Qoof de Ueügd. De Sterrenhemel. HOOFDSTUK XII. Verre Zonnen. Terwijl wij te zamen gesproken Hebben bver onze Aarde en over de Zon, in gedachte Min planeet naar planeet gegaan zijn en ook ten slotte de Maan hebben beschouwd, had den wij moeite ons de grootc afstanden voor te stellen waarop deze werelden van ons V jjggen en de enorme banen, die zij doorloo- ^pen. te begrijpen, maar wanneer wij thans ons zonnestelsel verlaten, dan gaat hu' met onze verbeelding, gedreven door de voort schrijdende wetenschap, als met een ver moeiden vogel die nog steeds verder en ver der vliegt, want wij vinden evenmin een grens aan Gods oneindige ruimte, als aan Ziin oneindige Eeuwigheid. Onze zon schijnt ons het meest emitte rende voorwerp aan den hemd te zijn, maar waarschijnlijk zouden we haar, als wij ons ver genoeg konden verwijderen. .Is een zeer kleine ster zien, te midden van anderen, die veel helderder zijn, terwijl al hare planeten onzichtbaar zouden wezen. Het is vrijwel ze ker, dat een aantal sterren middelpunten ziin van andere stelsels, en wanneer wij beden ken dat er 6 0 00 met het bloote oog zicht baar zijn en millioenen door r n slerke teleskoop en met behulp van de fotografie, dan gaat dit ons voorsteilingsvermogen te bo ven. Eenigen van deze groole zonnen schij nen als prachtige sterren, anderen als kleine Echtcpde puntjes, nog anderen verzamel" n zich lot een schitterende groep of geven al leen een nevelachtig licht, zooals de „M e 1 k- w e g", daar de enorme afstand haar schijn sel verzwakt. Deze afstanden uil te drukken in mijlen of spoorwegreizen, zou o~s niet helpen alleen door de snelheid van het licht te gebruiken kunnen wij er een flauw begrip van krijgen. Zooals wij weten reist het licht met een ontzaglijke snelheid, veel sneller dan het geluid, en zou in een seconde eeven maal rond de aarde vliegen. Het heeft van de zon acht minuten noodig om ons te hereiken, van Jupiter meer dan een half uur en van Neptunus vier uur, waarbij het 192 O jO mijl per second aflegt. Als wij dit nagaan vinden wij dat de pla neten al zeer ver van ons verwijderd zijn, maar wat is het geval met de naasfbijzijnde vaste ster? Haar licht gebruikt tien g e- heele jaren om onze aarde te berei ken en wanneer die ster heden gebluscht Werd, dan zouden wij haar toch nog aan den hemel zien, want het door haar afgezonde licht zon pas in 1920 aangekomen zijn. Van den „M e 1 k w c g" heeft het licht waar- tchijnlijik 1000 jaar noodig om tot ons te komen i Niet alleen zijn de sterren op zoo immen se?! afstanden van de aarde, maar haar on derlinge afstand is even groot. Konden wij een plaats innemen, zóóver verwijderd van de zon, dat het licht tien jaar noodig had om ons te bereiken, dan zouden wij onze Zon in het geheel niet zien, terwijl „Orion", „Are- turus" en de „Groote Beer" ongeveer hetzelf de zouden blijven. Er is dus ruimte voor dui zenden zonnestelsels zooals het onze, en onze aarde met al hare wonderen is slechts als een zandkorreltje aan het strand der zee. Sirius, een der sterren uit het sterren beeld de „Groote Hond", is de meest schitte rende en vermoedelijk de grootste der vaste sterren; zij is zoo helder, dat wij haar nog xien zouden, al was zij twaalf maal verder van ons af, maar haar licht heeft vijftien faar noodig om ons te bereiken. Ver buiten den „Melkweg"' zijn sterren- groepen ontdekt, waarvan het licht 1 2 0000 jaar op reis is naar onzen kleinen bol! Doch zelfs op deze bijna „ondenkbare"' af- ftanden schiint de aantrekkingskracht even loed te werken als cvp de aarde. "Wij tunnen de planeten, die rond deze zon- len wentelen, niet zien, maar door den teleskoop kunnen wij wel sommigen dhr connen zien, die bij tweeën om elkaar wen telen. "Wij noemen deize „dubbelsterren"; voor het bloote oog is het alsof zij één zijn. Deze sterren moeten in beweging zijn, an ders zouden zij op elkaar vallenhun draaiing Is hun redding Castor (een der Tweelingen) Is zoo'n dubbelster en door nauwkeurige waarneming is bet gebleken, dat er beweging Is; deze beweging schijnt echter zeer lang- xaam te zijn, daar elke omwenteling honder den jaren duurt, want in werkelijkheid zijn deze sterren volstrekt niet dicht bij elkaar. Soms zijn er vier in één groep in plaats van twee; men veronderstelt dat de „Pleiaden" een eigen systeem vormen. D^ meeste sterren schijnen met een wit Hcht maar sommigen toonen door den kijker rwakke kleuren, vooral de dubbelsterren. Ook zijn er sterren, die veranderlijk zijn, d. w. i- rij schijnen niet altijd met dezelfde helder heid, nyiar hun licht is volgens een geregeld verloop van tijd nu eens helder, dan weer dof. „Algol" bv.. na gedurende acht be langrijk veranderd te ziin, blijft dan weer twee en halven dag hetzelfde en gaat c'aarna wee- veranderen, eenigszins op de manier van het draailicht van een vuurtoren -met zijn donkere en heldere perioden. Ook is het niet ongewoon, dat er nieuwe sterren verschijnen, gedurende eenige jaren een helder licht verspreiden en dan voor goed weer verdwijnen. Een zoodanige werd In 1572 in het sterrebeeM „Cassiopeia" ge- tien en verdween in 1574. Andere sterren, reeds lang bij de sterrekundigen bekend, wor den op een goeden dag tevergeefs aan den hemel gezocht. Wanneer wij bedenken hoe lang het duurt voordat hun licht ons be reikt, dan is het dus best mogelijk, dat deze aterren reeds verscheidene jaren geheel ver nietigd waren voordat hun licht ophield te schijnen, terwijl er ook sterren heden rullen schijnen die wij eerst over hon derden jaren zullen zien. Deze wonderen des hemels kunnen ons wel verbazen en soms onze verbeelding te boven gaan, doch terwijl wij ons verbazen en in verrukking komen, behoeven wij niets te vreezen, want alles, toowel de kinderharten In ons eigen huis, de aarde, als al die millioe nen groote zonnen in het heelal, zijn in de hoede van den Eeuwigen, Liefhebbenden Vader en de met sterren bedekte Hemelen «preken tot ons van Hem. X. Tóch naar de Kolonie. Kees van Meeten was wat men noemt een. huke vent. Hij was dertien jaar en zat altijd vol grappen en moppen. Op school mochten ze hem allemaal graag, hij kon som* de hee- le klas doen schudden van het lachen. Doel* niet alleen de jongens hielden van hem, ook bij zijn meesters stond hij goed aangeschre ven. Hij leerde vlug en al haalde hij nu en. d3ü eens streken uit, nooit zou hij iets lee- lijks doen en zijn open en eerlijk karakter trok iedereen aan. PI ij was uit een groot gezin en had zeven broertjes en zusjes. Neeltje, de oudste, was veertien. Zij had al een dienst je bij een me vrouw met een klein kindje. Ze was erg trotsch, dat ze met de kleine Annie mocht wandelen en hoopte altijd heimelijk, dat zij Laar vroegere schoolkameraadjes zou tegen komen, die dan eens konden zien, met welk een lief kindje zij wandelen mocht. Op Neeltje volgde Kees en dan kwamen er nog zes, de tien-jarige Jan, de tweelingen Ri ka en Piet, Dirk, die nu pas naar school ging, Botje, die vier jaar was en op haar manier Moeder al druk hielp en eindelijk kleine Zus, het Benjaminnetje en de algemeene lieve ling. Baas van Meeten was timmerman en een knap werkman. Hij had een goede verdien ste en vrouw van Meeten wist de dubbeltjes bij elkaar te houden. Zij was een goede huis moeder en de kinderen kwamen altijd knap voor den dag. Nu, het was maar goed, dat vrouw van Meeten zuinig was, want 's win ters kwam er altijd heel wat kijken, vooral daar Kees en de tweelingen zwak waren en zij veel versterkende middelen moesten ge bruiken De kinderen hielden veel meer van den zo mer dan van den winter. Zij mochten dan buiten spelen en gingen dikwijls op Zondag ':oote wandelingen met Vader maken. Maar e was nog iets, waarom vooral Kees, Riek cn Piet zooveel van den zomer hielden en dat was, omdat ze dan met de vacantic-kolo- nir mee naar builen mochten. Dat was me een pret. Verbeeld je! Vier weken aan één tuk heerlijk buiten te mogen ravotten, mooie wandelingen te maken, waarop ze van alles zagen, heerlijk in de dennebosschen uit te rusten of verstoppertje te spelen in het akker maalshout en diepe kuilen te graven. Kees vond, dat iemand, die er niet geweest was, onmogelijk kon weten, hoe heerlijk het was. Hij deed er altijd opgewonden verhalen over en voelde zich niet weinig gewichtig. Hij was nu al vier keer meegeweest en had al tijd evenveel plezier gehad en wat had hij liet den laatsten keer gezellig gevonden, dat R.'ka en Piet ook mee mochten. Vol trots wees hij hun alle mooie plekjes en vertelde hij wat ze vorig jaren gedaan hadden. Toen de vier heerlijke weken ten einde snelden, werd het hem zoo vreemd te moede. O, zeker, hii vond het heerlijk Vader en Moe der. de broertjes en de zusjes weer te zien, naar er was een andere gedachte, die hem bezig hield en wel, dat het dit jaar voor het laatst was geweest. Hij zou het volgend jaa te oud zijn om naar de kolonie te gaan. Dib jaar Jiad het al aan een zijden draadje ge- hengen, maar de directrice, die wist, dat hiji he» zoo noodig had en hem gaarne mocht, bad er voor gezorgd, dat hij nog mee mocht, echter onherroepelijk voor het laatst. Den geheelen winter verheugde hij zich al tijd op dit verblijf buiten. Als er sneeuw lag, dacht hij: „hoe zou het er nu in de kolonie uitzien?" en in het vroege voorjaar, als de eerste plantjes en bloemen begonnen te ont luiken, dacht hij reeds aan de kolonie, ja, hij telde de weken, die er nog moesten verloopen. eer hij weer naar buiten ging. En nu was dat alles uit. Geen kolonie meer in den zomer, tenminste niet meer voor hem; geen voorpret meer in den winter en het voorjaar. Die tijd was nu voorbij. "Was het wonder, dat Kees den laatsten mor gen weinig opgewekt rondliep? Wacht, daar kwam juffrouw van Slooten aan, die hier ook elk jaar geweest was en in dezelfde stad woonde als hij. „Hè, juffrouw, loopt u nog eens een klein eindje met me om?" vroeg Kees. ,,'t Is van daag voor 't laatst." „Zeker", antwoordde de juffrouw. „Laten we nog eens naar je lievelingsplekje gaan. Je zult het wel jammer vinden, dat het voor het laatst is, hè?" „Ja, juffrouw, dat's lam genoeg", antwoord de Kees. ,,'t Is nou voor goed uit; ik zal hier nooit meer komen." „Kom Kees, dat weet je nog niet. Luister eens; ik heb een idee. Je vertelde mij laatst, dat je al zoo aardig verdiende door na school tijd kranten te helpen rondbrengen en dat je dat geld zelf bewaren mocht." „Ja, juffrouw, dat is zoo. Ik doe het geld m ee doosje en laatst, toen ik een paar schoe nen noodig had, ]*eb ik ze zelf ervan betaald, 'k Geloof, dat ik nog nooit zoo heerlijk geloo- pen heb, als toen ik ze voor het eerst aan bad." „Ja, Kees, dat kan ik denken. Maar weet je, wat nu mijn idéé was? Als je eens heel ijverig spaarde, dan kon je misschien het volgend jaar zelf de reis betalen en hier nog eens een paar dagen komen logeeren. Hoe zou je dat vinden?" „O, juffrouw, hoe heerlijk; zou dat heusch kurnen?" „Zeker, Kees, maar ijverig sparen, dat is de boodschap." „Nou. daar zal het niet aan mankeeren", zei Kees. „Hoera!" Toen de kinderen den volgenden morgen reeds bijtijds in den trein zalen en allen nog eens wuifden naar de dames, die achter ble ven, was er een groote jongen, die moeite had zijn tranen in te houden. Doch hij hiéld zich dapper en op het laatste oogenblik fluisterde ji.ffrouw van Slooten hem nog in het oor: „Nou, Kees, het volgend jaar zien wc je dan, hoop ik, toch weer hier." Een lange, koude winter volgde, een win ter, waarin veel menschen ziek waren. Vader van Meeten werd hard ziek en kon weken- kng niet werken en dus ook niet verdienen. D? dokter sprak van versterkende middelen, maar waarvan moest moeder die betalen? Op zekeren dag zei de dokter. „Ja, vrouwtje, je man moet veel eieren gebruiken, anders gaat hef niet." O, wat was moeder bedroefd! Na het bezoek van den dokter sloop Kees naar het kamertje op zolder, dat hij met rijn broertjes deelde. Hij maakte het kastje open cn haalde er het spanen doosje met zijn spaar- duiten uit te voorschijn. Er zat al veel in. In het begin van den winter had hij veel ver diend; de krantenman was ook ziek geweest cn hij had zijn werk erbij waargenomen en daarmee een extratje verdiend. Daarmee was bij heel blij geweest en in-gelukkig, dat nu ziin plannetje voor den zomer wel zou kun nen doorgaan. Ilij telde het geld nog eens na. Ja, hij zou er nel van kunnen komen. Maar.... dan zou vader misschien niet meer op krach ten kunnen komen en danNee, hij moest hel voor vader afslaan. Zijn besluit was genomen. Dadelijk ging hi]< naar moeder cn zei: „alsjeblieft, moeder, hier hebt u mijn verdiende geld (wat klonk dat heerlijk!) AVilt u daarvan eieren en melk voor \ader koopen?" Wat was moeder toen op eens blij. Niet al leen omdat vader nu versterkende middelen kon krijgen, maar ook omdat haar Kees zoo edelmoedig afstand deed van zijn spaardui- ten, waarvoor hij zijn zomeruitstapje moest opgeven. Weer waren eenige maanden voorbij gegaan. He was nu heerlijk voorjaarsweer en vader gelukkig weer heelemaal de oude. Op een middag kwam juffrouw van Slooten bij moe der van Meeten om eens tc vragen, of zij- graag had, dat Riek cn Piet dien zomer weer naar de kolonie zouden gaan. Nu, moeder wilde dit heel graag en al pralende kwam het gesprek op Kees. „Hoe staat het met zijn rpaarduitjes?" vroeg de juffrouw. „Heeft hij al genoeg bij elkaar om ons dezen zomer eens te komen opzoe ken?" „Nee, juffrouw", antwoordde moeder, daar zal wel niets van komen. Hij had dezen winter het geld al wel bij elkaar, maar toen werd mijn man hard ziek en moest hij veel versterkende middelen ebruiken. De ver dienste stond stil en ik kon hem die dus on mogelijk verschaffen. Maar toen kwam Kees ons te hulp; hij gaf mij den inhoud van zijn spanen doosje en daarvan kon ik heel wat melk en eieren koopen en ook na dien tijd siopte hij mij telkens nog eens wat toe voor Vader. Vader is nu weer heelemaal beter eni aangesterkt, maar het heeft Kees zijn uitstap je gekost." Drie dagen later kwam er een brief voor Kees. Het was een uilnoodiging oin eenige dagen in de kolonie te Lomcn doorbrengen, terwijl het geld voor de reis in hel couvert zat. Juffrouw van Slooten had dit van eenige kennissen gekregen. Of Kees blij was! „Hoera!" riep hij uit. „Vader weer heele maal beter en nu toch nog naar de koloniel Le^ Juffrouw van Slooten!" C. H. Wat de brieven in de ta«ch van den Postbode elkaar vertellen. Naar het Duitseh van ELIZABETH HOFMANN. Vertaald door C. H. Jullie kent natuurlijk allemaal den post bode met de groote zwart-leeren tasch, die vol brieven en kaarten zil. Maar weet jullie ook, dat die brieven en kaarten elkaar van alles vertellen? Eigenlijk kan geen mensch hen verstaan, want als de postbode de tasch opendoet, houden zij zich allen dadelijk stil. Toch is er eens iemand geweest, maar dat was dan ook een Zondagskind die een gesprek heeft mogen afluisteren en jullie moogt hooren, want hij mij daarvan verteld heeft. Onder de vele bricvc.n was er één, die trotsch op de anderen neerzag, want zijn reis geld, de postzegels, was heel bont gekleurd en zeldzaam. De andere brieven keken den trotschen vreemdeling steeds schuchter en van terzijde aan; zij durfden hem echter niet aanspreken. Zachtjes fluisterden zij met elkaar. ,,\Vie is hij toch?" vroeg een brief kaart. „Wij zouden het ook graag willen weten," antwoordde een klein couvertje, waarin alleen maar een visitekaartje zat, ze ker een gelukwensch. Nu kwam er nog een derde bij; die was ook trotsch, want hij kwam uit Hamburg en had een mooi hemelsblauw gewaad aan. Hij zei: ,,Ik zal hem wel eens aanspreken, let maar eens goed op". Regelrecht ging hij o-p den trotschen vreem deling af en vroeg hem, waar hij vandaan kwam. Deze nam den kleinen hemelsblauwen van top tol teen op en zei toen, verwaand om zixrh heen kijkend: ,.Ik ben een Zuid-Ameri kaan, lieve vrienden l" „Zool" riepen allen vol eerbied. „Is u een Zuid-Amerikaan?" „Je" durfden zij nog niet goed te zeggen, maar hij beviel hun toch reeds veel beter, want hij had hen „lieve vrienden" genoemd en da-t was toch heel vriendelijk van hem. De kleine hemelsblauwe nestelde zich dade lijk in de buurt van den Amerikaan en vroeg nieuwsgierig: „Is u dan niet zeeziek geweest? De schrik sloeg mij om het hart, toen ik al "dat water in Hamburg zag." Nu keek de Amerikaan den hemelsblauwe echter minach tend van terzijde aan. „Zeeziek? Nee, boven zoo iets voel ik mij verheven, hoewel verscheiden van mijn col lega's er heel naar aan toe waren. Zoo was er o. a. iemand uit New-York, die het al heel erg te kwaad had; hij genoot heelemaal niet van de mooie zeereis. Ik zou wel eens willen welen, wat er van hem geworden is." „Met mij gaat het heel goed," riep plotse ling een stem en werkelijk, het was de New- Yorker. Jullie kunt je hun vreugde voor stellen, toen deze twee reisgenooten elkaar plotseling herkenden. ,,U is dus weer heele maal hersteld; kunt u weer eten en drinken?" vroeg de Zuid-Amerikaan. ,,Ja, ik ben weer heelemaal in orde. Bovendien wil ik u nog mededeelen, dat ik in Rotterdam met een briefkaart getrouwd ben, die in Vlaardingen geboren is. Ik zal u mijn vrouw voorstellen." Hij haalde een briefkaart, die juist in druk gesprek met den hemelsblauwe was en nam haar bij de hand. Daarop zei hij luid, opdat allen het zouden hooren: „Mijn lieve vrien den, hierbij heb ik het genoegen u mijn vrouw voor te stellen." De briefkaart boog vriende lijk lachend naar alle kanten, zoover haar stijve ledematen dit ten minste toelieten. „Zool" riepen de anderen. „Wel gefeild- Om Ie f tecrdl" Juist toen zij dit riepen, deed do postbode een greep in de tasch en haalde er de briefkaart uit te voorschijn. Dat was een schrik! De beide echtelieden hadden nog maar net den tijd om elkaar een kus te geven, klap en de tasch was weer dicht. De Npw- Yorker bleef treurend achter. „Hoe korl heeft ons geluk slechts geduurdI" zuchtte hij. „Wij, arme brieven, zijn er toch maar slecht aan toe: plotseling worden we gescheiden." „Neem de zaak niet zoo somber op; wie weet, of jullie elkaar nog niet eens terug ziel'" troostte men liem „Och nee, dat geloof ik niet," antwoordde hij. Op dit oogenblik deed de postbode weer een greep in de tasch en haalde er een klein cou vert met een uitnoodiging uit; stopte er ech ter weer iels anders in. Jullie zult wel ver baasd zijn, maar het was inderdaad de brief kaart. Nee maar, dal was me een vreugde! De beide gelukkige échtgenooten vielen elkaar om den hals en de anderen begonnen lc zingen: „Komt een vogel gevlogen enz." Dat had er nu wel niet precies betrekking op, maar het was het eenige lied, dal zij uit het hoofd kenden. Toen het rumoer een beetje bedaard was, vertelde de briefkaart, dat het adres verkeerd was; maar lang zou zij hier toch niet meer kunnen blijven. Daarom nam zij maar dade lijk heel teeder afscheid van haar man en dat was maar goed ook, want dc postbode haalde haar er al weer uit. Nu voegde de eenzame New-Yorker zich bij den Zuid-Amerikaan, want zij waren immers landgenooten; alleen had de laatste veel groo- ter reis gemaakt. „Vertel mij eens wat van den 6trcek, waar gij vandaan komt," zei de New-Yorker. „Heel graag,'' antwoordde de ander. „Ik kom "uit het uiterste Zuiden en had de reis naar Europa best over water kunnen maken; maar.ik had verscheiden zaken in New-York af te doen en daarom reisde ik eerst het ge- hecle land door. Wat heb ik vc>el breede, mooie rivieren gezien en wat een prachtige, groole stedenI Ja, het is een prachtig wereld deel, dat Amerika!" Het gezelschap luisterde aandachtig; zulke interessante reisgenooten ontmoette men niet altijd. Een briefkaart zei: „Nu, mooier dan in mijn land zal het er toch wel niet zijn. Ik kom uil Italië; daar is het heerlijk warm!" Zij rilde even. „Warmer dan bij mij thuis is het er toch zeker niet!" meende de Zuid- Amerikaan. ,,Bij ons zijn de menschen zelfs heelemaal verbrand." .Heelemaal verbrand?" riep het geheele gezelschap ontzet uit. „Nu ja," legde één hunner uit, „weet jul lie dan niet. dat de negers heelemaal zwart zijn?" ,.0 foei, wat leelijk! Waarom wasschen zij zich daar dan niet behoorlijk met spons en zeep?" vroeg de briefkaart uit Italië, die nog nooit in haar leven iets over negers gehoord had De A merikaan werd nu boos en viel uil: ..Domkop! Dan zouden «e lang moeten was- sohen! Dat gaat cr niet af!" De briefkaart draaide zich belcedigd om. Hoe kon de Amerikaan uit het oog verliezen, dat hij een danie voor zich had! Dat, dora- wop, vergaf zij hem niet. Maar waarom was de briefkaart ook zoo weinig ontwikkeld! Zij had zeker op school niet opgelet, toen de meester van de negers vertelde. Het gezelschap werd steeds kleiner, de post bode haalde den eenen brief na den anderen te voorschijn. Ook de New-Yorker en de Ita- liaansche briefkaart verdwenen De laatste keek den Zuid-Amerikaan heelemaal niet meer aan. Zij was werkelijk heel boos op hem. Op het laatst bleven alleen nog maar de kleine Hamburger en de Zuid-Amerikaan over. Treurig lagen zij naast elkaar; het was toch wel heel eenzaam in de groote brieven- tasch geworden. „Wie van ons zal de laatste zijn, beste kameraad?" vroeg de Amerikaan. Hij was nu heelemaal niet trotsch meer, want hij zag in, dat hij toch niet meer was dan al de ande ren, al had hij dan ook een lange reis achter den rug. „Ja, wie zal de laatste zijn?" zei de hemels blauwe en hij lilde voorzichtig de klep van de tasch een klein eindje op om te zien, in welke straat zij waren. „Parkstraat!" riep hij, want hij was een ontwikkelde brief en kon lezen, wat er op de hoeken der straten stond. De Amerikaan be wonderde hem in stilte, want dat zou hij niet kunnen; hij kon alleen maar Spaansch lezen. „Nummer 3!" riep de Hamburger. „Vaar wel, lieve vriend, nu moeten ook wij schei den; ik ben op mijn bestemming. Maar. wat is dat? Gij moet naar hetzelfde adres. Dat is prachtig." Hii klapte in de handen van pleizier. De kleuren. onder schaamde zich wel een beetje, dol zijn kleine collega geleerder was dan hij, maar hij was toch ook blij en zij omhelsden elkaar. „Klingeüngeling," hoorden zij. Een deur ging open en de postbode haalde de hcido brieven te voorschijn en gaf ze aan het kleine Marietje. „O Mama," riep deze, „geef mij alsjeblieft die mooie, gekleurde dingen!" Daarmee bedoelde zij de postzegels. „Nee, die krijg ik," zei Hans en hij haalde zijn post zegelalbum te voorschijn. „Dat is niets voor kleine meisjes!'' Marietje troostte zich met liaar pop en Mama knipte de postzegels voor Hans uit. De Amerikaan en de kleine Hamburger be leefden nog menig gezellig uurtje in Mama's schrijfmap, waar zij ook nog ander gezel schap aantroffen. Maar zij bleven met hun beidjes bij elkaar, want zij hadden toch zulke prettige oogcnblikkcn in de brieventasch van den postbode doorgebracht. Spelletjes» In een warme kamer water in ijs veranderen. Leg wat sneeuw, vermengd met zout, op een bord. Zet daarop een bord met koud water en sneeuw. Plaats beide op den warmen haard of op de kachel. Als de sneeuw met het zout smelt, onlstaat cr door dc sterk verkoelende kracht ven het laatstgenoemde ijs op het bo venste bord Zoo kan men ook gemakkelijk een lepel op het bord laten vastvriezen. Men vult n 1. den lepel met sneeuw en zout cn maakte licm aan den onderkant nat Zijn de sneeuw cn hel zont gesmolten, dsn is cr van onder ijs ont staan en de lepel zit vast. Pot slaan. Men plaats een pot omgekeerd op den grond; wie hem slaan wil, meel van zijn standpunt af hoeveel schreden hij er van verwijderd is. Dan wordt hij geblinddoekt, krijgt een stok in de hand en wordt vervol gens drie maal omgedraaid. De kunst van het spel bestaat hierin, dat men zich bij 't draaien dc richting van den pot goed voorstelt, bij 't loopen ter rechter noch ter linkerzijde af wijkt cn eindelijk in de nabijheid van den pot komt om dien te treffen. Men kan drie maal slaan; treft de speler niet, dan is er een ander aan de beurt. Mocht hij zich op zijn weg aan Iels kunnen slooten, dan roept hel gt chap „Ilaltl" liet 5,pel brengt alle toeschouwers in groote spanning, als de speelgenoot met een slok in dc hand juist op het doel af gaat. maar óf te vroeg toeslaat of den pot voorbij loopt. Wijkt hij dadelijk van de richting af, dan is er natuurlijk groot gelach, als hij ein delijk in de meenirrg er te zijn, drie maal naar verschillende plaatsen slaat, eindelijk <len doek van zijn oogen neemt en naar den pot rond ziet, die heel ergens anders slaat. Mevr. M. PiijHi-niMlsela. Om op +e lossen. Voor grooteren. 1, Min poheel is oen woord van 12 1ettersen duidt een ma aan, die wel eens wat lokkers voor ie kier mankt. 4. 8, 12 i« oon waeen. 6, 5, 11. 12 verspreidt een gezonde lucht. 9, 2, ft is een dier Op een 7, 2, 8. u kan met zitten en liggen. Zonder 1, 5, 10 kan goen d er luvem 4. 5, 12, 10 is een groot gebouw. 10. 12, 11, 5, 4 is een water. De I, 8, 4, 10, 6, 12 zorgt elkon dag voor je. 2, Een veldheer uit do 16de eeuw, dio in Nederland veel g daan heeft. Do letters van ziin naam zijn de eerste letters van: een roofvogel een academiestad een riviereen eiland. 3. Hot eerste deel ia een werkzaam man; het tweede is iets, dat men bezit; het geheel was een beroemd geneeskundige. 4. Een dier van vier letters kunt g\j van oen o ontdoen on het bffj|t took hetzelfde dier. Welk is dat? Voor kleineren. 1. Ik kan eetrokken en geteekend worden en omgekeerd ben ik een rivier. Welke? 2. Met m ben ik ontovrodon, met r zit ik te jaard, met tm behoor ik by den ouden tijd. 8. Weet gij wel iemand te noemen, die rijn omgekeerde gestalte in de kei k gebruikt? 4. Een voederbak voor dieren wordt omge- keeid voedsel voor den mensch. Wat is dat?

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7