Qoof de Ueügd.
De Sterrenhemel.
HOOFDSTUK XII.
Verre Zonnen.
Terwijl wij te zamen gesproken Hebben
bver onze Aarde en over de Zon, in gedachte
Min planeet naar planeet gegaan zijn en ook
ten slotte de Maan hebben beschouwd, had
den wij moeite ons de grootc afstanden voor
te stellen waarop deze werelden van ons V
jjggen en de enorme banen, die zij doorloo-
^pen. te begrijpen, maar wanneer wij thans
ons zonnestelsel verlaten, dan gaat hu' met
onze verbeelding, gedreven door de voort
schrijdende wetenschap, als met een ver
moeiden vogel die nog steeds verder en ver
der vliegt, want wij vinden evenmin een
grens aan Gods oneindige ruimte, als aan
Ziin oneindige Eeuwigheid.
Onze zon schijnt ons het meest emitte
rende voorwerp aan den hemd te zijn, maar
waarschijnlijk zouden we haar, als wij ons
ver genoeg konden verwijderen. .Is een zeer
kleine ster zien, te midden van anderen, die
veel helderder zijn, terwijl al hare planeten
onzichtbaar zouden wezen. Het is vrijwel ze
ker, dat een aantal sterren middelpunten ziin
van andere stelsels, en wanneer wij beden
ken dat er 6 0 00 met het bloote oog zicht
baar zijn en millioenen door r n slerke
teleskoop en met behulp van de fotografie,
dan gaat dit ons voorsteilingsvermogen te bo
ven. Eenigen van deze groole zonnen schij
nen als prachtige sterren, anderen als kleine
Echtcpde puntjes, nog anderen verzamel" n
zich lot een schitterende groep of geven al
leen een nevelachtig licht, zooals de „M e 1 k-
w e g", daar de enorme afstand haar schijn
sel verzwakt. Deze afstanden uil te drukken
in mijlen of spoorwegreizen, zou o~s niet
helpen alleen door de snelheid van het
licht te gebruiken kunnen wij er een flauw
begrip van krijgen. Zooals wij weten reist
het licht met een ontzaglijke snelheid, veel
sneller dan het geluid, en zou in een seconde
eeven maal rond de aarde vliegen. Het heeft
van de zon acht minuten noodig om ons te
hereiken, van Jupiter meer dan een half uur
en van Neptunus vier uur, waarbij het 192 O jO
mijl per second aflegt.
Als wij dit nagaan vinden wij dat de pla
neten al zeer ver van ons verwijderd zijn,
maar wat is het geval met de naasfbijzijnde
vaste ster? Haar licht gebruikt tien g e-
heele jaren om onze aarde te berei
ken en wanneer die ster heden gebluscht
Werd, dan zouden wij haar toch nog aan den
hemel zien, want het door haar afgezonde
licht zon pas in 1920 aangekomen zijn. Van
den „M e 1 k w c g" heeft het licht waar-
tchijnlijik 1000 jaar noodig om tot ons te
komen i
Niet alleen zijn de sterren op zoo immen
se?! afstanden van de aarde, maar haar on
derlinge afstand is even groot. Konden wij
een plaats innemen, zóóver verwijderd van
de zon, dat het licht tien jaar noodig had om
ons te bereiken, dan zouden wij onze Zon
in het geheel niet zien, terwijl „Orion", „Are-
turus" en de „Groote Beer" ongeveer hetzelf
de zouden blijven. Er is dus ruimte voor dui
zenden zonnestelsels zooals het onze, en onze
aarde met al hare wonderen is slechts als
een zandkorreltje aan het strand der zee.
Sirius, een der sterren uit het sterren
beeld de „Groote Hond", is de meest schitte
rende en vermoedelijk de grootste der vaste
sterren; zij is zoo helder, dat wij haar nog
xien zouden, al was zij twaalf maal verder
van ons af, maar haar licht heeft vijftien
faar noodig om ons te bereiken.
Ver buiten den „Melkweg"' zijn sterren-
groepen ontdekt, waarvan het licht 1 2 0000
jaar op reis is naar onzen kleinen bol!
Doch zelfs op deze bijna „ondenkbare"' af-
ftanden schiint de aantrekkingskracht even
loed te werken als cvp de aarde. "Wij
tunnen de planeten, die rond deze zon-
len wentelen, niet zien, maar door den
teleskoop kunnen wij wel sommigen dhr
connen zien, die bij tweeën om elkaar wen
telen. "Wij noemen deize „dubbelsterren";
voor het bloote oog is het alsof zij één zijn.
Deze sterren moeten in beweging zijn, an
ders zouden zij op elkaar vallenhun draaiing
Is hun redding Castor (een der Tweelingen)
Is zoo'n dubbelster en door nauwkeurige
waarneming is bet gebleken, dat er beweging
Is; deze beweging schijnt echter zeer lang-
xaam te zijn, daar elke omwenteling honder
den jaren duurt, want in werkelijkheid zijn
deze sterren volstrekt niet dicht bij elkaar.
Soms zijn er vier in één groep in plaats van
twee; men veronderstelt dat de „Pleiaden"
een eigen systeem vormen.
D^ meeste sterren schijnen met een wit
Hcht maar sommigen toonen door den kijker
rwakke kleuren, vooral de dubbelsterren. Ook
zijn er sterren, die veranderlijk zijn, d. w. i-
rij schijnen niet altijd met dezelfde helder
heid, nyiar hun licht is volgens een geregeld
verloop van tijd nu eens helder, dan weer
dof. „Algol" bv.. na gedurende acht be
langrijk veranderd te ziin, blijft dan weer
twee en halven dag hetzelfde en gaat c'aarna
wee- veranderen, eenigszins op de manier
van het draailicht van een vuurtoren -met zijn
donkere en heldere perioden.
Ook is het niet ongewoon, dat er nieuwe
sterren verschijnen, gedurende eenige jaren
een helder licht verspreiden en dan voor
goed weer verdwijnen. Een zoodanige werd
In 1572 in het sterrebeeM „Cassiopeia" ge-
tien en verdween in 1574. Andere sterren,
reeds lang bij de sterrekundigen bekend, wor
den op een goeden dag tevergeefs aan den
hemel gezocht. Wanneer wij bedenken hoe
lang het duurt voordat hun licht ons be
reikt, dan is het dus best mogelijk, dat deze
aterren reeds verscheidene jaren geheel ver
nietigd waren voordat hun licht ophield te
schijnen, terwijl er ook sterren heden
rullen schijnen die wij eerst over hon
derden jaren zullen zien.
Deze wonderen des hemels kunnen ons wel
verbazen en soms onze verbeelding te boven
gaan, doch terwijl wij ons verbazen en in
verrukking komen, behoeven wij niets te
vreezen, want alles, toowel de kinderharten
In ons eigen huis, de aarde, als al die millioe
nen groote zonnen in het heelal, zijn in de
hoede van den Eeuwigen, Liefhebbenden
Vader en de met sterren bedekte Hemelen
«preken tot ons van Hem.
X.
Tóch naar de Kolonie.
Kees van Meeten was wat men noemt een.
huke vent. Hij was dertien jaar en zat altijd
vol grappen en moppen. Op school mochten
ze hem allemaal graag, hij kon som* de hee-
le klas doen schudden van het lachen. Doel*
niet alleen de jongens hielden van hem, ook
bij zijn meesters stond hij goed aangeschre
ven. Hij leerde vlug en al haalde hij nu en.
d3ü eens streken uit, nooit zou hij iets lee-
lijks doen en zijn open en eerlijk karakter
trok iedereen aan.
PI ij was uit een groot gezin en had zeven
broertjes en zusjes. Neeltje, de oudste, was
veertien. Zij had al een dienst je bij een me
vrouw met een klein kindje. Ze was erg
trotsch, dat ze met de kleine Annie mocht
wandelen en hoopte altijd heimelijk, dat zij
Laar vroegere schoolkameraadjes zou tegen
komen, die dan eens konden zien, met welk
een lief kindje zij wandelen mocht.
Op Neeltje volgde Kees en dan kwamen er
nog zes, de tien-jarige Jan, de tweelingen Ri
ka en Piet, Dirk, die nu pas naar school ging,
Botje, die vier jaar was en op haar manier
Moeder al druk hielp en eindelijk kleine Zus,
het Benjaminnetje en de algemeene lieve
ling.
Baas van Meeten was timmerman en een
knap werkman. Hij had een goede verdien
ste en vrouw van Meeten wist de dubbeltjes
bij elkaar te houden. Zij was een goede huis
moeder en de kinderen kwamen altijd knap
voor den dag. Nu, het was maar goed, dat
vrouw van Meeten zuinig was, want 's win
ters kwam er altijd heel wat kijken, vooral
daar Kees en de tweelingen zwak waren en
zij veel versterkende middelen moesten ge
bruiken
De kinderen hielden veel meer van den zo
mer dan van den winter. Zij mochten dan
buiten spelen en gingen dikwijls op Zondag
':oote wandelingen met Vader maken. Maar
e was nog iets, waarom vooral Kees, Riek
cn Piet zooveel van den zomer hielden en
dat was, omdat ze dan met de vacantic-kolo-
nir mee naar builen mochten. Dat was me
een pret. Verbeeld je! Vier weken aan één
tuk heerlijk buiten te mogen ravotten, mooie
wandelingen te maken, waarop ze van alles
zagen, heerlijk in de dennebosschen uit te
rusten of verstoppertje te spelen in het akker
maalshout en diepe kuilen te graven. Kees
vond, dat iemand, die er niet geweest was,
onmogelijk kon weten, hoe heerlijk het was.
Hij deed er altijd opgewonden verhalen over
en voelde zich niet weinig gewichtig. Hij
was nu al vier keer meegeweest en had al
tijd evenveel plezier gehad en wat had hij
liet den laatsten keer gezellig gevonden, dat
R.'ka en Piet ook mee mochten. Vol trots
wees hij hun alle mooie plekjes en vertelde hij
wat ze vorig jaren gedaan hadden.
Toen de vier heerlijke weken ten einde
snelden, werd het hem zoo vreemd te moede.
O, zeker, hii vond het heerlijk Vader en Moe
der. de broertjes en de zusjes weer te zien,
naar er was een andere gedachte, die hem
bezig hield en wel, dat het dit jaar voor het
laatst was geweest. Hij zou het volgend jaa
te oud zijn om naar de kolonie te gaan. Dib
jaar Jiad het al aan een zijden draadje ge-
hengen, maar de directrice, die wist, dat hiji
he» zoo noodig had en hem gaarne mocht,
bad er voor gezorgd, dat hij nog mee mocht,
echter onherroepelijk voor het laatst.
Den geheelen winter verheugde hij zich al
tijd op dit verblijf buiten. Als er sneeuw lag,
dacht hij: „hoe zou het er nu in de kolonie
uitzien?" en in het vroege voorjaar, als de
eerste plantjes en bloemen begonnen te ont
luiken, dacht hij reeds aan de kolonie, ja, hij
telde de weken, die er nog moesten verloopen.
eer hij weer naar buiten ging.
En nu was dat alles uit. Geen kolonie meer
in den zomer, tenminste niet meer voor hem;
geen voorpret meer in den winter en het
voorjaar. Die tijd was nu voorbij.
"Was het wonder, dat Kees den laatsten mor
gen weinig opgewekt rondliep? Wacht, daar
kwam juffrouw van Slooten aan, die hier ook
elk jaar geweest was en in dezelfde stad
woonde als hij.
„Hè, juffrouw, loopt u nog eens een klein
eindje met me om?" vroeg Kees. ,,'t Is van
daag voor 't laatst."
„Zeker", antwoordde de juffrouw. „Laten
we nog eens naar je lievelingsplekje gaan. Je
zult het wel jammer vinden, dat het voor het
laatst is, hè?"
„Ja, juffrouw, dat's lam genoeg", antwoord
de Kees. ,,'t Is nou voor goed uit; ik zal hier
nooit meer komen."
„Kom Kees, dat weet je nog niet. Luister
eens; ik heb een idee. Je vertelde mij laatst,
dat je al zoo aardig verdiende door na school
tijd kranten te helpen rondbrengen en dat je
dat geld zelf bewaren mocht."
„Ja, juffrouw, dat is zoo. Ik doe het geld m
ee doosje en laatst, toen ik een paar schoe
nen noodig had, ]*eb ik ze zelf ervan betaald,
'k Geloof, dat ik nog nooit zoo heerlijk geloo-
pen heb, als toen ik ze voor het eerst aan
bad."
„Ja, Kees, dat kan ik denken. Maar weet je,
wat nu mijn idéé was? Als je eens heel ijverig
spaarde, dan kon je misschien het volgend
jaar zelf de reis betalen en hier nog eens een
paar dagen komen logeeren. Hoe zou je dat
vinden?"
„O, juffrouw, hoe heerlijk; zou dat heusch
kurnen?"
„Zeker, Kees, maar ijverig sparen, dat is de
boodschap."
„Nou. daar zal het niet aan mankeeren", zei
Kees. „Hoera!"
Toen de kinderen den volgenden morgen
reeds bijtijds in den trein zalen en allen nog
eens wuifden naar de dames, die achter ble
ven, was er een groote jongen, die moeite had
zijn tranen in te houden. Doch hij hiéld zich
dapper en op het laatste oogenblik fluisterde
ji.ffrouw van Slooten hem nog in het oor:
„Nou, Kees, het volgend jaar zien wc je dan,
hoop ik, toch weer hier."
Een lange, koude winter volgde, een win
ter, waarin veel menschen ziek waren. Vader
van Meeten werd hard ziek en kon weken-
kng niet werken en dus ook niet verdienen.
D? dokter sprak van versterkende middelen,
maar waarvan moest moeder die betalen? Op
zekeren dag zei de dokter. „Ja, vrouwtje, je
man moet veel eieren gebruiken, anders gaat
hef niet."
O, wat was moeder bedroefd!
Na het bezoek van den dokter sloop Kees
naar het kamertje op zolder, dat hij met rijn
broertjes deelde. Hij maakte het kastje open
cn haalde er het spanen doosje met zijn spaar-
duiten uit te voorschijn. Er zat al veel in. In
het begin van den winter had hij veel ver
diend; de krantenman was ook ziek geweest
cn hij had zijn werk erbij waargenomen en
daarmee een extratje verdiend. Daarmee was
bij heel blij geweest en in-gelukkig, dat nu
ziin plannetje voor den zomer wel zou kun
nen doorgaan. Ilij telde het geld nog eens na.
Ja, hij zou er nel van kunnen komen. Maar....
dan zou vader misschien niet meer op krach
ten kunnen komen en danNee, hij moest
hel voor vader afslaan.
Zijn besluit was genomen. Dadelijk ging hi]<
naar moeder cn zei: „alsjeblieft, moeder, hier
hebt u mijn verdiende geld (wat klonk dat
heerlijk!) AVilt u daarvan eieren en melk voor
\ader koopen?"
Wat was moeder toen op eens blij. Niet al
leen omdat vader nu versterkende middelen
kon krijgen, maar ook omdat haar Kees zoo
edelmoedig afstand deed van zijn spaardui-
ten, waarvoor hij zijn zomeruitstapje moest
opgeven.
Weer waren eenige maanden voorbij gegaan.
He was nu heerlijk voorjaarsweer en vader
gelukkig weer heelemaal de oude. Op een
middag kwam juffrouw van Slooten bij moe
der van Meeten om eens tc vragen, of zij-
graag had, dat Riek cn Piet dien zomer weer
naar de kolonie zouden gaan. Nu, moeder
wilde dit heel graag en al pralende kwam het
gesprek op Kees.
„Hoe staat het met zijn rpaarduitjes?" vroeg
de juffrouw. „Heeft hij al genoeg bij elkaar
om ons dezen zomer eens te komen opzoe
ken?" „Nee, juffrouw", antwoordde moeder,
daar zal wel niets van komen. Hij had dezen
winter het geld al wel bij elkaar, maar toen
werd mijn man hard ziek en moest hij veel
versterkende middelen ebruiken. De ver
dienste stond stil en ik kon hem die dus on
mogelijk verschaffen. Maar toen kwam Kees
ons te hulp; hij gaf mij den inhoud van zijn
spanen doosje en daarvan kon ik heel wat
melk en eieren koopen en ook na dien tijd
siopte hij mij telkens nog eens wat toe voor
Vader. Vader is nu weer heelemaal beter eni
aangesterkt, maar het heeft Kees zijn uitstap
je gekost."
Drie dagen later kwam er een brief voor
Kees. Het was een uilnoodiging oin eenige
dagen in de kolonie te Lomcn doorbrengen,
terwijl het geld voor de reis in hel couvert
zat. Juffrouw van Slooten had dit van eenige
kennissen gekregen.
Of Kees blij was!
„Hoera!" riep hij uit. „Vader weer heele
maal beter en nu toch nog naar de koloniel
Le^ Juffrouw van Slooten!"
C. H.
Wat de brieven in de ta«ch
van den Postbode elkaar
vertellen.
Naar het Duitseh van
ELIZABETH HOFMANN.
Vertaald door C. H.
Jullie kent natuurlijk allemaal den post
bode met de groote zwart-leeren tasch, die
vol brieven en kaarten zil.
Maar weet jullie ook, dat die brieven en
kaarten elkaar van alles vertellen? Eigenlijk
kan geen mensch hen verstaan, want als de
postbode de tasch opendoet, houden zij zich
allen dadelijk stil.
Toch is er eens iemand geweest, maar
dat was dan ook een Zondagskind die een
gesprek heeft mogen afluisteren en jullie
moogt hooren, want hij mij daarvan verteld
heeft.
Onder de vele bricvc.n was er één, die
trotsch op de anderen neerzag, want zijn reis
geld, de postzegels, was heel bont gekleurd
en zeldzaam. De andere brieven keken den
trotschen vreemdeling steeds schuchter en
van terzijde aan; zij durfden hem echter niet
aanspreken. Zachtjes fluisterden zij met
elkaar. ,,\Vie is hij toch?" vroeg een brief
kaart. „Wij zouden het ook graag willen
weten," antwoordde een klein couvertje,
waarin alleen maar een visitekaartje zat, ze
ker een gelukwensch. Nu kwam er nog een
derde bij; die was ook trotsch, want hij kwam
uit Hamburg en had een mooi hemelsblauw
gewaad aan. Hij zei: ,,Ik zal hem wel eens
aanspreken, let maar eens goed op".
Regelrecht ging hij o-p den trotschen vreem
deling af en vroeg hem, waar hij vandaan
kwam. Deze nam den kleinen hemelsblauwen
van top tol teen op en zei toen, verwaand om
zixrh heen kijkend: ,.Ik ben een Zuid-Ameri
kaan, lieve vrienden l"
„Zool" riepen allen vol eerbied. „Is u een
Zuid-Amerikaan?" „Je" durfden zij nog niet
goed te zeggen, maar hij beviel hun toch reeds
veel beter, want hij had hen „lieve vrienden"
genoemd en da-t was toch heel vriendelijk van
hem.
De kleine hemelsblauwe nestelde zich dade
lijk in de buurt van den Amerikaan en vroeg
nieuwsgierig: „Is u dan niet zeeziek geweest?
De schrik sloeg mij om het hart, toen ik al
"dat water in Hamburg zag." Nu keek de
Amerikaan den hemelsblauwe echter minach
tend van terzijde aan.
„Zeeziek? Nee, boven zoo iets voel ik mij
verheven, hoewel verscheiden van mijn col
lega's er heel naar aan toe waren. Zoo was
er o. a. iemand uit New-York, die het al
heel erg te kwaad had; hij genoot heelemaal
niet van de mooie zeereis. Ik zou wel eens
willen welen, wat er van hem geworden is."
„Met mij gaat het heel goed," riep plotse
ling een stem en werkelijk, het was de New-
Yorker. Jullie kunt je hun vreugde voor
stellen, toen deze twee reisgenooten elkaar
plotseling herkenden. ,,U is dus weer heele
maal hersteld; kunt u weer eten en drinken?"
vroeg de Zuid-Amerikaan. ,,Ja, ik ben weer
heelemaal in orde. Bovendien wil ik u nog
mededeelen, dat ik in Rotterdam met een
briefkaart getrouwd ben, die in Vlaardingen
geboren is. Ik zal u mijn vrouw voorstellen."
Hij haalde een briefkaart, die juist in druk
gesprek met den hemelsblauwe was en nam
haar bij de hand. Daarop zei hij luid, opdat
allen het zouden hooren: „Mijn lieve vrien
den, hierbij heb ik het genoegen u mijn vrouw
voor te stellen." De briefkaart boog vriende
lijk lachend naar alle kanten, zoover haar
stijve ledematen dit ten minste toelieten.
„Zool" riepen de anderen. „Wel gefeild-
Om Ie
f
tecrdl" Juist toen zij dit riepen, deed do
postbode een greep in de tasch en haalde er
de briefkaart uit te voorschijn. Dat was een
schrik! De beide echtelieden hadden nog maar
net den tijd om elkaar een kus te geven,
klap en de tasch was weer dicht. De Npw-
Yorker bleef treurend achter. „Hoe korl heeft
ons geluk slechts geduurdI" zuchtte hij. „Wij,
arme brieven, zijn er toch maar slecht aan
toe: plotseling worden we gescheiden."
„Neem de zaak niet zoo somber op; wie
weet, of jullie elkaar nog niet eens terug
ziel'" troostte men liem
„Och nee, dat geloof ik niet," antwoordde
hij.
Op dit oogenblik deed de postbode weer een
greep in de tasch en haalde er een klein cou
vert met een uitnoodiging uit; stopte er ech
ter weer iels anders in. Jullie zult wel ver
baasd zijn, maar het was inderdaad de brief
kaart. Nee maar, dal was me een vreugde!
De beide gelukkige échtgenooten vielen elkaar
om den hals en de anderen begonnen lc
zingen: „Komt een vogel gevlogen enz." Dat
had er nu wel niet precies betrekking op,
maar het was het eenige lied, dal zij uit het
hoofd kenden.
Toen het rumoer een beetje bedaard was,
vertelde de briefkaart, dat het adres verkeerd
was; maar lang zou zij hier toch niet meer
kunnen blijven. Daarom nam zij maar dade
lijk heel teeder afscheid van haar man en dat
was maar goed ook, want dc postbode haalde
haar er al weer uit.
Nu voegde de eenzame New-Yorker zich bij
den Zuid-Amerikaan, want zij waren immers
landgenooten; alleen had de laatste veel groo-
ter reis gemaakt.
„Vertel mij eens wat van den 6trcek, waar
gij vandaan komt," zei de New-Yorker.
„Heel graag,'' antwoordde de ander. „Ik
kom "uit het uiterste Zuiden en had de reis
naar Europa best over water kunnen maken;
maar.ik had verscheiden zaken in New-York
af te doen en daarom reisde ik eerst het ge-
hecle land door. Wat heb ik vc>el breede,
mooie rivieren gezien en wat een prachtige,
groole stedenI Ja, het is een prachtig wereld
deel, dat Amerika!"
Het gezelschap luisterde aandachtig; zulke
interessante reisgenooten ontmoette men niet
altijd. Een briefkaart zei: „Nu, mooier dan
in mijn land zal het er toch wel niet zijn. Ik
kom uil Italië; daar is het heerlijk warm!"
Zij rilde even. „Warmer dan bij mij thuis is
het er toch zeker niet!" meende de Zuid-
Amerikaan. ,,Bij ons zijn de menschen zelfs
heelemaal verbrand."
.Heelemaal verbrand?" riep het geheele
gezelschap ontzet uit.
„Nu ja," legde één hunner uit, „weet jul
lie dan niet. dat de negers heelemaal zwart
zijn?"
,.0 foei, wat leelijk! Waarom wasschen zij
zich daar dan niet behoorlijk met spons en
zeep?" vroeg de briefkaart uit Italië, die nog
nooit in haar leven iets over negers gehoord
had De A merikaan werd nu boos en viel uil:
..Domkop! Dan zouden «e lang moeten was-
sohen! Dat gaat cr niet af!"
De briefkaart draaide zich belcedigd om.
Hoe kon de Amerikaan uit het oog verliezen,
dat hij een danie voor zich had! Dat, dora-
wop, vergaf zij hem niet.
Maar waarom was de briefkaart ook zoo
weinig ontwikkeld! Zij had zeker op school
niet opgelet, toen de meester van de negers
vertelde.
Het gezelschap werd steeds kleiner, de post
bode haalde den eenen brief na den anderen
te voorschijn. Ook de New-Yorker en de Ita-
liaansche briefkaart verdwenen De laatste
keek den Zuid-Amerikaan heelemaal niet
meer aan. Zij was werkelijk heel boos op hem.
Op het laatst bleven alleen nog maar de
kleine Hamburger en de Zuid-Amerikaan
over. Treurig lagen zij naast elkaar; het was
toch wel heel eenzaam in de groote brieven-
tasch geworden.
„Wie van ons zal de laatste zijn, beste
kameraad?" vroeg de Amerikaan. Hij was nu
heelemaal niet trotsch meer, want hij zag in,
dat hij toch niet meer was dan al de ande
ren, al had hij dan ook een lange reis achter
den rug.
„Ja, wie zal de laatste zijn?" zei de hemels
blauwe en hij lilde voorzichtig de klep van de
tasch een klein eindje op om te zien, in welke
straat zij waren.
„Parkstraat!" riep hij, want hij was een
ontwikkelde brief en kon lezen, wat er op de
hoeken der straten stond. De Amerikaan be
wonderde hem in stilte, want dat zou hij niet
kunnen; hij kon alleen maar Spaansch lezen.
„Nummer 3!" riep de Hamburger. „Vaar
wel, lieve vriend, nu moeten ook wij schei
den; ik ben op mijn bestemming. Maar. wat
is dat? Gij moet naar hetzelfde adres. Dat is
prachtig."
Hii klapte in de handen van pleizier. De
kleuren.
onder schaamde zich wel een beetje, dol zijn
kleine collega geleerder was dan hij, maar
hij was toch ook blij en zij omhelsden elkaar.
„Klingeüngeling," hoorden zij. Een deur
ging open en de postbode haalde de hcido
brieven te voorschijn en gaf ze aan het kleine
Marietje. „O Mama," riep deze, „geef mij
alsjeblieft die mooie, gekleurde dingen!"
Daarmee bedoelde zij de postzegels. „Nee,
die krijg ik," zei Hans en hij haalde zijn post
zegelalbum te voorschijn.
„Dat is niets voor kleine meisjes!'' Marietje
troostte zich met liaar pop en Mama knipte
de postzegels voor Hans uit.
De Amerikaan en de kleine Hamburger be
leefden nog menig gezellig uurtje in Mama's
schrijfmap, waar zij ook nog ander gezel
schap aantroffen. Maar zij bleven met hun
beidjes bij elkaar, want zij hadden toch zulke
prettige oogcnblikkcn in de brieventasch van
den postbode doorgebracht.
Spelletjes»
In een warme kamer water in ijs
veranderen.
Leg wat sneeuw, vermengd met zout, op
een bord. Zet daarop een bord met koud water
en sneeuw. Plaats beide op den warmen haard
of op de kachel. Als de sneeuw met het zout
smelt, onlstaat cr door dc sterk verkoelende
kracht ven het laatstgenoemde ijs op het bo
venste bord
Zoo kan men ook gemakkelijk een lepel op
het bord laten vastvriezen. Men vult n 1. den
lepel met sneeuw en zout cn maakte licm aan
den onderkant nat Zijn de sneeuw cn hel
zont gesmolten, dsn is cr van onder ijs ont
staan en de lepel zit vast.
Pot slaan.
Men plaats een pot omgekeerd op den
grond; wie hem slaan wil, meel van zijn
standpunt af hoeveel schreden hij er van
verwijderd is. Dan wordt hij geblinddoekt,
krijgt een stok in de hand en wordt vervol
gens drie maal omgedraaid. De kunst van het
spel bestaat hierin, dat men zich bij 't draaien
dc richting van den pot goed voorstelt, bij
't loopen ter rechter noch ter linkerzijde af
wijkt cn eindelijk in de nabijheid van den pot
komt om dien te treffen. Men kan drie maal
slaan; treft de speler niet, dan is er een ander
aan de beurt. Mocht hij zich op zijn weg aan
Iels kunnen slooten, dan roept hel gt chap
„Ilaltl" liet 5,pel brengt alle toeschouwers in
groote spanning, als de speelgenoot met een
slok in dc hand juist op het doel af gaat.
maar óf te vroeg toeslaat of den pot voorbij
loopt. Wijkt hij dadelijk van de richting af,
dan is er natuurlijk groot gelach, als hij ein
delijk in de meenirrg er te zijn, drie maal naar
verschillende plaatsen slaat, eindelijk <len
doek van zijn oogen neemt en naar den pot
rond ziet, die heel ergens anders slaat.
Mevr. M.
PiijHi-niMlsela.
Om op +e lossen.
Voor grooteren.
1, Min poheel is oen woord van 12 1ettersen
duidt een ma aan, die wel eens wat
lokkers voor ie kier mankt.
4. 8, 12 i« oon waeen.
6, 5, 11. 12 verspreidt een gezonde lucht.
9, 2, ft is een dier
Op een 7, 2, 8. u kan met zitten en liggen.
Zonder 1, 5, 10 kan goen d er luvem
4. 5, 12, 10 is een groot gebouw.
10. 12, 11, 5, 4 is een water.
De I, 8, 4, 10, 6, 12 zorgt elkon dag
voor je.
2, Een veldheer uit do 16de eeuw, dio in
Nederland veel g daan heeft. Do letters
van ziin naam zijn de eerste letters van:
een roofvogel een academiestad een
riviereen eiland.
3. Hot eerste deel ia een werkzaam man; het
tweede is iets, dat men bezit; het geheel
was een beroemd geneeskundige.
4. Een dier van vier letters kunt g\j van oen
o ontdoen on het bffj|t took hetzelfde
dier. Welk is dat?
Voor kleineren.
1. Ik kan eetrokken en geteekend worden en
omgekeerd ben ik een rivier. Welke?
2. Met m ben ik ontovrodon, met r zit ik te
jaard, met tm behoor ik by den ouden
tijd.
8. Weet gij wel iemand te noemen, die rijn
omgekeerde gestalte in de kei k gebruikt?
4. Een voederbak voor dieren wordt omge-
keeid voedsel voor den mensch. Wat
is dat?