0COP de <£jea§d. De Postzakken. (Slot). Daar ging plotseling het pistool al. Het had niet in haai* bedoeling gelegen te vuren; zij had slechts willen dreigen. Doch p' dseling was de grauwe schemering hel verlicht en tot Grizels ontsteltenis zag zij het paard voor zich steigeren en zwaar op den grond neer vallen. De ruiter werd uit het zadel gelicht en stortte ter aarde. Duizelig van pijn en schrik door dezen onverhoedschen aanval, •deed hij geen poging om terug te vuren. De postzakken waren door den schok van het paard gevallen en lagen nu met een touw aan elkaar vastgebonden op den grond. Het was een pijnlijk iets voor het meisje om af te stijgen, doch zij deed het, nam de loeren rakken op en hing ze over Ronalds nek. Het was nog pijnlijker voor haar gevoelig hart den armen man, dien zij gekwetst had, in dien trcurigen toestand te laten liggen, doch het leven van haar vader was in gevaar en dit woog haar op het oogenblik zwaarder dan de toestand van den postbode. „De hemel geve," zei zij, terwijl zij over hem heen boog, „dat dit niet zijn dood isl" Zij stapte over het gevallen paard en besteeg Ronald weer. Daarop wendde zij hem in de richting van Edinburg en joeg hem opnieuw vooruit. Doch terwijl zij van het looneel der ontmoeting wegsnelde, keek zij nog eens met een angstig gezicht naar den gevallen post bode om. In de opwinding van het oogenblik en haar groot verlangen om haars vaders doodvonnis le bemachtigen, had zij niet ge dacht aan het gevaar, waarin zij zelf ver keerde, noch aan den toestand, waarin zij den postbode gebracht had en het was een heele verlichting voor haar, dat zij dezen eindelijk zag overeind komen en haar nastaren. „Goddank, dat hij niet dood isl" riep zij her haaldelijk uil en vol vreugde spoorde zij Ro nald aan. Gedurende de geheele terugreis zette Grizcl hem tot nog meer spoed aan, als zij in dc buurt van een boerderij kwamen, op dat er minder kans voor ontdekken bestond. Een- of tweemaal werd zij door boeren in het veld aangesproken en eens door den voerman van een wagen, doch hun opmerkingen gin gen in den wind verloren en de trouwe Ro nald draafde sleeds voort. Zij voelde geen behoefte aan slaap, omdat zij in haar opwin ding er zelfs niet aan dacht, maar zij was ge heel uitgeput door den woestcn rit. Weldra zag Grizel aan den rook in de verte, dat zij nog maar op een uur afstands van haar geboortestad was. Zij klemde haar tanden op elkaar en zei een aanmoedigend woord tegen het paard. Hij scheen haar te begrijpen, want hij spande zijn uiterste krachten in. Grizel voelde een prop in haar keel, als zij aan haar vader dacht, die met zijn wanhoop alleen was. Zij wendde Ronald van den hoofdweg af en reed door een olmenboschje. Eenige oogen- blikken later kwam zij er weer uit te voor schijn en reed nu langzaam naar een kleinere poort dan die, waardoor zij de stad verlaten had. Een dikke soldaat keek achteloos naar haar, doch toen hij de postzakken gewaar werd, keerde hij weer naar zijn bier terug. Grizel draaide een bochtige, nauwe straat in, waar aan weerszijden bouwvallige, sombare huizen stonden. Zij hield de teugels in voor een klein huisje, liet zich uit het zadel glijden en klopte tegen de deur. Deze werd door een oude vrouw geopend en Grizel viel in haar armen. „De zakken, de post," stamelde zij en viel zelfden avond nog gingen drie der heeren naar Londen. Toen de ezel en de postzakken den volgen den dag door een schildwacht gevonden wer den, gaf dit wel ccnige opschudding. Doch toen de postbode later verscheen en vertelde, dat hij door zes struikroovers was aangeval len en twee van hen verslagen had, maar ge noodzaakt was geweest zijn zakken over te geven, was aan alle verwondering een einde gemaakt. De familie Cochrane bracht een week vol spanning door, doch toen deze verloopcn was, kwamen de drie vrienden met goede tijdingen uit Londen terug. De Koning had hun verzoek ingewilligd en bevel gegeven Sir John naar den Tower in Londen over te brengen, waar hij blijven moest, totdat zijn zaak opnieuw overwogen zou worden. Sir John ging dus naar Londen en weldra verzekerde de uitbetaling van vijf duizend pond sterling aan een van des Konings raads lieden hem absolute gratie. Zijn goederen, die verbeurd verklaard waren, werden hem teruggegeven en bij zijn thuiskomst in Schot land werd hij door een groote menigte vrienden hartelijk verwelkomd. Ilij bedankte lien in een toespraak, doch zorgde er wel voor niet te vertellen, wie zoo'n groote rol gespeeld had in het verkrijgen zijner vrij heid. Doch we kunnen nagaan, dal hij in stilte trotsch was op den moed en de toewijding zijner dochter Grizel. Koning Edelmoed. Een oud sprookje opnieuw verteld. Er was eens een koning, die met zijn zoon in een prachtig kasteel woonde, omringd door een lioogen muur en een diep water. De brug, die over het water lag, was altijd op gehaald, zoodat niemand er over kon of de koning moest eerst bevel gegeven hebben de brug near te laten. Eens toen de koning en de prins in een groote zaad van het kasteel zaten, stond cr plots-eling een in mannetje voor hen, dat hen met groote oogen aankeek. Toen de eerste schrik voorbij was, vroeg de koning barsch: „Zeg, hoe komt gij h.er en andere. Wie weel, dacht de prins, of daar niet het viooltje bij is, dat ik noodig heb! Hij begon er reeds een paar te phikken, toen hij begreep, dat het mitleloos werk was, want dat bij ze toch niet allon kon mc:ne- mcii en dat hel bovendien een duizondsbe kans was, dat hot gewensohte viooltje daar bij zou zijn. Hij ging verder met hangend hoofd, en terwijl hij zoo voortliep, viel zijn oog op een klein, nietig, bijina kleurl os bloempje. Hij was op het punt er op te trap pen, toon hij medelijden kreeg met het blijk baar zieke schepseltje en er voorzichtig om heen liep uit vrees van de toe re blaadjes t« beschadigen. Toen de prins eenige schreden verder ge gaan was, hoorde hij zich rcenen, maar toon (hij zich omkeerde, zag hij niemand. Ifij luisterde, luisterde nog eens en toen hoorde hij het kleine bloempje, dat hij gespaard had, zeggen: „Ik ben ook een viooltje, al ben ik zoo kledm en nietig, dat ge mij niet hu- kent. Noem mij mede naar don berg, wamt ik bon de bloem, die gij zocht en door uw goed en medelijdend hart hebt gij bereikt, wat al de wijsheid en al het verstand der wereld niet hadden kunnen volbrengen." Toen zweeg het en de prins plukte het vol vreugde. Met de bloem, het steentje en dem vogel begaf hij zich naar de dwergen en na dat ze zich overtuigd hadd n, dat bij hen niet bedroog, bevrijdde zij de prinses. De prins mam haar mee naar zijn kasteel, trouwde haar en toen zijn vader 9tiorf, volg de hij hem op in zijn rijk en kne^g den bij naam van Koning Edelmoed. Twee kleine jagers. Het was in de zomervacantie en Jan en Piet, twee vriendjes, beiden ongeveer acht jaar, lo geerden met hun ouders in het Noord-Hol- Iandsche dorpje Schoorl. „Jan! Ga je mee het duin in?" vroeig Piel op een morgen. „Wat doen?" „Konijnen vangen!" „Ja, ik ga mee" zei Jasfi Ze gingen samen op weg. „AJs ik er eentje heb, zei Piet', „vraag ik Poppenmoedertje. 1. Hier zie ie mij nu met mijn kindertjes klein, - ik heb er, met Beer mee, wel zeven! en vraag je mij soms, wie wel 't liefste zou zijn? dan weet *k je geen antwoord te geven. Ik houd van hen adlen zoo vrecselijk veel, al zijn ze soms stout, zooals Beertje; ja, plaagt hij de kleintjes, dan geeft het (krakeel hij Is zoo'n ondeugend, klein heertje! Er valt wat te doen met zoo'n troepje, als 'k heb, "k moet naaien en (breien en stoppen, ook koken en braden en bakken, ja, ja, denk niet dat 'k je maar oens wil foppen. 4. Ik werk heel den dag cn Ik hen 's avonds nooit klaar! wat zeg je van zoo'n bezig Jeven? maar wonder is t niet, tol mijn ltind'rcn maar na! met iBecrtie mee heb Ik er zeven! Hermann: a. wat komt gij doen?" „Ik ben hier naar toe aa» vader, of hij een hokje voor mij maakt, komen vliegen", antwoordde liet mannetje, „en heb een boodschap voor den prins". „Voor mij?" vroeg de prins verwonderd, „maar ik ken u niet, ik heb u nooit gezien." en dan doe ik mijn konijn daarin. Ik zal hem aardappelschillen geven, totdat we weer naar huis gaan. Thuis geef ik hem kool en sla; bij ons in den tuin kan ik zooveel had en, a.ls ik „Maar ik ken u wel", zei het mannetje, dat maar wil". .Ik zal het mijne verkoopen voor vijf-en-ze- toch zoo kwaad niet was, als het er uitza „En ik weet", ging hij voort, „dat gij een goed hart hebt. Luister dus aandachtig toe. Ginds, in het binnenste van dien grooten steenen berg, zit sedert drie jaren een beeld- schoone prinses- Mijn broeders en ik hebben haar gevangen genomen, omdat rij ons eens, toen wij haar tegenkwamen, uitlachte om onze kleinheid. Nu moet zij daar lol aan haar dood blijven en niets kan haar redden dan alleen wanneer een prins tot ons ko.nt en ons drie dingen bezorgt, namelijk een vogeltje, dat gouden eitjes legt een viooltje, waarvan het sap een behoedmiddel is tégen alle ziek ben, en een klein geel steentje met donkere sterren, dat den gene die het bezit overal brengit, waar hij zijn wil. Door haar tranen bewogen bon ik hierheen gegaan om u dit mede te deelen. De drie dingen zijn te vinden.: waar weet ik niet, misschien aan het andere einde der aarde. "Wanneer gij ze ons brengt, is de prinses vrij." Hiermede eindigde het mannetje en was iin het volgend oogenblik verdwenen. De prins Met dadelijk een vlug paard zadelen, nam een- kooi mee voor den vogel, als hij zoo gelukkig was dien te vinden, nam afscheid van zijn vader en begaf zich op weg. Zijn paard had de eigen- In zwijm. Toen zij weer bijkwam, lag zij op ,van ®etler te ku™cn *>n een een laag, hard bed. De oude vrouw boog zich J0*»1 ka.n vkef<f fn 10 «r0°l TCrdr,et TOn dm pnns holde het den eersten over haar heen. „De lieer beware mijl" riep zij uit. „Ik her kende je niet. Mijn arm meisje! Hoe kwam je daartoe?" en zij wees op de kleeren van Al len. „De zakken?" vroeg Grizelterwijl zij plot seling overeind ging zitten. „Staan bij den haard," antwoordde de oude vrouw. „En Ronald?' ging Grizel voort. „Staat in den stal bij de koeien," zei de an der mei een blik van verstandhouding. „Nie mand weet ervan. Niemand heeft je hier zien binnenkomen." Ademloos legde Grizel alles aan haar oude kindermeid uit en sprong daarna van het bed. Op haar verzoek deed de oude vrouw de deur op slot en bracht haar de zakken. Met behulp van een scherp mes sneed zij ze open en de pakken vielen op den grond. Met bevende handen betastte Grizel de brieven, ze ongeduldig door elkaar gooiend, terwijl zij de adressen las. Eindelijk kwam zij een groo- len brief tegen, die aan den gouverneur der gevangenis gericht was. Met kloppend hart aarzelde zij een oogenblik en scheurde hem loen met bevende vingers open. Zij kon het p-oote handschrift gemakkelijk lezen. Plotse ling begon alles om haar heen te draaien en het scheelde niet veel, of zij viel "weer in de armen der vrouw. Het was maar ai te waar. Hetgeen zij las was een formeel koninklijk vonnis, door den Koning zelf onderteekend en verzegeld. Hij gaf den gouverneur bevel om Sir John Cochrane 's morgens om tien uur op te han gen op den derden dag der volgende week. Zij vouwde den brief haastig op en stak hem tusselien haar kleeren. Wat er met den verderen inhoud der post zakken gedaan zou worden, was spoedig af gesproken. De zoon der oude*vrouw, Jack, zou ze op den rug van een ezel binden en dien huiten de poort loslaten, zoodra hij daartoe Vans zag. Daarna verliet Grizel in eenige kleeren, die 'de oude vrouw haar verschafte, het huis en zocht haar ouderlijke woning weer op. Het was vier uur in den middag, toen zij daar aankwam. De huisknecht, die haar open deed, wilde bijna niet gelooven, dat de zon derling toegetakelde figuur vóór hem zijn Jonge meesteres was. Doch een oogenblik later omarmde haar moeder haar met tranen in de oogen. Alle vrienden van Sir John werden haastig opontboden en Grizel vertelde haar avontuur en liet het vonnis van haar vader zien. Men Wierp het gehate document in het vuur, er Worden beraadslagingen gehouden en dien- dag zoo suel voort, dat hij het noch door roepen noch door iets anders tot stilstaan kon bren gen. Den tweeden dag liep het langzaam en had de prins dus gelegenheid naar de drie gewenschbe voorwerpen te zoeken. Maar ocb hemel! Hoe zou hij dat doen? Hij zag wel vogels, maar allen in de lucht, en al ving hij ze nu ellen, wie zou h m zeggen, we ke de wonderlijke hoedanigheid bezat van gouden eities te kunnen leggen? Zoo reed hij in gepeins gezonken voort, tot hij een groot net op den grond zag uitge spreid iMggien, en in dat net zat een museh verward. De prins wilde eerst voorbijrijden, wat kon hem dat muödhje schelen 1 Maar door medelijden gedreven steeg hij af. sneed de mazen van het net met zijn dolk door en bevrijdde zoodoende den kleinen gevangene. In plaaits van weg te vliegen, wat de prins stellig verwachtte, ging de musch op zij,n hand zitten en zei zachtjes: „Prins, gij hebt een goed hart; ik zal u beloouesn. Neem mij mee naar de dwergen; ik ben het, die gij noodig hebt." De prins was natuurlijk heel blij. Hij deed het kooitje open en de muscih vloog er in. Nu had hij tenminste den kost- haren vogel gevondennu nog de beide an dere zaken! Den derden dag wandelde hij moedeloos naast het paard, toen hij op eens ven tig centen", zei Jan. „Zooveel krijig je er niet voor, ventje! Een duinkon-ijn kost maar zestig centen en dan moet het nog een vette wezen!" „Ja, maar een levende is meer waard." „Dat kan!" „Nu. en dan koon rk een grooten vlieger, die kost vijf-en-zeventig centen." „Dan doe ik het ook", zei Piet. „Willen we dan samen onze vliegers op laten?" „Ja!" zei Piet, maar.^ dan hebben we nog geen touw". „Misschien vangen we ook neg wel een klein konijntje van een dubbeltje", zei Jan. „Een dubbeltje", zei Piet minachtend. „Een kwartje dan! Dat komt er niet op aan." „Hè ja! Laten we hard Joopen!" Ze renden een rijweg in en weldra waren ri| in Ihet duin. „Daar heb je er a-1 een", riep Jan. Ze zagen een konijn in de verte, maar de grauwpels liep van hen af en niet naar -hen toe. „Dat zou een beste geweest zijn," zed Piet. „Misschien wel van een gulden", dacht Jon. „*t Zou best kunnen." Ze liepen verder, 't Was warm weer en de druppeltjes stonden op hun voorhoofd. Ze za gen er geen een meer. „Weet je, hoe je ze vangen moet?" vroeg Jan. „Jij?" „Mijn zusje Mina zegt: je moet zout op hun staart leggen, maar dat geloof ik niet." „Dat is malligheid. Ze Joopen dimmers weg. Neen. Je moest kijken, waar hij in kruipt en dan...." „Hè!" riepen ze allebei. Vlak vóór ben, ach ter een bosje brem sprong ei* eentje op! Hij rende rechtuit, maar tien passen van hen af verdween hij in een hol in den grond. Zij er op af! Ze kwamen hij het gat „Ik weet wat", riep Piet „Vol water gieten", zei Jan. „Wel neen! Er is (hier immers geen water. Neen. Je arm in 't hol steken en zoo grij pen!" „Doe dat danl" „Maar als hij krabbelt!" „Doe dan je zakdoek om je hand**. „Dan kan ik hem niet pakken/' JEn je zei, dat je het wist", zei Jan teleur gesteld. „Stil! We moeten het gat wijder maken, dan kunnen we hem zoo pakken." Zij aan 't graven! Dat was een warm werk je. En de opening schoot telkens weer vol zand. Ze werkten els paarden. „De put moet een kfl-agieud geluid vernam. Het kwam uitheel wijd wezen, anders kun je onder het een grooten hoop steenen. Zou er misschien zond bedolven worden; dat beeft vader ver een Icind onder zitten, dacht de prins met j teld", zei Piet weer. Ze groeven zeker wel schrik, en in zijn ijver woelde hij met zijn een half uur, zoodat hun vingers er stijf van handen den steenhoop uiteen. Hij vond ech- werden.... nog geen konijn 1 ter naets en reeds wilde hij den nutteloozenDaar Ikwam een boerenjongetje van him arbeid staken, toen rijm oog op een kleinleeftijd aan. geel sibeentje, een bamsteerntje, viel. Hij nam het angstig hopend op en terwijl hij naar de donkere sterretjes keek en zich zelf af vroeg, of dit het bedoelde kleinood zou zijn, sprak een stem In het steentje: „Prins, neem mij mee naar den berg; ik ben de belooning „Wat doen jullie?" vroeg hij. „Daar zit een konijn in." „Die is toch al lang weg." We 'hebben hem er zelf .in zien gaan." „Ja", zei de jongen, „dat kan wel, maar hier is nog een gat", en hij wees er een aan met jO' f "«f, V\.U J VI Wil *.«11 «"Vi voor uw medelijdend hort." Innig verheugd rijn klomp. „En daar weer een", zei hij en hij stak hij het steentje bij zich en toen hij zijn toonde er een iets verder. „En er zijn er nog paard weer had. bestegen, liep het zoo hard j Veel meer". als het kon naar huis terug en bereikte het kasteel op den avond van den vierden dag. Toen de prins thuis kwam, vertelde hij zijn 'lotgevallen en maakte het plan om over eenige dagen weer op reas te gaan, in de hoop het viooltje te vinden. Maar hij durfde bijna niet hopen., dat hem dat zou gélujcken; hoe kon hij ondier dc millioenen viooltjes, die op de wereld gevonden werden, dat eeme zoeken, dat het levensvocht bevatte? Toen hij den dag voor rijn vertrek met dorp teru4L die droevige gedachte vervuld door den tuin van het kasteel wandelde, bleef hij onwille keurig stilstaan bij een perk met beelderige viooltjes. Het ©ene was al mooier dan het Jan en Piet keken elkaar aan. Ze wreven het zand van de handen en gingen weer naar huis. Toen ze een eindje geloopen hadden zei Jan: „I'k ben gauw jarig. Dan vraag ik, of ik een vlieger krijg." „Mag ik hem dan helpen oplaten?" vroeg Piet. „Dat is goed," zei Jan en met den arm over eikaars schouder kwamen de vriendjes in het G. J, Visscber. Van alles wat. Afrika, de verkeerde wereld. In Afrika groeit de wol op de hoofden der mensohen en het haar op dc ruggen der schapen. De mannen dragen er soms lang, de vrouwen altijd heel kort baar. Waar ak kerbouw en veeteelt wordt beoefend, ploe gen en zaaien de vrouwen. De mannen blij ven thuis om te naaien, te spinnen, te weven en de koeien <te melken. De bergbewoners van Europa worden algemeen als gastvrij, edelmoedig en dapper erkend, die in Afrika zijn wantrouwend, listig en laf, zelfs in ver gelijking met hun landslieden in de vlakte. Veel Europeanen gelooven, dat de Afrikanen en ook zij zeiven van de apen afstammen; de Afrikanen daarentegen mcenen, dat hun zielen na hun dood- in de lichamen van apen overgaan. De Matroos en de Officier. De bemanning van een scliip had schip breuk geleden. Een der matrozen wist wiet alleen zich zelf te redden, doch ook een of ficier, dien hij al zwemmende op den rug droeg. Reeds zag hij in de verte de kust. Plotseling echter schenen zijn krachten hem te begeven. „Ik (ben zeker heel zwaar?" vroeg de offi cier. „Ja, mijnheer." „Ben je bang de kust niet te bereiken?" „Ik zie er wericelijk geen kans toe." iHij zrwom nog steeds door, doch ieder oogenblik kostte het hem meer moeite. „Maar als je alleen was, zou het dan gaan?" „Ik geloof het wel." Nauwelijks bad de matroos dit gezegd, of de officier liet hem los en verdween in de diepte. Er was geen kans oip redding voor hem en «hij wilde niet de oorzaak zijn van den dood van den matroos. Uit den Pruikentijd. Onder de regeering van Frederik I, den grootvader van Frederik den Grooten, werd in Pruisen, op bevel van den minister van financiën, een belasting op de pruiken ge heven. Op eLke pruik, waarvoor die belas ting betaald was, werd een stempel gezet en om zich te verzekeren, of de drager van zulk een 'hoofdsieraad aan de wel had vol daan, werd er een pruiken-inspecteur aan gesteld, wiens onder-inspecteurs de bevoegd heid hadden dit le onderzoeken. Het was natuurlijk niet heel plezierig, als zoo'n mijnheer in de breede, tochtige stra ten van Berlijn iemand verzocht eens even zijn pruik af te zelton, om te zien, of die van den vereischten stempel was voorzien. Lang zamerhand werd dit stempelen ten voordeele van riiks schatkist ook lot sommige klee- dingstukken als schoenen, laarzen, kousen en hoeden uitgestrekt. "Wie gouden of zilveren lovertjes een sieraad, dait in dien tijd zeer in zwang was op zijn kleeren wilde dragen, moest daarvoor een jaarlijksche be lasting van één t-haler, dat is ongeveer f 1,80 in onze munt, betalen. Geheimhouden. De Prins van Oranje was op weg om een gewichtige onderneming ten uitvoer te bren gen. Een al te nieuwsgierige kolonel durfde hem eenige vragen te doen. „Maar", zei de Prins, „als gij mijn voornemens kendet, zoudl gij die dan aan niemand mededeelen?" „Nzen, zeker niet", antwoordde dc kolonel. ,Jk heb ook het voorrecht gekregen een geheim te kunnen bewaren", hernam de Prins. Bedroefd werk. Napoleon liet eens een bekwaam staalwer- ker bij zich komen en vroeg hem, of hij een pantser kon maken, dat tegen houw en schot beveiligde. De man nam zulks aan en vroeg 18.000 francs. Op het bepaalde tijdstip was het gereed en bij de bezorging beval Napo leon hem het zelf aan te trekken. Hij ge hoorzaamde. Nu nam de keizer twee pistolen en zei: „Wij willen eens onderzoeken, of uw arbeid de proef kan -doorstaan." Hij school hel eene pistool op de borst van den staal- werker aj; de kogel sprong terug. „Keer u om!" riep Napoleon. De man deed zulks. Het tweede pistool werd op zijn rug gelost; de kogel sprong andermaal terug. Thans dacht de ontstelde kunstenaar van verdere proeven ontheven te zijn; maar Napoleon loste met hetzelfde gevolg nog twee schoten op den sidderenden man. „Uw werk is goed," sprak de keizer, „wat vraagt gij er voor?" Dp man antwoordde stamelend: „18.000 francs." Napo leon schreef op staanden voet een aanwijzing op de keizerliikc schatkist van 30 000 francs. Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in. De geïllustreerde kinderscheurkalcndcr, uit gegeven door de firma Voorhoeve cn dc Ri- vière te Zwo-lle, bevat het volgende aardigo verhaaltje, waaruit kinderen veel kunnen lee- ren Twee jonge hanen op een boerenerf, vech ten dag aan dag samen, soms wordt dc strijd zelfs bloedig. Eindelijk op een dag overwint de sterkste, die de andere het erf afjaagt, ter wijl hij luid victorie kraait. De verrfagene dorst raar wraak en gaat een vos opzoeken, aan wien hij vraagt of hij ook trek in een jong hadntje heeft. Daar heeft Reintje wel ooren naar, hij volgt dus den baan. Op hei erf gekomen ov rrom icit de vos den overwinnaar, die na den strijd in slaap is gevallen er eet hem met huid en haar op. Dan draait liet slimme Reintje zich om en zegt tot 't andere haantje, dat van vreugde over den dood van zijn vijand, luide kraait: „Ziezoo, nu ben jij aan de beurt, want 'k heb nu de smaak -beet," en meteen hapt hij hem op! Dit had ons haantje niet verwacht! Ja wie een (kuil graaft voor een ander, valt er zelf in! Pr i j srnad sel s. Oplossingen «Ier ran«lsels voor komende In ons n ii in nier van 8 Februari. Voor Krootereu. 2. Gaskomfoor; kaf, mos. room, Koos, sok, gom, som, mol. 8. NaUiurbleokerii. De prijs „Uit Zwitserland", van J. Spyri, viel ten deel aan: Wilhelmina van Eek, Utrechtsche weg 105i. Voor kleineren. 1. Maan. 2. Nyl, paard; nijlpaard. 8. Ster. 4. Ier, bier. De prys „Grietje's Kinderen", van J. Spyri, viel ten deel aanL. van Ouwerkerk, Pieter Bothstr. 17. Om op te lossen. Voor grooteren. L Hoe spreekt gij dit uit? 10 Q 8, 2L nbddeeellnnorvt. Welken 9taat9man uit ons groot verleden kunt gij uit deze letters maken? M\jn geheel bestaat uit elf letters en kan heel mooi zyn. 11, 3, 4, 2 moet aan al onze handelingen ten grondslag liegen. 8, 3, 4, 11 is een deugd, die we gaarne be zitten. 6, it, 10 duidt iets manlijks aan. 11, 9, 8, 4 duidt iets vrouwlijks aan. 1, 2, 3, 4, 11 is meestal rood van kleur. 2, 9, b is een zachtzinnig dier. 6, 6, 7 is dikwijls een onzichtbare, kwaad sprekende persoon. 1, 2, 9, 11 vindt men aan een boom. 1, 2, 8, 4, 5 is iets, dat dikwyls door kleiu en geur uitmunt. 4, 5, b, 9 is een meisjesnaam. 8, 9, 10, 11 is een voorwerp, dat in geen huishouding ontbreekt. 11, 3, 5 mogen jongens noch meisjes zyn. 11, 9, 8 ia een groot plein in één der hoofd steden van Europa. lt», 4, 6, 7 is een woord van ontkenning. 2, 4, O, 8 is een soort klei. 2, 9, 10, 11 wordt door den zeeman met vreugde begroet. 1, 3, 4, 11, 6, 2 ia al het huisraad te z&moa genomen. 1, 9, 10, 11 strekt tot verbinding. 8, 6, 4, 2 ia een onontbeerlijk voedings middel. Voor kleinepen. Met mijn eerste hebben do zeelieden veel te kampen; mijn tweede is een soort van schaap; mjjn geheel is een belegerings werktuig. Maak uit dezo letters een woordt lrkeeemmm. Uw vader en een kruipend insect vorm-u een nuttig iets, dat door alle mensohen gebruikt wordt. Zet voor elke stip een letter en ge krijgt een spreekwoord. A-. h.. ..1. v..d...k.n .s, d..p« •e. d*. .u.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7