooter, dan zou de maan ook snel
ler gaan; ware zij bijvoorbeeld négen maal
zoo groot als llians. dan zou d- maan in negen
etmalen haren omloop volbrengen en „volle
maan" zou slechts zeer kort duren.
Eeuwen geleden, toen dc maan jong was en
grootendeeds vloeibaar, was zij vermoedelijk
dichter bij de aarde en spoedde zij zich in
een paar uren om liaar heen. Nu is de maan
oud en gerimpeld, koud en dood, zonder
evenwel leelijk of onnut te zijn.
Zij kan geen levende schepselen onderhou
den, daar zij niet alleen geen voedsel, maar
ook geen lucht en geen water voor hen heeft.
Waar geen water is, kunnen natuurlijk geen
wolken zijn, evenmin regen of dauw en waar
geen lucht is, kan geen geluid beslaan. Wan
neer er iets als dampkring was, dan zo-u de
rand van de maan wazig zijn en ware er
water, dan zouden wij wolken rondom haar
zieni drijven. Ilille is er zeer zeker door
een feilen, verschroei enden zonneschijn ge
durende den wolkcnloozen dag, veertien
dagen lang on daarentegen des nachts een
ontzaglijke kou van misschien wel 200° be-
ned'-en het vriespunt. Door de afwezigheid
van een atmosfeer zal ccn maanlandschap er
«eer vreemd uitzien, omdat er noch schaduw
nach zachte tinten bestaan. Alles wat aan
het licht is blootgesteld, zal er schitterend
wil uitzien en het overige zoo do-nker als de
nacht. De hemel zal er eveneens donker ;ijn
en dc aarde zeer goed zichtbaar wezen, daar
zij van de maan af gezien veel grooter zal ij
ken don de maan is van de aarde af gezien.
Zelfs zonder slcrrekijkcr kunnen wij de r-
gen en vulkanen op de maan duidelijk onder
scheiden; eerstgenoemden zijn in verhouding
tot d<c grootte van de maan veel hooger dan
de onze. De kraters zijn nu hard en koud,
maar eeuwen geleden, toen de maan nog in
hccten toestand was, moeien zij kokende lava
tot een aanzienlijke hoogte uitgeworpen heb
ben. Zeer eigenaardig is het, dat wij, een
locvalligen glimp uitgezonderd, slechts ééne
helft van dc maan te zien krijgen, daar de
draaiing om haar as bijna dezelfde is ais
hare wenteling om de aarde Deze laatste be
weging veroorzaakt dc schijngestalten der
maan. Hoewel de mnansbnan zoo ingewik
keld is, dat knappe sterrekundigen er door
in de wair gebracht worden, zijn de schijn
gestalten zeer gemakkelijk te begrijpen, wan
neer wij er eenigc moeile voor doen.
Al het maanlicht is natuurlijk terugge
kaatst zonlicht en daar de maan een bol is,
kan op een gegeven oogenblik slechts dc
helft van har oppervlakte verlicht worden;
wanneer zij nu van stand verandert, kee,-t
zij een grooter of kleiner gedeelte van dit
oppervlak naar ons toe. Staal zij juist us-
schen de zon c-n dc aarde in, dan keert zij
ons haar donker gedeelte toe en is onzicht
baar. Verplaatst zij zich daarna een weinu
dan kun-nen wij een klein stukje van haar
verlicht gedeelte zien niet meer dan een
randje en dit noemen wij „nieuwe maan"
"Wij zien haar dan in het Westen tegen zens
ondergang. Komt de maan aan dc andere
zijde van de aarde ten opzichte van de zon,
dan zien wij het geheele verlichte oppervlak
en noemen het „volle maan"; zij komt dan
in het Oosten op. Oppervlakkig beschouwd
zou men misschien wenschen dat de maan
altijd „vol" was, om onze nachten met haar
glans te verlichten, maar deze aanwinst van
licht zou groot verlies in andere opzichten
na zich slepen. De maan zoai dan niet langer
kunnen diénen om er onze klokken naar te
regelen of den zeeman den weg te wijzen,
noch om de getijden te bcheerschen en «ie
sterrekundigen zouden tot wanhoop geraken,
want haar helder licht verhindert nauwkeu
rige sterswaamemingen. Ook zouden wij
het Drachtige schouwspel der zoimetek'lipsen
missen, met al hetgeen deze eklipsen ons
keren.
Wanneer de mnan „nieuw" is, zien wij
dikwijls een zachten gloed over haar geheele
oppervlakte, hel „aschgrauwe licht". Dit is
geen zonlicht op de maan, maar aardlicht.
Hel licht, dat wij van de zon ontvangen, zen
den wij verder naar onzen satelliet en zoo
zien wij dan de „oude maan'' omvat door
de armen der „nieuwe maan."
X.
Als het v.»'nt®r viordh
door
IIERMANNA.
„Wie, wie?"
„Dat kleine ukkie, naast Jans!"
„Hè, hè, „m e e s t e r'1'
Aller oogen werden op Mietje gevestigd,
die erg verlegen werd en haast schreide. Maar
nu betoonde Jans zich een helpster in den
nood. „Iloucn jullie je mond cn laat ons eten"
snauwde ze tegen de anderen, die dadelijk
kalmer werden, want voor Jans hadden ze
allemaal ontzag. „Mie is met m ij n mee en
jullie zallen d'r niet plagen. Huil jij maar
niet, Mie!"
Dankbaar keek 't stumperdje haar aan.
„St., niet zoo druk babbelen kinderen cn
vooral netjes eten", klonk het uit den hoek,
waar een van de dames bij een tafeltje stond
en bezig was ecnige borden vol te scheppen
„Ga jij maar, Mie hè moeder? Ik ben uit een grootc teil met rijstebrij
der al 's geweest, toen we kaartjes van mees
ter kregen en dc andere meissies zeggen da k
koinmcnde week weer mag. 't Gaat oin de
beurt, ziet u, moeder?"
„Nou dan mij goed", antwoordde moe
der, „ik docht maar, jij hebt 't anders nog wel
zoo noodig, zoo'n magere bloed da'je bint.
Nou, eet dan, meid", fluisterde Jans aan
moedigend, toen Mietje nog steeds niet toe
tastte. 't Kind had nu meer vertrouwen in
haar buurmeisje en zei zachtjes: „bij moe bid
'k altijd eerst."
„O jn, ik ook; 'k zou het wcrempol verge
ten" riep Jans berouwvol uit en lei dadelijk
Mie is óók een spreminkel, daarvan niet." En haar lepel neer.
moeder zuchtte, terwijl ze naar de bedstèe De meisjes deden eerbiedig haar gebedje,
ging, waarin een ziek jongetje onrustig lag tel „Nou, hoe vindt je 't?" vroeg Jans na een
sluimeren. poosje. Zij had haar bord al bijna leeg, maar
Mie, het „spreminkel", had, stilletjes in een'Mietje was ternauwernood op de helft; lang-
hoekje gedoken, 't gesprek tusschcn moeder zaam, hapje voor hapje, genoot ze van (ie
en zusje aangehoord. Er vloog een zweempje warme brij
kleur over het bleeke, ouwelijke gezichtje cn
de fletse oogjes begonnen te schitteren, nu ze
„Heerlijk", fluisterde 't kleine ding, „maar
'k wou da k een happie voor Knelissic
t rose strookje papier, dat moeder gisteren mocht beware zou je denke? hij had der
van een dame had gekregen, bijna eerbiedig zoo'n trek in toen 'k wegging!"
stuk roggebrood bij en die soep smaakt
nee maar, zoo lekker en warm!"
Kléine Mie wist niet hoe ze 't had. Zou zij
daar nu wezenlijk vandaag heen mogen? Ze
zei niets, en keek maar naar het kaartje, 't
mooie rose kaartje, dat straks al die heerlijk
heden voor haar zou ontsluiten.
Klots, klots, zoo gingen de klompjes over
straat. Een troep jongens en meisjes haastte
zich naar de „soeploods", stoeiend, lachend .hem had.
en zich verheugend op 't maal dat wachtte. Mietje durfde niet opkijken en trok de vrij-
Klein verlegen Mietje liep wat achteraan; postige Jans aan haar jurk; ze dacht niet an-
een buurmeisje had haar op moeders verzoek ders of „al de juffrouws" zouden 't brutale
meegenomen, omdat ze nog zoo klein en bang meisje beknorren en de deur uitzetten; mis-
voor vreemden was. Ze beefde over haar hce-
le lichaampje, dat heel onvoldoende beschut
was tegen den scherpen wind; haar gezichtje
was blauw van de kou en 't vuistje, dat 't
soepkaartje vast omklemde, zag paarsrood.
Buurtje Jans praatte druk. Mie was stil, vol
verwachting van de dingen, die komen zou
van dc tafel nam en bekeek.
„Blijf der af, meid, da's een soep kaar t-
j e", had 't oudere zusje Bet gezegd, toen Mie
er gisteravond figuurtjes van wou vouwen.
Bet ging al op school cn wist dus heel wat
meer van dc buitenwereld dan 't kleine schu-
Jans schudde beslist van neen.
,,'k Weet sekuur da't niet mag en hoe wou
je 't meenemen? Maar het je moe geen ande
re kaartjes waar je soep op halen kan?"
Mietje keek haar beduusd aan.
„De mijne wèl", vervolgde Jans. „Kijk"
we Mietje, dat zich ternauwernood uit t en ze diepte drie beduimelde kaartjes op uit
steegje waagde.
Er stonden krabbeltjes op; „letters" verbe
terde Bet, die al ccn beetje lezen kon: 't be-
haar zak. „Strakkfes gaan ik met m'n kan zoo
buiten om; daar achter die glazen deur in
die andere zaal staan heeren en die geven je
teekende zooveel als dat je soep mocht eten door 't raam je volle kan weer an. Dr
in de „soeploods"; zoo werd 't gebouw voor
Warme-spijs-uitdecling nog steeds in de wan
deling genoemd.
Bet was er al een paar maal geweest;
mensch, zulke lekkere soep als Bet er gehad
had: erwtensoep met stukjes spek er inI Ande
scheppen krijg ik en brood ook. Knclis is
ziek, waar?"
„Zoo erg; ie mot versterkend cte hebben
van dokter; aarepels lust ie niet."
,,'k Zou je wel een schep van ons willen
geven, maar dat durf 'k niet om moeder. Wc
re kinderen zeiden dat ze er ook wel eens hebben zelf ook zooveel monden open te
rijstebrij in melk kregen. Ilè, rijstebrij 1 Dat honen en dan bij winterdag, as je vader wei-
lustte Mie juist zoo graag! t Was om er van te nig werk het
watertanden
De kachel brandt er", had Bet verteld, „en
zulke aardige juffrouws scheppen de soep opl
„Ik heb geen vader meer
Jans keek ernstig. „Weet je wat, meid", zei
ze toen op moederlijken toon, „eet jij je bord-
Ze vragen zoo vriendelijk of je nog wat hebben je nou maar leeg cn dan vragen we strakkies
wilt. Je krijgt er allemaal een lepel cn een nog een sclieppie voor je. Niet? Ilebbie
nou al genoeg? Nou ik wil nog wel een
happie hoorl Wacht je dan effe op me? Teut
maar een beetje met eten, want als je klaar
bent, mot je weg."
Eindelijk stond Jans op, wees Mietje waar
ze haar lepel in den bak moest leggen en
toen deed Jans een kordaat stuk in de oogen
van haar buurtje. Ze stapte zoo maar op een
van de dames af cn vertelde warempel dat
Knelisje ziek was en Mie zoo graag soep voor
schicn mocht ze wel nooit terugkomen
Maar neen, daar gebeurde niets van. Een
van dc dames vroeg zelfs heel vriendelijk
waar ze woonde en naar alles. Jans deed tel
kens t woord cn ten slotte beloofde de dame
eens bij moeder te zullen aankomen. Mie
moest nu maar om half één met een emmer
den; er ging wat om in dat kleine hoofdje! Ze tje of kannetje .aan de deur gaan staan; als
wou graag wat vragen, maar durfde niet
goed om Jans. die telkens zoo'n beschermen
den toon aansloeg; Jans was al zoo groot en
flink „zoo'n dikkert", zei moeder
altijd, „als jullie zóó eens waren, Bet en Mie!"
Eindelijk toch kwam 't er beschroomd uit:
„En... enne, krijge we nou strakkies soep met
van die stukkies spek der in?"
Jans bleef slaan cn keek 't kind aan met een
uitdrukking van geringschatting op haar blo
zend vollemaansgezicht, die 't arme Mietje
nog meer in elkaar deed kruipen, zoodat ze
er eens zoo nietig uitzag.
Ben jij dan nog nooit 's soep gaan eten?"
vroeg ze verwonderd
„Nee, we wone hier pas."
„O zoo", zei Jans en draafde weer verder,
ze vond Mie oliedom en voelde zich heel ge
wichtig door haar meerdere kennis en on
dervinding.
,Nee, wc eten nou geen erretesoep je
hebt ommers een rood kaartje in je handl
Nou, en rood beteekent zooveul als dat we
rijstebrij krijgen", lei ze uit.
„Rijstebrij", herhaalde Mie vol verrukking.
„Ja, zie je, 't is eiken dag een ander kaart
je; voor erretesoep krijg je een ander dan
voor rijstebrij, 'k Heb ook wel 's een wit of
geel gehad. Kom, meid, stap wat an! Je mot
niet telkens achterblijven, anders motten we
ons strakkies zoo haasten. "We maggen niet
langer blijven dan tot half één."
Moeders voorzorg was niet overbodig ge
weest. Bij 't hek gekomen was er een aan
moedigend duwtje van 't buurmeisje toe noo-
er wat overbleef dan mocht zij er ook wat
van hebben voor haar zieke broertje.
De kleine meid kon haar ooren niet gcloo-
ven en zou zeker vergeten hebben de vrien
delijke dame te bedanken, als Jans haar niet
een duwtje had gegeven.
Of ze op haar post was om half één, nu
lang zoo verlegen niet meer. Met een vol
emmertje kwam ze thuis en nu moest Knelis
je dadelijk proeven. Bedrijvig liep ze heen en
weer om een bord en een lepel.
Moeder keek er glimlachend naar; was dat
die schuwe, stille Mie?
En Knelisje? Och wat smulde hij in de
rijstebrij!
„Meer moessie, meer", riep hij en moe
der voerde hem met tranen van dankbaar
heid in de oogen; de kleine jongen had in
zoo lang niets willen eten. Zou dit nu 't
begin van beterschap zijn?
Wie het laatst lacht» lacht het best.
Goeden morgen. Grietje 1" zei een musch
in het korenveld tegen een andere, die druk
bezig was met het uitpikken van halfrijpe
korrels
,,Dag buurvrouw!" zei Grietje, zonder op
te kijken.
,,Hoe gaat het thuis?" vroeg de andere
weer.
..O best! Maar houd mij niet op! Ik heb het
vreeselijk druk cn de kleuters wachten.
Weg vloog Grietje, met drie korrels in den
dig om 't verlegen Mietje te bewegen er door snavel
te gaan. Ze klemde zich aan Jans vast en lietOp de schuur onder een dakpan lag haar
zich voorttrekken tot in de gang. nest. Ze vloog op de pan en dadelijk klonk
„Klompen uit", gebood Jans, die zich hier hel daaronder: ,,Pch! poli! pch!"
thuis voelde.
Mie zette haar klompjes in de lange rij.
De vijf kleinen, die de oogjes nog maar een
paar dagen open hadden, slaken de kopjes
Weer een duw van Jans. „Vooruit dan. naar met wijdgeopenden snavel omhoog en rekten
binnen; geef je kaartje an die juffrouw!" de nog bijna kale halzen zoo ver mogelijk
Het mooie rose kaartje! 't Ging Mie wezen- uit; ze wilden alle het eerst geholpen worden,
lijk aan 't hart, maar al gauw dacht ze er „Slil nu toch! Niet zoo wild! Als de. kor-
niet meer aan, zóóveel had ze te zien. reis tusschen het hooi vallen, kun je ze niet
Er stonden zes lange tafels in 't lokaal met meer vinden. Zoo meteen komt immers je
banken er voor, die groolendeels bezet waren vader weer met wat anders. Wie is er aan
door kinderen. Ze lieten zich de dampende de beurt?"
brij heerlijk smaken.
„Hierheen, naar de mcisjestafel bij 't raam"
zei een van de dames, die af en aan liepen
vijf.
Daar kan ik niet uil wijs worden," zei
„Dan moet je maar maken, dat je er bij
komt", zei een van de drie grootsten.
Daar hoorden zc weer getrippel op de dak
pan boven hun hoofd, 't Was vader.
,,Pch! pch! pcli!" schreeuwen ze weer alle
vijf.
Vader kwam naar binnen.
,,Wie is aan de beurt?"
„Ik! ik! ik! ik! ik!"
„Nietes! Jullie hebt pas gehad," zei een
kleintje cn hij wou zich naar boven werken,
maar hij raakte onder den voet. Twee van de
grootste» kregen elk een groen rupsje cn de
derde wist zich nog van een lialve rups
meester te maken. Weg vloog vader weer.
De twee kleintjes huilden, omdat ze niets
gehad hadden en de grootcn zaten te lachen.
„Ja! zei een van hen nog erbij: ,,dc eene
is gelukkiger dan de ander! Daaraan zal je
moeten wennen in 't levenI"
„En als moeder komt, zal ik het eens zeg
gen," zei een kleintje.
„Doe, wat je niet laten kunt!" was het ant
woord van den groote.
Even daarna: lik-tik! Twee pootjes op de
pan. Weer:
„Pch! pch! pch! pch! pch!" daaronder.
Moeder Grietje kwam niet dadelijk naar
binnen. Zc had den inhoud van haar snavel
op de dakpan voor zich neergelegd cn toen
riep ze:
„Kinderen! Je treft het bijzonder! Ilier be
neden bij den boer hebben ze vandaag stok-
viscli gegeten. Dat is eigenlijk menschenkost
en geen musschenkost. Maar zc hebben een
restje op een scholeltje buiten de deur gezet
voor poes. Poes heeft haar genoegen gegeten
en is weggeloopen. Toen kwam ik en nu breng
ik je iets extra's. Samen deelen hoor! Ont
houdt het goed! 't Is stokvisch!"
Daarna kwam ze binnen, ze legde het
stukje stokvisch neer cn vloog weg.
Geen sprake van eerlijke vcrdeelingl De
drie grooten verslonden alles in een oogen
blik. Weer niets voor de kleintjes. Zooals
even te voren wilden de grooten weer gaan
lachen en de kleinen gaan huilen, maar
Wat was dat?
„Ptschah!" niesde nummer één. „Ptsch-
oeh!" nummer twee „Ptschieh!" zei nummer
drie. En toen nog eens, en toen weer; ze
niesden maar doorer had peper aan dc
stokvisch gezeten!
Daar kwam vader thuis
„Kindertjes! Je zult smullen! Ik heb krenten
gevonden!"
Wie er smulden, dat waren de twee
kleintjes, want de grooten hadden geen tijd.
Het drietal was niet eens in staat om vader
te vertellen, wat er gebeurd was, en ze
schaamden cr zich ook wel een beetje voor.
„Zeker kou gevat 1", zei vader en hij vloog
weer weg.
De kleintjes voegden hun bekjes af, keken
elkaar lachend aan en zeiden zachtjes: „Wat
smaakten die krenten toch heerlijk!"
G. J. VISSCHER.
Om te kleuren.
Ik! ik! ik! ik! ik!" sachreeuwden ze alle
om leege horden op te halen en die weer te moeder. „Hier heb jij wat. En jij. En jij ook.
Zie zoo! Nu is het op. Tot straks!"
Weg was ze weer.
De drie grootsten hadden wal gekregen. Ze
slikten nog eens na, veegden den snavel af
aan het hooi van het nest, knipoogden tegen
elkaar, en een van hen zei:
„Dat is lekker geweest."
„Jullie neemt maar alles," pruilde de klein-
vullen. „Er zijn nog twee plaatsen".
Jans sleepte Mie voort, die geheel en al van
streek was en pas weer tot zichzelf kwam,
toen ze naast haar buurmeisje aan tafel zat.
Elk kreeg een bord, waarvoor ze in verwar
ring „dankic meester" zei, met zoo'n zacht,
beverig stemmetje, dat haar ander buurtje 't
alleen hoorde.
't Kind proestte 't uit. Zeg, ze zeit „meester!" ste.
Van afües wat.
Shakespeare.
Niémand weet mol zekerheid i<e>ts van zijn
kindsheid, maar stellig was hij van ze-er eon-
•voudige familie. Zijn vader was slager an
vetweider en Shakespeare zelf was naar
men meent -als lcn'aap een wolkammer, ande
ren beweren, dat hij eerst ondermeester later
bladschrijver was. Iiij schijnt inderdaad
va-n alle markion thuis te zijn geweest. We
gens de juistheid zijner scheepstermen
meent een zeevaartkundig schrijver stellig
tc weten dal hij ter zee heeft gevaren; een
predikant daarentegen leidde uit zijn ffe-
scliriftcn of dat hij kósteir Was en ©en.
ixuardonkenner ko*n zich maar ndet uit hel
luvofd zetten dat Shakespeare goen pao**
denkooper sou zijn geweest Shakespeare
was stellig een lóonteclspeler die menige rol
(vervuld^ en zijn verwonderlijken scliM wfl
keniïi* op een uitgestrekt veid van ervaring
en waarnemm-g opdeed. In ieder goval was
hij iemamd van nauwgezette studiie en c^n
vlijtig arbeider, en tot op dezen dutg heb
ben zijn geschriten een grooten inrvlood be
houden.
„Lanigs d«e straat van „Straks" komt men
«van hel huis van „Nooit".
Cervantes.
Wist jullie wol dat de wereldreiziger
Cook en de dichter Burns uit de lla.ssö
dor d-aglooners voort zijn gekomen?
Düegenen onder jullie die Engelscho littera
tuur op school hebben, hoorden wel eens
van Ben Jonson? Nu hij behoorde tot
het metselauvrs- en opperman®gilde cn heeft
aan Lincoln's Inn gewerkt met dc troffen In
de hard cn een boek in den zo-k.
Dr. Levingstone, de zendeling-reizi
ger was vroeger wever.
Eon welbekend Engelseh admiraal uit do
18e eeuw, IT o b s o n, was vroeger kleerma
ker. Ilij werkte op hel eiland Wight nabij.
Bonchurch, ad« klcermakersloorling, toen
door het -dorp -de mare ging, dat een vloot
het eiland naderde. Hij sprong van de werk
tafel en ijlde met zijn makkers naar dc baat
om zich in het trotsclie gezicht te verlustó
pen Daar werd dc klcermakersleerUng plot
seling met geestdrift voor 1 zeemansleven
bezield; hij springt in een boot, roeit naar
dc Vloot, bereikt het admiraalschip en wordt
als vrijwilliger aangenomen.
Jaren labr keerde hij mot eer overladen
naar zijn geboorteplaats terug en gebruikte
een maal van spek cn eieren in de hut waar
hij weleer als kleermakers jon gen had ge
werkt
Viool spelen schijnt een eenvouddge zaak <ai
welk eon lancduripe inspanning vergt het
niet Géardin.i zei eens tegen een jongeling
die hem vroeg in hoeveel tijd hij hot zou
kunnen leorcrn: „twaalf uren d<afigs en dan
twintig jaren lang."
Di goed vooruitgaat, gaat betrekkelijk
langzaam vooruit. Goede uitkomsten worden
niet ocnsklaps verkregen; cn wij mogen te
vreden zijn zoo wij in 't leven vorderen als
op oon wandeling, stap voor stap. Het grootc
geheim om tot een gunstigen uitslag tc ko
men, zegt d«e Mals! ,js de kunst van wach
ten". De fijnste vruchten rijpen doorgaans
het langzaamst. Maar, zoo zegt oen Oostorseh
spreekwoord: „1" en geduld verkeeren een
moerbedblad in glanzend satijn."
Een Scheurkalender.
Om een scheurkalender geheel zelf le
molken, gaan we op de volgende wijze tc
werk:
We trachten 't schild van een gebruiklcn
scheurkalender te krijgen héél aardig is
bijv. de palet vorm. 't Eerst zorgen we voor
't blokje, d. w. z. dc verzameling blaadjes,
die één voor één den datum aangeven cn
bovendien een tekst of ernstig of geestig ge
zegde bevatten. Dat blokje plakt gc op den
vorm (ge kunt ze zoo klaar in den bockhan
del koopen) en ook koopen wc 2 ons s ^o.
Het geheele palet bestrijkt ge met 1 ij m en
terwijPdie nog vochtig is, strooit gc dc sago
er op. Die sago plakt vast, ge zorgt nu maar,
dat cr nergens cen open piekje, blijft; hoe
dikker de sago er op ligt, hoe mooier! Nu ui-
les tol den volgenden dag goed laten (lro-r u.
Intusschen hebben we bij een drogist vnor
2J cent strijkvernis gehaald en wal goud
poeder.
Over de sago heen strijken we een laagje
vernis en vóórdat dit tijd tot drogen heeft ge
had, dus dadelijk, bestrijken we al dfl
sago met goudpoeder geen enkel korrelljc
mag wit blijven.
Onlangs zag iik zulk een aardigen scheur
kalender, doch 't meest bewonderde ik dit
er van, dat de 365 blaadjes alle geschre
ven waren. Een klein meisje, dat van op
letten hield, verzamelde allerlei gedach
ten, spreekwijzen, grapjes, die ze
zoo eens hoorde of las en schreef die op. Zoo
had ze echt een scheurkalender geheel zeil
gemaakt. Mevr M.
De reis naar Indië.
Alle spelers gaan op een rij slaan cn de
verteller, die cen reis naar Indië beschrijven
wik plaatst zich daarvoor. Van tc voren ech
ter krijgt ieder kind een woord en wel zoo
cen, nis in het verhaal dikwijls zal voorko
men, b.v. schip, matroos, zeey eiland, volk,
landstreek, onweer, storm, zon, lucht, palm
enz. Eén speler kan ook twee benamingen
krijgen als dat beter uitkomt. Zoo dikwijls nu
in hel verhaal zoo'n woord voor kond, moet
hij, wien 't gegeven is, zich omdraaien n
zoo lang blijven staan tot 't woord van n
ander kind genoemd wordt. Vergeel de ge
noemde het omdraaien, dan moet hij een
pand geven. Komt het woord „Indic" in het
verhaal voor, dan moet het hcele geselschap
zich éénmaal omdraaien. De hoofdzaak is de
be.doclde woorden heel vaak te doen hooren,
zoodat de toehoorders voortdurend in bewe
ging blijven, 't Aardigste is natuurlijk als de
verteller door zijn grappige verzinsels cn
avonturen de anderen telkens zoo doet lachen
•dat zij het omdraaien geheel en al vergeten.
Mevr. M.
Potjes Latijn.
Wat staat hier te lezen?
1. Vin Gerho ed.
2. Tcnto onst F.1 ling.
3. Do Ofst omme Ninst itu ut.
4. Deb olis Du Ur.
5. U itver Gev Ing sge Zi ndhe I<V
6. Verh Evenh Eid.
7. Aa lalz ij, aala thij.
8. Prach tex empl a Ar.