Oooi3 de Deagd. De Sterrenhemel!. HOOFDSTUK XI. Een doode wereld. Het schijnt een wet-te zijn op deze won dervolle aarde, die God aan de menschen ter cwoning gegeven heeft, dat de mooiste, nut tigste en noodzakelijkste dingen ook die zijn, die het moest gewoon en het gemakkelijkst te krijgen zijn. Een kostbare diamant is jn Werkelijkheid niet half zoo prachtig als een jtoik appelbloesem op een zonnigen dag in Mei jen van dit liefelijk gezicht kan iedereen ge- pieten. Lucht, licht cn water zijn ook rijke lijk voorhanden en wanneer wij opzien naar 'den sterrenhemel, dan valt hel ons op dat het mooiste, wat wij er ooit zien, veel vaker zichtbaar is dan dat wal ons minder aantrekt. De machtige Jupiter of de bleeke Venus kun nen in de duisternis verdwijnen of moeilijk iwaar tc nemen zijn (maandenlang), maar onze naaste buur en vriendelijke melgezclle, dc maan, is altijd min ol meer hij ons cn haar zilveren sikkel en prachtige „-volle" schoonheid zijn zichtbaar voor alle bewoners van de gehcelc wereld. Het is waar, dat onze satelliet zeer klein is, het kleinste lichaam, dat aan den hemel staat, maar daarentegen is zij zeer dicht bij ons slechts 238 500 mijl verwijderd en kan daardoor veel gemak kelijker waargenomen worden dan cenige planeet of ster. De maan is daarbij heel wat meer dan en kel een bol van hel zonnestelsel om naar Ie kijken; zij is van werkelijk, praktisch nul. Be halve dat zij dikwijls zorgt voor onze nach telijke verlichting, helpt zij ons als een groot uurwerk onzen tijd bepalen cn is zoodoende van veel nut voor den zeeman. Daar zij een groolc aantrekking uitoefent op de Oceanen, doet zij het water tweemaal daags rijzen en dalen; zij houdl liet daardoor gezond en goed voor alles, wat er zich in bevindt, en helpt onze groolc schepen bij hel uilgaan en bin nenkomen der riviermondingen Men kan zeggen, dat dc maan twee banen heeft, dc een om dc aarde, die zij in ongeveer «even en twintig dagen aflegt c i dc andere om de zon, want dc aarde neemt de maan op haren weg mee maar liet zou moeilijk zijn met juistheid deze baaien tc volgen, waarin de maan haar dubbele reis aflegt. De zwaar tekracht houdt dc maan natuurlijk in haren «tand op haar weg 0111 de aarde, evenzoo als Piet de aarde geschiedt ten opzichte van de zon, waarbij de grootte der aarde de snel heid van de beweging bepaalt. Ware onze planeet grooter, dan zou de maan ook snel ler gaan; ware zij bijvoorbeeld négen maal zoo groot als llians. dan zou d- maan in negen etmalen haren omloop volbrengen en „volle maan" zou slechts zeer kort duren. Eeuwen geleden, toen dc maan jong was en grootendeeds vloeibaar, was zij vermoedelijk dichter bij de aarde en spoedde zij zich in een paar uren om liaar heen. Nu is de maan oud en gerimpeld, koud en dood, zonder evenwel leelijk of onnut te zijn. Zij kan geen levende schepselen onderhou den, daar zij niet alleen geen voedsel, maar ook geen lucht en geen water voor hen heeft. Waar geen water is, kunnen natuurlijk geen wolken zijn, evenmin regen of dauw en waar geen lucht is, kan geen geluid beslaan. Wan neer er iets als dampkring was, dan zo-u de rand van de maan wazig zijn en ware er water, dan zouden wij wolken rondom haar zieni drijven. Ilille is er zeer zeker door een feilen, verschroei enden zonneschijn ge durende den wolkcnloozen dag, veertien dagen lang on daarentegen des nachts een ontzaglijke kou van misschien wel 200° be- ned'-en het vriespunt. Door de afwezigheid van een atmosfeer zal ccn maanlandschap er «eer vreemd uitzien, omdat er noch schaduw nach zachte tinten bestaan. Alles wat aan het licht is blootgesteld, zal er schitterend wil uitzien en het overige zoo do-nker als de nacht. De hemel zal er eveneens donker ;ijn en dc aarde zeer goed zichtbaar wezen, daar zij van de maan af gezien veel grooter zal ij ken don de maan is van de aarde af gezien. Zelfs zonder slcrrekijkcr kunnen wij de r- gen en vulkanen op de maan duidelijk onder scheiden; eerstgenoemden zijn in verhouding tot d<c grootte van de maan veel hooger dan de onze. De kraters zijn nu hard en koud, maar eeuwen geleden, toen de maan nog in hccten toestand was, moeien zij kokende lava tot een aanzienlijke hoogte uitgeworpen heb ben. Zeer eigenaardig is het, dat wij, een locvalligen glimp uitgezonderd, slechts ééne helft van dc maan te zien krijgen, daar de draaiing om haar as bijna dezelfde is ais hare wenteling om de aarde Deze laatste be weging veroorzaakt dc schijngestalten der maan. Hoewel de mnansbnan zoo ingewik keld is, dat knappe sterrekundigen er door in de wair gebracht worden, zijn de schijn gestalten zeer gemakkelijk te begrijpen, wan neer wij er eenigc moeile voor doen. Al het maanlicht is natuurlijk terugge kaatst zonlicht en daar de maan een bol is, kan op een gegeven oogenblik slechts dc helft van har oppervlakte verlicht worden; wanneer zij nu van stand verandert, kee,-t zij een grooter of kleiner gedeelte van dit oppervlak naar ons toe. Staal zij juist us- schen de zon c-n dc aarde in, dan keert zij ons haar donker gedeelte toe en is onzicht baar. Verplaatst zij zich daarna een weinu dan kun-nen wij een klein stukje van haar verlicht gedeelte zien niet meer dan een randje en dit noemen wij „nieuwe maan" "Wij zien haar dan in het Westen tegen zens ondergang. Komt de maan aan dc andere zijde van de aarde ten opzichte van de zon, dan zien wij het geheele verlichte oppervlak en noemen het „volle maan"; zij komt dan in het Oosten op. Oppervlakkig beschouwd zou men misschien wenschen dat de maan altijd „vol" was, om onze nachten met haar glans te verlichten, maar deze aanwinst van licht zou groot verlies in andere opzichten na zich slepen. De maan zoai dan niet langer kunnen diénen om er onze klokken naar te regelen of den zeeman den weg te wijzen, noch om de getijden te bcheerschen en «ie sterrekundigen zouden tot wanhoop geraken, want haar helder licht verhindert nauwkeu rige sterswaamemingen. Ook zouden wij het Drachtige schouwspel der zoimetek'lipsen missen, met al hetgeen deze eklipsen ons keren. Wanneer de mnan „nieuw" is, zien wij dikwijls een zachten gloed over haar geheele oppervlakte, hel „aschgrauwe licht". Dit is geen zonlicht op de maan, maar aardlicht. Hel licht, dat wij van de zon ontvangen, zen den wij verder naar onzen satelliet en zoo zien wij dan de „oude maan'' omvat door de armen der „nieuwe maan." X. Als het v.»'nt®r viordh door IIERMANNA. „Wie, wie?" „Dat kleine ukkie, naast Jans!" „Hè, hè, „m e e s t e r'1' Aller oogen werden op Mietje gevestigd, die erg verlegen werd en haast schreide. Maar nu betoonde Jans zich een helpster in den nood. „Iloucn jullie je mond cn laat ons eten" snauwde ze tegen de anderen, die dadelijk kalmer werden, want voor Jans hadden ze allemaal ontzag. „Mie is met m ij n mee en jullie zallen d'r niet plagen. Huil jij maar niet, Mie!" Dankbaar keek 't stumperdje haar aan. „St., niet zoo druk babbelen kinderen cn vooral netjes eten", klonk het uit den hoek, waar een van de dames bij een tafeltje stond en bezig was ecnige borden vol te scheppen „Ga jij maar, Mie hè moeder? Ik ben uit een grootc teil met rijstebrij der al 's geweest, toen we kaartjes van mees ter kregen en dc andere meissies zeggen da k koinmcnde week weer mag. 't Gaat oin de beurt, ziet u, moeder?" „Nou dan mij goed", antwoordde moe der, „ik docht maar, jij hebt 't anders nog wel zoo noodig, zoo'n magere bloed da'je bint. Nou, eet dan, meid", fluisterde Jans aan moedigend, toen Mietje nog steeds niet toe tastte. 't Kind had nu meer vertrouwen in haar buurmeisje en zei zachtjes: „bij moe bid 'k altijd eerst." „O jn, ik ook; 'k zou het wcrempol verge ten" riep Jans berouwvol uit en lei dadelijk Mie is óók een spreminkel, daarvan niet." En haar lepel neer. moeder zuchtte, terwijl ze naar de bedstèe De meisjes deden eerbiedig haar gebedje, ging, waarin een ziek jongetje onrustig lag tel „Nou, hoe vindt je 't?" vroeg Jans na een sluimeren. poosje. Zij had haar bord al bijna leeg, maar Mie, het „spreminkel", had, stilletjes in een'Mietje was ternauwernood op de helft; lang- hoekje gedoken, 't gesprek tusschcn moeder zaam, hapje voor hapje, genoot ze van (ie en zusje aangehoord. Er vloog een zweempje warme brij kleur over het bleeke, ouwelijke gezichtje cn de fletse oogjes begonnen te schitteren, nu ze „Heerlijk", fluisterde 't kleine ding, „maar 'k wou da k een happie voor Knelissic t rose strookje papier, dat moeder gisteren mocht beware zou je denke? hij had der van een dame had gekregen, bijna eerbiedig zoo'n trek in toen 'k wegging!" stuk roggebrood bij en die soep smaakt nee maar, zoo lekker en warm!" Kléine Mie wist niet hoe ze 't had. Zou zij daar nu wezenlijk vandaag heen mogen? Ze zei niets, en keek maar naar het kaartje, 't mooie rose kaartje, dat straks al die heerlijk heden voor haar zou ontsluiten. Klots, klots, zoo gingen de klompjes over straat. Een troep jongens en meisjes haastte zich naar de „soeploods", stoeiend, lachend .hem had. en zich verheugend op 't maal dat wachtte. Mietje durfde niet opkijken en trok de vrij- Klein verlegen Mietje liep wat achteraan; postige Jans aan haar jurk; ze dacht niet an- een buurmeisje had haar op moeders verzoek ders of „al de juffrouws" zouden 't brutale meegenomen, omdat ze nog zoo klein en bang meisje beknorren en de deur uitzetten; mis- voor vreemden was. Ze beefde over haar hce- le lichaampje, dat heel onvoldoende beschut was tegen den scherpen wind; haar gezichtje was blauw van de kou en 't vuistje, dat 't soepkaartje vast omklemde, zag paarsrood. Buurtje Jans praatte druk. Mie was stil, vol verwachting van de dingen, die komen zou van dc tafel nam en bekeek. „Blijf der af, meid, da's een soep kaar t- j e", had 't oudere zusje Bet gezegd, toen Mie er gisteravond figuurtjes van wou vouwen. Bet ging al op school cn wist dus heel wat meer van dc buitenwereld dan 't kleine schu- Jans schudde beslist van neen. ,,'k Weet sekuur da't niet mag en hoe wou je 't meenemen? Maar het je moe geen ande re kaartjes waar je soep op halen kan?" Mietje keek haar beduusd aan. „De mijne wèl", vervolgde Jans. „Kijk" we Mietje, dat zich ternauwernood uit t en ze diepte drie beduimelde kaartjes op uit steegje waagde. Er stonden krabbeltjes op; „letters" verbe terde Bet, die al ccn beetje lezen kon: 't be- haar zak. „Strakkfes gaan ik met m'n kan zoo buiten om; daar achter die glazen deur in die andere zaal staan heeren en die geven je teekende zooveel als dat je soep mocht eten door 't raam je volle kan weer an. Dr in de „soeploods"; zoo werd 't gebouw voor Warme-spijs-uitdecling nog steeds in de wan deling genoemd. Bet was er al een paar maal geweest; mensch, zulke lekkere soep als Bet er gehad had: erwtensoep met stukjes spek er inI Ande scheppen krijg ik en brood ook. Knclis is ziek, waar?" „Zoo erg; ie mot versterkend cte hebben van dokter; aarepels lust ie niet." ,,'k Zou je wel een schep van ons willen geven, maar dat durf 'k niet om moeder. Wc re kinderen zeiden dat ze er ook wel eens hebben zelf ook zooveel monden open te rijstebrij in melk kregen. Ilè, rijstebrij 1 Dat honen en dan bij winterdag, as je vader wei- lustte Mie juist zoo graag! t Was om er van te nig werk het watertanden De kachel brandt er", had Bet verteld, „en zulke aardige juffrouws scheppen de soep opl „Ik heb geen vader meer Jans keek ernstig. „Weet je wat, meid", zei ze toen op moederlijken toon, „eet jij je bord- Ze vragen zoo vriendelijk of je nog wat hebben je nou maar leeg cn dan vragen we strakkies wilt. Je krijgt er allemaal een lepel cn een nog een sclieppie voor je. Niet? Ilebbie nou al genoeg? Nou ik wil nog wel een happie hoorl Wacht je dan effe op me? Teut maar een beetje met eten, want als je klaar bent, mot je weg." Eindelijk stond Jans op, wees Mietje waar ze haar lepel in den bak moest leggen en toen deed Jans een kordaat stuk in de oogen van haar buurtje. Ze stapte zoo maar op een van de dames af cn vertelde warempel dat Knelisje ziek was en Mie zoo graag soep voor schicn mocht ze wel nooit terugkomen Maar neen, daar gebeurde niets van. Een van dc dames vroeg zelfs heel vriendelijk waar ze woonde en naar alles. Jans deed tel kens t woord cn ten slotte beloofde de dame eens bij moeder te zullen aankomen. Mie moest nu maar om half één met een emmer den; er ging wat om in dat kleine hoofdje! Ze tje of kannetje .aan de deur gaan staan; als wou graag wat vragen, maar durfde niet goed om Jans. die telkens zoo'n beschermen den toon aansloeg; Jans was al zoo groot en flink „zoo'n dikkert", zei moeder altijd, „als jullie zóó eens waren, Bet en Mie!" Eindelijk toch kwam 't er beschroomd uit: „En... enne, krijge we nou strakkies soep met van die stukkies spek der in?" Jans bleef slaan cn keek 't kind aan met een uitdrukking van geringschatting op haar blo zend vollemaansgezicht, die 't arme Mietje nog meer in elkaar deed kruipen, zoodat ze er eens zoo nietig uitzag. Ben jij dan nog nooit 's soep gaan eten?" vroeg ze verwonderd „Nee, we wone hier pas." „O zoo", zei Jans en draafde weer verder, ze vond Mie oliedom en voelde zich heel ge wichtig door haar meerdere kennis en on dervinding. ,Nee, wc eten nou geen erretesoep je hebt ommers een rood kaartje in je handl Nou, en rood beteekent zooveul als dat we rijstebrij krijgen", lei ze uit. „Rijstebrij", herhaalde Mie vol verrukking. „Ja, zie je, 't is eiken dag een ander kaart je; voor erretesoep krijg je een ander dan voor rijstebrij, 'k Heb ook wel 's een wit of geel gehad. Kom, meid, stap wat an! Je mot niet telkens achterblijven, anders motten we ons strakkies zoo haasten. "We maggen niet langer blijven dan tot half één." Moeders voorzorg was niet overbodig ge weest. Bij 't hek gekomen was er een aan moedigend duwtje van 't buurmeisje toe noo- er wat overbleef dan mocht zij er ook wat van hebben voor haar zieke broertje. De kleine meid kon haar ooren niet gcloo- ven en zou zeker vergeten hebben de vrien delijke dame te bedanken, als Jans haar niet een duwtje had gegeven. Of ze op haar post was om half één, nu lang zoo verlegen niet meer. Met een vol emmertje kwam ze thuis en nu moest Knelis je dadelijk proeven. Bedrijvig liep ze heen en weer om een bord en een lepel. Moeder keek er glimlachend naar; was dat die schuwe, stille Mie? En Knelisje? Och wat smulde hij in de rijstebrij! „Meer moessie, meer", riep hij en moe der voerde hem met tranen van dankbaar heid in de oogen; de kleine jongen had in zoo lang niets willen eten. Zou dit nu 't begin van beterschap zijn? Wie het laatst lacht» lacht het best. Goeden morgen. Grietje 1" zei een musch in het korenveld tegen een andere, die druk bezig was met het uitpikken van halfrijpe korrels ,,Dag buurvrouw!" zei Grietje, zonder op te kijken. ,,Hoe gaat het thuis?" vroeg de andere weer. ..O best! Maar houd mij niet op! Ik heb het vreeselijk druk cn de kleuters wachten. Weg vloog Grietje, met drie korrels in den dig om 't verlegen Mietje te bewegen er door snavel te gaan. Ze klemde zich aan Jans vast en lietOp de schuur onder een dakpan lag haar zich voorttrekken tot in de gang. nest. Ze vloog op de pan en dadelijk klonk „Klompen uit", gebood Jans, die zich hier hel daaronder: ,,Pch! poli! pch!" thuis voelde. Mie zette haar klompjes in de lange rij. De vijf kleinen, die de oogjes nog maar een paar dagen open hadden, slaken de kopjes Weer een duw van Jans. „Vooruit dan. naar met wijdgeopenden snavel omhoog en rekten binnen; geef je kaartje an die juffrouw!" de nog bijna kale halzen zoo ver mogelijk Het mooie rose kaartje! 't Ging Mie wezen- uit; ze wilden alle het eerst geholpen worden, lijk aan 't hart, maar al gauw dacht ze er „Slil nu toch! Niet zoo wild! Als de. kor- niet meer aan, zóóveel had ze te zien. reis tusschen het hooi vallen, kun je ze niet Er stonden zes lange tafels in 't lokaal met meer vinden. Zoo meteen komt immers je banken er voor, die groolendeels bezet waren vader weer met wat anders. Wie is er aan door kinderen. Ze lieten zich de dampende de beurt?" brij heerlijk smaken. „Hierheen, naar de mcisjestafel bij 't raam" zei een van de dames, die af en aan liepen vijf. Daar kan ik niet uil wijs worden," zei „Dan moet je maar maken, dat je er bij komt", zei een van de drie grootsten. Daar hoorden zc weer getrippel op de dak pan boven hun hoofd, 't Was vader. ,,Pch! pch! pcli!" schreeuwen ze weer alle vijf. Vader kwam naar binnen. ,,Wie is aan de beurt?" „Ik! ik! ik! ik! ik!" „Nietes! Jullie hebt pas gehad," zei een kleintje cn hij wou zich naar boven werken, maar hij raakte onder den voet. Twee van de grootste» kregen elk een groen rupsje cn de derde wist zich nog van een lialve rups meester te maken. Weg vloog vader weer. De twee kleintjes huilden, omdat ze niets gehad hadden en de grootcn zaten te lachen. „Ja! zei een van hen nog erbij: ,,dc eene is gelukkiger dan de ander! Daaraan zal je moeten wennen in 't levenI" „En als moeder komt, zal ik het eens zeg gen," zei een kleintje. „Doe, wat je niet laten kunt!" was het ant woord van den groote. Even daarna: lik-tik! Twee pootjes op de pan. Weer: „Pch! pch! pch! pch! pch!" daaronder. Moeder Grietje kwam niet dadelijk naar binnen. Zc had den inhoud van haar snavel op de dakpan voor zich neergelegd cn toen riep ze: „Kinderen! Je treft het bijzonder! Ilier be neden bij den boer hebben ze vandaag stok- viscli gegeten. Dat is eigenlijk menschenkost en geen musschenkost. Maar zc hebben een restje op een scholeltje buiten de deur gezet voor poes. Poes heeft haar genoegen gegeten en is weggeloopen. Toen kwam ik en nu breng ik je iets extra's. Samen deelen hoor! Ont houdt het goed! 't Is stokvisch!" Daarna kwam ze binnen, ze legde het stukje stokvisch neer cn vloog weg. Geen sprake van eerlijke vcrdeelingl De drie grooten verslonden alles in een oogen blik. Weer niets voor de kleintjes. Zooals even te voren wilden de grooten weer gaan lachen en de kleinen gaan huilen, maar Wat was dat? „Ptschah!" niesde nummer één. „Ptsch- oeh!" nummer twee „Ptschieh!" zei nummer drie. En toen nog eens, en toen weer; ze niesden maar doorer had peper aan dc stokvisch gezeten! Daar kwam vader thuis „Kindertjes! Je zult smullen! Ik heb krenten gevonden!" Wie er smulden, dat waren de twee kleintjes, want de grooten hadden geen tijd. Het drietal was niet eens in staat om vader te vertellen, wat er gebeurd was, en ze schaamden cr zich ook wel een beetje voor. „Zeker kou gevat 1", zei vader en hij vloog weer weg. De kleintjes voegden hun bekjes af, keken elkaar lachend aan en zeiden zachtjes: „Wat smaakten die krenten toch heerlijk!" G. J. VISSCHER. Om te kleuren. Ik! ik! ik! ik! ik!" sachreeuwden ze alle om leege horden op te halen en die weer te moeder. „Hier heb jij wat. En jij. En jij ook. Zie zoo! Nu is het op. Tot straks!" Weg was ze weer. De drie grootsten hadden wal gekregen. Ze slikten nog eens na, veegden den snavel af aan het hooi van het nest, knipoogden tegen elkaar, en een van hen zei: „Dat is lekker geweest." „Jullie neemt maar alles," pruilde de klein- vullen. „Er zijn nog twee plaatsen". Jans sleepte Mie voort, die geheel en al van streek was en pas weer tot zichzelf kwam, toen ze naast haar buurmeisje aan tafel zat. Elk kreeg een bord, waarvoor ze in verwar ring „dankic meester" zei, met zoo'n zacht, beverig stemmetje, dat haar ander buurtje 't alleen hoorde. 't Kind proestte 't uit. Zeg, ze zeit „meester!" ste. Van afües wat. Shakespeare. Niémand weet mol zekerheid i<e>ts van zijn kindsheid, maar stellig was hij van ze-er eon- •voudige familie. Zijn vader was slager an vetweider en Shakespeare zelf was naar men meent -als lcn'aap een wolkammer, ande ren beweren, dat hij eerst ondermeester later bladschrijver was. Iiij schijnt inderdaad va-n alle markion thuis te zijn geweest. We gens de juistheid zijner scheepstermen meent een zeevaartkundig schrijver stellig tc weten dal hij ter zee heeft gevaren; een predikant daarentegen leidde uit zijn ffe- scliriftcn of dat hij kósteir Was en ©en. ixuardonkenner ko*n zich maar ndet uit hel luvofd zetten dat Shakespeare goen pao** denkooper sou zijn geweest Shakespeare was stellig een lóonteclspeler die menige rol (vervuld^ en zijn verwonderlijken scliM wfl keniïi* op een uitgestrekt veid van ervaring en waarnemm-g opdeed. In ieder goval was hij iemamd van nauwgezette studiie en c^n vlijtig arbeider, en tot op dezen dutg heb ben zijn geschriten een grooten inrvlood be houden. „Lanigs d«e straat van „Straks" komt men «van hel huis van „Nooit". Cervantes. Wist jullie wol dat de wereldreiziger Cook en de dichter Burns uit de lla.ssö dor d-aglooners voort zijn gekomen? Düegenen onder jullie die Engelscho littera tuur op school hebben, hoorden wel eens van Ben Jonson? Nu hij behoorde tot het metselauvrs- en opperman®gilde cn heeft aan Lincoln's Inn gewerkt met dc troffen In de hard cn een boek in den zo-k. Dr. Levingstone, de zendeling-reizi ger was vroeger wever. Eon welbekend Engelseh admiraal uit do 18e eeuw, IT o b s o n, was vroeger kleerma ker. Ilij werkte op hel eiland Wight nabij. Bonchurch, ad« klcermakersloorling, toen door het -dorp -de mare ging, dat een vloot het eiland naderde. Hij sprong van de werk tafel en ijlde met zijn makkers naar dc baat om zich in het trotsclie gezicht te verlustó pen Daar werd dc klcermakersleerUng plot seling met geestdrift voor 1 zeemansleven bezield; hij springt in een boot, roeit naar dc Vloot, bereikt het admiraalschip en wordt als vrijwilliger aangenomen. Jaren labr keerde hij mot eer overladen naar zijn geboorteplaats terug en gebruikte een maal van spek cn eieren in de hut waar hij weleer als kleermakers jon gen had ge werkt Viool spelen schijnt een eenvouddge zaak <ai welk eon lancduripe inspanning vergt het niet Géardin.i zei eens tegen een jongeling die hem vroeg in hoeveel tijd hij hot zou kunnen leorcrn: „twaalf uren d<afigs en dan twintig jaren lang." Di goed vooruitgaat, gaat betrekkelijk langzaam vooruit. Goede uitkomsten worden niet ocnsklaps verkregen; cn wij mogen te vreden zijn zoo wij in 't leven vorderen als op oon wandeling, stap voor stap. Het grootc geheim om tot een gunstigen uitslag tc ko men, zegt d«e Mals! ,js de kunst van wach ten". De fijnste vruchten rijpen doorgaans het langzaamst. Maar, zoo zegt oen Oostorseh spreekwoord: „1" en geduld verkeeren een moerbedblad in glanzend satijn." Een Scheurkalender. Om een scheurkalender geheel zelf le molken, gaan we op de volgende wijze tc werk: We trachten 't schild van een gebruiklcn scheurkalender te krijgen héél aardig is bijv. de palet vorm. 't Eerst zorgen we voor 't blokje, d. w. z. dc verzameling blaadjes, die één voor één den datum aangeven cn bovendien een tekst of ernstig of geestig ge zegde bevatten. Dat blokje plakt gc op den vorm (ge kunt ze zoo klaar in den bockhan del koopen) en ook koopen wc 2 ons s ^o. Het geheele palet bestrijkt ge met 1 ij m en terwijPdie nog vochtig is, strooit gc dc sago er op. Die sago plakt vast, ge zorgt nu maar, dat cr nergens cen open piekje, blijft; hoe dikker de sago er op ligt, hoe mooier! Nu ui- les tol den volgenden dag goed laten (lro-r u. Intusschen hebben we bij een drogist vnor 2J cent strijkvernis gehaald en wal goud poeder. Over de sago heen strijken we een laagje vernis en vóórdat dit tijd tot drogen heeft ge had, dus dadelijk, bestrijken we al dfl sago met goudpoeder geen enkel korrelljc mag wit blijven. Onlangs zag iik zulk een aardigen scheur kalender, doch 't meest bewonderde ik dit er van, dat de 365 blaadjes alle geschre ven waren. Een klein meisje, dat van op letten hield, verzamelde allerlei gedach ten, spreekwijzen, grapjes, die ze zoo eens hoorde of las en schreef die op. Zoo had ze echt een scheurkalender geheel zeil gemaakt. Mevr M. De reis naar Indië. Alle spelers gaan op een rij slaan cn de verteller, die cen reis naar Indië beschrijven wik plaatst zich daarvoor. Van tc voren ech ter krijgt ieder kind een woord en wel zoo cen, nis in het verhaal dikwijls zal voorko men, b.v. schip, matroos, zeey eiland, volk, landstreek, onweer, storm, zon, lucht, palm enz. Eén speler kan ook twee benamingen krijgen als dat beter uitkomt. Zoo dikwijls nu in hel verhaal zoo'n woord voor kond, moet hij, wien 't gegeven is, zich omdraaien n zoo lang blijven staan tot 't woord van n ander kind genoemd wordt. Vergeel de ge noemde het omdraaien, dan moet hij een pand geven. Komt het woord „Indic" in het verhaal voor, dan moet het hcele geselschap zich éénmaal omdraaien. De hoofdzaak is de be.doclde woorden heel vaak te doen hooren, zoodat de toehoorders voortdurend in bewe ging blijven, 't Aardigste is natuurlijk als de verteller door zijn grappige verzinsels cn avonturen de anderen telkens zoo doet lachen •dat zij het omdraaien geheel en al vergeten. Mevr. M. Potjes Latijn. Wat staat hier te lezen? 1. Vin Gerho ed. 2. Tcnto onst F.1 ling. 3. Do Ofst omme Ninst itu ut. 4. Deb olis Du Ur. 5. U itver Gev Ing sge Zi ndhe I<V 6. Verh Evenh Eid. 7. Aa lalz ij, aala thij. 8. Prach tex empl a Ar.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7