0COP de <£jea§d.
De Postzakken.
(Slot).
Daar ging plotseling het pistool al. Het
had niet in haai* bedoeling gelegen te vuren;
zij had slechts willen dreigen. Doch p' dseling
was de grauwe schemering hel verlicht en
tot Grizels ontsteltenis zag zij het paard voor
zich steigeren en zwaar op den grond neer
vallen. De ruiter werd uit het zadel gelicht
en stortte ter aarde. Duizelig van pijn en
schrik door dezen onverhoedschen aanval,
•deed hij geen poging om terug te vuren.
De postzakken waren door den schok van
het paard gevallen en lagen nu met een touw
aan elkaar vastgebonden op den grond.
Het was een pijnlijk iets voor het meisje om
af te stijgen, doch zij deed het, nam de loeren
rakken op en hing ze over Ronalds nek. Het
was nog pijnlijker voor haar gevoelig hart den
armen man, dien zij gekwetst had, in dien
trcurigen toestand te laten liggen, doch het
leven van haar vader was in gevaar en dit
woog haar op het oogenblik zwaarder dan
de toestand van den postbode.
„De hemel geve," zei zij, terwijl zij over
hem heen boog, „dat dit niet zijn dood isl"
Zij stapte over het gevallen paard en besteeg
Ronald weer. Daarop wendde zij hem in de
richting van Edinburg en joeg hem opnieuw
vooruit. Doch terwijl zij van het looneel der
ontmoeting wegsnelde, keek zij nog eens met
een angstig gezicht naar den gevallen post
bode om. In de opwinding van het oogenblik
en haar groot verlangen om haars vaders
doodvonnis le bemachtigen, had zij niet ge
dacht aan het gevaar, waarin zij zelf ver
keerde, noch aan den toestand, waarin zij den
postbode gebracht had en het was een heele
verlichting voor haar, dat zij dezen eindelijk
zag overeind komen en haar nastaren.
„Goddank, dat hij niet dood isl" riep zij her
haaldelijk uil en vol vreugde spoorde zij Ro
nald aan. Gedurende de geheele terugreis
zette Grizcl hem tot nog meer spoed aan, als
zij in dc buurt van een boerderij kwamen, op
dat er minder kans voor ontdekken bestond.
Een- of tweemaal werd zij door boeren in het
veld aangesproken en eens door den voerman
van een wagen, doch hun opmerkingen gin
gen in den wind verloren en de trouwe Ro
nald draafde sleeds voort. Zij voelde geen
behoefte aan slaap, omdat zij in haar opwin
ding er zelfs niet aan dacht, maar zij was ge
heel uitgeput door den woestcn rit.
Weldra zag Grizel aan den rook in de verte,
dat zij nog maar op een uur afstands van haar
geboortestad was. Zij klemde haar tanden op
elkaar en zei een aanmoedigend woord tegen
het paard. Hij scheen haar te begrijpen, want
hij spande zijn uiterste krachten in. Grizel
voelde een prop in haar keel, als zij aan haar
vader dacht, die met zijn wanhoop alleen was.
Zij wendde Ronald van den hoofdweg af en
reed door een olmenboschje. Eenige oogen-
blikken later kwam zij er weer uit te voor
schijn en reed nu langzaam naar een kleinere
poort dan die, waardoor zij de stad verlaten
had. Een dikke soldaat keek achteloos naar
haar, doch toen hij de postzakken gewaar
werd, keerde hij weer naar zijn bier terug.
Grizel draaide een bochtige, nauwe straat in,
waar aan weerszijden bouwvallige, sombare
huizen stonden. Zij hield de teugels in voor
een klein huisje, liet zich uit het zadel glijden
en klopte tegen de deur. Deze werd door een
oude vrouw geopend en Grizel viel in haar
armen.
„De zakken, de post," stamelde zij en viel
zelfden avond nog gingen drie der heeren
naar Londen.
Toen de ezel en de postzakken den volgen
den dag door een schildwacht gevonden wer
den, gaf dit wel ccnige opschudding. Doch
toen de postbode later verscheen en vertelde,
dat hij door zes struikroovers was aangeval
len en twee van hen verslagen had, maar ge
noodzaakt was geweest zijn zakken over te
geven, was aan alle verwondering een einde
gemaakt.
De familie Cochrane bracht een week vol
spanning door, doch toen deze verloopcn
was, kwamen de drie vrienden met goede
tijdingen uit Londen terug. De Koning had
hun verzoek ingewilligd en bevel gegeven
Sir John naar den Tower in Londen over te
brengen, waar hij blijven moest, totdat zijn
zaak opnieuw overwogen zou worden.
Sir John ging dus naar Londen en weldra
verzekerde de uitbetaling van vijf duizend
pond sterling aan een van des Konings raads
lieden hem absolute gratie. Zijn goederen,
die verbeurd verklaard waren, werden hem
teruggegeven en bij zijn thuiskomst in Schot
land werd hij door een groote menigte
vrienden hartelijk verwelkomd. Ilij bedankte
lien in een toespraak, doch zorgde er wel
voor niet te vertellen, wie zoo'n groote rol
gespeeld had in het verkrijgen zijner vrij
heid.
Doch we kunnen nagaan, dal hij in stilte
trotsch was op den moed en de toewijding
zijner dochter Grizel.
Koning Edelmoed.
Een oud sprookje opnieuw verteld.
Er was eens een koning, die met zijn zoon
in een prachtig kasteel woonde, omringd
door een lioogen muur en een diep water. De
brug, die over het water lag, was altijd op
gehaald, zoodat niemand er over kon of de
koning moest eerst bevel gegeven hebben de
brug near te laten. Eens toen de koning en
de prins in een groote zaad van het kasteel
zaten, stond cr plots-eling een in mannetje
voor hen, dat hen met groote oogen aankeek.
Toen de eerste schrik voorbij was, vroeg de
koning barsch: „Zeg, hoe komt gij h.er en
andere. Wie weel, dacht de prins, of daar
niet het viooltje bij is, dat ik noodig heb!
Hij begon er reeds een paar te phikken, toen
hij begreep, dat het mitleloos werk was,
want dat bij ze toch niet allon kon mc:ne-
mcii en dat hel bovendien een duizondsbe
kans was, dat hot gewensohte viooltje daar
bij zou zijn. Hij ging verder met hangend
hoofd, en terwijl hij zoo voortliep, viel zijn
oog op een klein, nietig, bijina kleurl os
bloempje. Hij was op het punt er op te trap
pen, toon hij medelijden kreeg met het blijk
baar zieke schepseltje en er voorzichtig om
heen liep uit vrees van de toe re blaadjes t«
beschadigen.
Toen de prins eenige schreden verder ge
gaan was, hoorde hij zich rcenen, maar
toon (hij zich omkeerde, zag hij niemand. Ifij
luisterde, luisterde nog eens en toen hoorde
hij het kleine bloempje, dat hij gespaard
had, zeggen: „Ik ben ook een viooltje, al ben
ik zoo kledm en nietig, dat ge mij niet hu-
kent. Noem mij mede naar don berg, wamt
ik bon de bloem, die gij zocht en door uw
goed en medelijdend hart hebt gij bereikt,
wat al de wijsheid en al het verstand der
wereld niet hadden kunnen volbrengen."
Toen zweeg het en de prins plukte het vol
vreugde. Met de bloem, het steentje en dem
vogel begaf hij zich naar de dwergen en na
dat ze zich overtuigd hadd n, dat bij hen
niet bedroog, bevrijdde zij de prinses.
De prins mam haar mee naar zijn kasteel,
trouwde haar en toen zijn vader 9tiorf, volg
de hij hem op in zijn rijk en kne^g den bij
naam van Koning Edelmoed.
Twee kleine jagers.
Het was in de zomervacantie en Jan en Piet,
twee vriendjes, beiden ongeveer acht jaar, lo
geerden met hun ouders in het Noord-Hol-
Iandsche dorpje Schoorl.
„Jan! Ga je mee het duin in?" vroeig Piel
op een morgen.
„Wat doen?"
„Konijnen vangen!"
„Ja, ik ga mee" zei Jasfi
Ze gingen samen op weg.
„AJs ik er eentje heb, zei Piet', „vraag ik
Poppenmoedertje.
1.
Hier zie ie mij nu met mijn kindertjes klein,
- ik heb er, met Beer mee, wel zeven!
en vraag je mij soms, wie wel 't liefste
zou zijn?
dan weet *k je geen antwoord te geven.
Ik houd van hen adlen zoo vrecselijk veel,
al zijn ze soms stout, zooals Beertje;
ja, plaagt hij de kleintjes, dan geeft het
(krakeel
hij Is zoo'n ondeugend, klein heertje!
Er valt wat te doen met zoo'n troepje, als
'k heb,
"k moet naaien en (breien en stoppen,
ook koken en braden en bakken, ja, ja,
denk niet dat 'k je maar oens wil foppen.
4.
Ik werk heel den dag cn Ik hen 's avonds
nooit klaar!
wat zeg je van zoo'n bezig Jeven?
maar wonder is t niet, tol mijn ltind'rcn
maar na!
met iBecrtie mee heb Ik er zeven!
Hermann: a.
wat komt gij doen?" „Ik ben hier naar toe aa» vader, of hij een hokje voor mij maakt,
komen vliegen", antwoordde liet mannetje,
„en heb een boodschap voor den prins".
„Voor mij?" vroeg de prins verwonderd,
„maar ik ken u niet, ik heb u nooit gezien."
en dan doe ik mijn konijn daarin. Ik zal hem
aardappelschillen geven, totdat we weer naar
huis gaan. Thuis geef ik hem kool en sla; bij
ons in den tuin kan ik zooveel had en, a.ls ik
„Maar ik ken u wel", zei het mannetje, dat maar wil".
.Ik zal het mijne verkoopen voor vijf-en-ze-
toch zoo kwaad niet was, als het er uitza
„En ik weet", ging hij voort, „dat gij een
goed hart hebt. Luister dus aandachtig toe.
Ginds, in het binnenste van dien grooten
steenen berg, zit sedert drie jaren een beeld-
schoone prinses- Mijn broeders en ik hebben
haar gevangen genomen, omdat rij ons eens,
toen wij haar tegenkwamen, uitlachte om
onze kleinheid. Nu moet zij daar lol aan
haar dood blijven en niets kan haar redden
dan alleen wanneer een prins tot ons ko.nt
en ons drie dingen bezorgt, namelijk een
vogeltje, dat gouden eitjes legt een viooltje,
waarvan het sap een behoedmiddel is tégen
alle ziek ben, en een klein geel steentje met
donkere sterren, dat den gene die het bezit
overal brengit, waar hij zijn wil. Door haar
tranen bewogen bon ik hierheen gegaan om
u dit mede te deelen. De drie dingen zijn te
vinden.: waar weet ik niet, misschien aan
het andere einde der aarde. "Wanneer gij ze
ons brengt, is de prinses vrij." Hiermede
eindigde het mannetje en was iin het volgend
oogenblik verdwenen. De prins Met dadelijk
een vlug paard zadelen, nam een- kooi mee
voor den vogel, als hij zoo gelukkig was dien
te vinden, nam afscheid van zijn vader en
begaf zich op weg. Zijn paard had de eigen-
In zwijm. Toen zij weer bijkwam, lag zij op ,van ®etler te ku™cn *>n een
een laag, hard bed. De oude vrouw boog zich J0*»1 ka.n vkef<f fn 10 «r0°l TCrdr,et TOn
dm pnns holde het den eersten
over haar heen.
„De lieer beware mijl" riep zij uit. „Ik her
kende je niet. Mijn arm meisje! Hoe kwam je
daartoe?" en zij wees op de kleeren van Al
len.
„De zakken?" vroeg Grizelterwijl zij plot
seling overeind ging zitten.
„Staan bij den haard," antwoordde de oude
vrouw.
„En Ronald?' ging Grizel voort.
„Staat in den stal bij de koeien," zei de an
der mei een blik van verstandhouding. „Nie
mand weet ervan. Niemand heeft je hier
zien binnenkomen."
Ademloos legde Grizel alles aan haar oude
kindermeid uit en sprong daarna van het
bed. Op haar verzoek deed de oude vrouw
de deur op slot en bracht haar de zakken.
Met behulp van een scherp mes sneed zij ze
open en de pakken vielen op den grond. Met
bevende handen betastte Grizel de brieven,
ze ongeduldig door elkaar gooiend, terwijl zij
de adressen las. Eindelijk kwam zij een groo-
len brief tegen, die aan den gouverneur der
gevangenis gericht was. Met kloppend hart
aarzelde zij een oogenblik en scheurde hem
loen met bevende vingers open. Zij kon het
p-oote handschrift gemakkelijk lezen. Plotse
ling begon alles om haar heen te draaien en
het scheelde niet veel, of zij viel "weer in de
armen der vrouw.
Het was maar ai te waar. Hetgeen zij las
was een formeel koninklijk vonnis, door den
Koning zelf onderteekend en verzegeld. Hij
gaf den gouverneur bevel om Sir John
Cochrane 's morgens om tien uur op te han
gen op den derden dag der volgende week.
Zij vouwde den brief haastig op en stak hem
tusselien haar kleeren.
Wat er met den verderen inhoud der post
zakken gedaan zou worden, was spoedig af
gesproken. De zoon der oude*vrouw, Jack, zou
ze op den rug van een ezel binden en dien
huiten de poort loslaten, zoodra hij daartoe
Vans zag.
Daarna verliet Grizel in eenige kleeren, die
'de oude vrouw haar verschafte, het huis en
zocht haar ouderlijke woning weer op.
Het was vier uur in den middag, toen zij
daar aankwam. De huisknecht, die haar open
deed, wilde bijna niet gelooven, dat de zon
derling toegetakelde figuur vóór hem zijn
Jonge meesteres was. Doch een oogenblik later
omarmde haar moeder haar met tranen in de
oogen.
Alle vrienden van Sir John werden haastig
opontboden en Grizel vertelde haar avontuur
en liet het vonnis van haar vader zien. Men
Wierp het gehate document in het vuur, er
Worden beraadslagingen gehouden en dien-
dag zoo
suel voort, dat hij het noch door roepen
noch door iets anders tot stilstaan kon bren
gen. Den tweeden dag liep het langzaam en
had de prins dus gelegenheid naar de drie
gewenschbe voorwerpen te zoeken. Maar ocb
hemel! Hoe zou hij dat doen? Hij zag wel
vogels, maar allen in de lucht, en al ving hij
ze nu ellen, wie zou h m zeggen, we ke de
wonderlijke hoedanigheid bezat van gouden
eities te kunnen leggen?
Zoo reed hij in gepeins gezonken voort, tot
hij een groot net op den grond zag uitge
spreid iMggien, en in dat net zat een museh
verward. De prins wilde eerst voorbijrijden,
wat kon hem dat muödhje schelen 1 Maar
door medelijden gedreven steeg hij af. sneed
de mazen van het net met zijn dolk door en
bevrijdde zoodoende den kleinen gevangene.
In plaaits van weg te vliegen, wat de prins
stellig verwachtte, ging de musch op zij,n
hand zitten en zei zachtjes: „Prins, gij hebt
een goed hart; ik zal u beloouesn. Neem mij
mee naar de dwergen; ik ben het, die gij
noodig hebt." De prins was natuurlijk heel
blij. Hij deed het kooitje open en de muscih
vloog er in. Nu had hij tenminste den kost-
haren vogel gevondennu nog de beide an
dere zaken! Den derden dag wandelde hij
moedeloos naast het paard, toen hij op eens
ven tig centen", zei Jan.
„Zooveel krijig je er niet voor, ventje! Een
duinkon-ijn kost maar zestig centen en dan
moet het nog een vette wezen!"
„Ja, maar een levende is meer waard."
„Dat kan!"
„Nu. en dan koon rk een grooten vlieger, die
kost vijf-en-zeventig centen."
„Dan doe ik het ook", zei Piet.
„Willen we dan samen onze vliegers op
laten?"
„Ja!" zei Piet, maar.^ dan hebben we nog
geen touw".
„Misschien vangen we ook neg wel een klein
konijntje van een dubbeltje", zei Jan.
„Een dubbeltje", zei Piet minachtend.
„Een kwartje dan! Dat komt er niet op
aan."
„Hè ja! Laten we hard Joopen!"
Ze renden een rijweg in en weldra waren ri|
in Ihet duin.
„Daar heb je er a-1 een", riep Jan. Ze zagen
een konijn in de verte, maar de grauwpels
liep van hen af en niet naar -hen toe.
„Dat zou een beste geweest zijn," zed Piet.
„Misschien wel van een gulden", dacht Jon.
„*t Zou best kunnen."
Ze liepen verder, 't Was warm weer en de
druppeltjes stonden op hun voorhoofd. Ze za
gen er geen een meer.
„Weet je, hoe je ze vangen moet?" vroeg
Jan.
„Jij?"
„Mijn zusje Mina zegt: je moet zout op hun
staart leggen, maar dat geloof ik niet."
„Dat is malligheid. Ze Joopen dimmers weg.
Neen. Je moest kijken, waar hij in kruipt en
dan...."
„Hè!" riepen ze allebei. Vlak vóór ben, ach
ter een bosje brem sprong ei* eentje op! Hij
rende rechtuit, maar tien passen van hen af
verdween hij in een hol in den grond.
Zij er op af! Ze kwamen hij het gat
„Ik weet wat", riep Piet
„Vol water gieten", zei Jan.
„Wel neen! Er is (hier immers geen water.
Neen. Je arm in 't hol steken en zoo grij
pen!"
„Doe dat danl"
„Maar als hij krabbelt!"
„Doe dan je zakdoek om je hand**.
„Dan kan ik hem niet pakken/'
JEn je zei, dat je het wist", zei Jan teleur
gesteld.
„Stil! We moeten het gat wijder maken, dan
kunnen we hem zoo pakken."
Zij aan 't graven! Dat was een warm werk
je. En de opening schoot telkens weer vol
zand. Ze werkten els paarden. „De put moet
een kfl-agieud geluid vernam. Het kwam uitheel wijd wezen, anders kun je onder het
een grooten hoop steenen. Zou er misschien zond bedolven worden; dat beeft vader ver
een Icind onder zitten, dacht de prins met j teld", zei Piet weer. Ze groeven zeker wel
schrik, en in zijn ijver woelde hij met zijn een half uur, zoodat hun vingers er stijf van
handen den steenhoop uiteen. Hij vond ech- werden.... nog geen konijn 1
ter naets en reeds wilde hij den nutteloozenDaar Ikwam een boerenjongetje van him
arbeid staken, toen rijm oog op een kleinleeftijd aan.
geel sibeentje, een bamsteerntje, viel. Hij nam
het angstig hopend op en terwijl hij naar
de donkere sterretjes keek en zich zelf af
vroeg, of dit het bedoelde kleinood zou zijn,
sprak een stem In het steentje: „Prins, neem
mij mee naar den berg; ik ben de belooning
„Wat doen jullie?" vroeg hij.
„Daar zit een konijn in."
„Die is toch al lang weg."
We 'hebben hem er zelf .in zien gaan."
„Ja", zei de jongen, „dat kan wel, maar hier
is nog een gat", en hij wees er een aan met
jO' f "«f, V\.U J VI Wil *.«11 «"Vi
voor uw medelijdend hort." Innig verheugd rijn klomp. „En daar weer een", zei hij en hij
stak hij het steentje bij zich en toen hij zijn toonde er een iets verder. „En er zijn er nog
paard weer had. bestegen, liep het zoo hard j Veel meer".
als het kon naar huis terug en bereikte het
kasteel op den avond van den vierden dag.
Toen de prins thuis kwam, vertelde hij
zijn 'lotgevallen en maakte het plan om over
eenige dagen weer op reas te gaan, in de
hoop het viooltje te vinden. Maar hij durfde
bijna niet hopen., dat hem dat zou gélujcken;
hoe kon hij ondier dc millioenen viooltjes, die
op de wereld gevonden werden, dat eeme
zoeken, dat het levensvocht bevatte?
Toen hij den dag voor rijn vertrek met dorp teru4L
die droevige gedachte vervuld door den tuin
van het kasteel wandelde, bleef hij onwille
keurig stilstaan bij een perk met beelderige
viooltjes. Het ©ene was al mooier dan het
Jan en Piet keken elkaar aan. Ze wreven
het zand van de handen en gingen weer naar
huis. Toen ze een eindje geloopen hadden zei
Jan:
„I'k ben gauw jarig. Dan vraag ik, of ik
een vlieger krijg."
„Mag ik hem dan helpen oplaten?" vroeg
Piet.
„Dat is goed," zei Jan en met den arm over
eikaars schouder kwamen de vriendjes in het
G. J, Visscber.
Van alles wat.
Afrika, de verkeerde wereld.
In Afrika groeit de wol op de hoofden der
mensohen en het haar op dc ruggen der
schapen. De mannen dragen er soms lang,
de vrouwen altijd heel kort baar. Waar ak
kerbouw en veeteelt wordt beoefend, ploe
gen en zaaien de vrouwen. De mannen blij
ven thuis om te naaien, te spinnen, te weven
en de koeien <te melken. De bergbewoners
van Europa worden algemeen als gastvrij,
edelmoedig en dapper erkend, die in Afrika
zijn wantrouwend, listig en laf, zelfs in ver
gelijking met hun landslieden in de vlakte.
Veel Europeanen gelooven, dat de Afrikanen
en ook zij zeiven van de apen afstammen;
de Afrikanen daarentegen mcenen, dat hun
zielen na hun dood- in de lichamen van apen
overgaan.
De Matroos en de Officier.
De bemanning van een scliip had schip
breuk geleden. Een der matrozen wist wiet
alleen zich zelf te redden, doch ook een of
ficier, dien hij al zwemmende op den rug
droeg. Reeds zag hij in de verte de kust.
Plotseling echter schenen zijn krachten hem
te begeven.
„Ik (ben zeker heel zwaar?" vroeg de offi
cier.
„Ja, mijnheer."
„Ben je bang de kust niet te bereiken?"
„Ik zie er wericelijk geen kans toe."
iHij zrwom nog steeds door, doch ieder
oogenblik kostte het hem meer moeite.
„Maar als je alleen was, zou het dan gaan?"
„Ik geloof het wel."
Nauwelijks bad de matroos dit gezegd, of
de officier liet hem los en verdween in de
diepte.
Er was geen kans oip redding voor hem
en «hij wilde niet de oorzaak zijn van den
dood van den matroos.
Uit den Pruikentijd.
Onder de regeering van Frederik I, den
grootvader van Frederik den Grooten, werd
in Pruisen, op bevel van den minister van
financiën, een belasting op de pruiken ge
heven. Op eLke pruik, waarvoor die belas
ting betaald was, werd een stempel gezet en
om zich te verzekeren, of de drager van
zulk een 'hoofdsieraad aan de wel had vol
daan, werd er een pruiken-inspecteur aan
gesteld, wiens onder-inspecteurs de bevoegd
heid hadden dit le onderzoeken.
Het was natuurlijk niet heel plezierig, als
zoo'n mijnheer in de breede, tochtige stra
ten van Berlijn iemand verzocht eens even
zijn pruik af te zelton, om te zien, of die van
den vereischten stempel was voorzien. Lang
zamerhand werd dit stempelen ten voordeele
van riiks schatkist ook lot sommige klee-
dingstukken als schoenen, laarzen, kousen en
hoeden uitgestrekt. "Wie gouden of zilveren
lovertjes een sieraad, dait in dien tijd
zeer in zwang was op zijn kleeren wilde
dragen, moest daarvoor een jaarlijksche be
lasting van één t-haler, dat is ongeveer f 1,80
in onze munt, betalen.
Geheimhouden.
De Prins van Oranje was op weg om een
gewichtige onderneming ten uitvoer te bren
gen. Een al te nieuwsgierige kolonel durfde
hem eenige vragen te doen. „Maar", zei de
Prins, „als gij mijn voornemens kendet, zoudl
gij die dan aan niemand mededeelen?"
„Nzen, zeker niet", antwoordde dc kolonel.
,Jk heb ook het voorrecht gekregen een
geheim te kunnen bewaren", hernam de
Prins.
Bedroefd werk.
Napoleon liet eens een bekwaam staalwer-
ker bij zich komen en vroeg hem, of hij een
pantser kon maken, dat tegen houw en schot
beveiligde. De man nam zulks aan en vroeg
18.000 francs. Op het bepaalde tijdstip was
het gereed en bij de bezorging beval Napo
leon hem het zelf aan te trekken. Hij ge
hoorzaamde. Nu nam de keizer twee pistolen
en zei: „Wij willen eens onderzoeken, of uw
arbeid de proef kan -doorstaan." Hij school
hel eene pistool op de borst van den staal-
werker aj; de kogel sprong terug. „Keer u
om!" riep Napoleon. De man deed zulks. Het
tweede pistool werd op zijn rug gelost; de
kogel sprong andermaal terug. Thans dacht
de ontstelde kunstenaar van verdere proeven
ontheven te zijn; maar Napoleon loste met
hetzelfde gevolg nog twee schoten op den
sidderenden man. „Uw werk is goed," sprak
de keizer, „wat vraagt gij er voor?" Dp man
antwoordde stamelend: „18.000 francs." Napo
leon schreef op staanden voet een aanwijzing
op de keizerliikc schatkist van 30 000 francs.
Wie een kuil graaft voor een ander
valt er zelf in.
De geïllustreerde kinderscheurkalcndcr, uit
gegeven door de firma Voorhoeve cn dc Ri-
vière te Zwo-lle, bevat het volgende aardigo
verhaaltje, waaruit kinderen veel kunnen lee-
ren
Twee jonge hanen op een boerenerf, vech
ten dag aan dag samen, soms wordt dc strijd
zelfs bloedig. Eindelijk op een dag overwint
de sterkste, die de andere het erf afjaagt, ter
wijl hij luid victorie kraait. De verrfagene
dorst raar wraak en gaat een vos opzoeken,
aan wien hij vraagt of hij ook trek in een jong
hadntje heeft. Daar heeft Reintje wel ooren
naar, hij volgt dus den baan.
Op hei erf gekomen ov rrom icit de vos
den overwinnaar, die na den strijd in slaap
is gevallen er eet hem met huid en haar op.
Dan draait liet slimme Reintje zich om en
zegt tot 't andere haantje, dat van vreugde
over den dood van zijn vijand, luide kraait:
„Ziezoo, nu ben jij aan de beurt, want 'k heb
nu de smaak -beet," en meteen hapt hij hem
op! Dit had ons haantje niet verwacht! Ja
wie een (kuil graaft voor een ander, valt
er zelf in!
Pr i j srnad sel s.
Oplossingen «Ier ran«lsels voor
komende In ons n ii in nier van
8 Februari.
Voor Krootereu.
2. Gaskomfoor; kaf, mos. room, Koos, sok,
gom, som, mol.
8. NaUiurbleokerii.
De prijs „Uit Zwitserland", van J. Spyri, viel
ten deel aan: Wilhelmina van Eek, Utrechtsche
weg 105i.
Voor kleineren.
1. Maan.
2. Nyl, paard; nijlpaard.
8. Ster.
4. Ier, bier.
De prys „Grietje's Kinderen", van J. Spyri,
viel ten deel aanL. van Ouwerkerk, Pieter
Bothstr. 17.
Om op te lossen.
Voor grooteren.
L Hoe spreekt gij dit uit? 10 Q 8,
2L nbddeeellnnorvt.
Welken 9taat9man uit ons groot verleden
kunt gij uit deze letters maken?
M\jn geheel bestaat uit elf letters en kan
heel mooi zyn.
11, 3, 4, 2 moet aan al onze handelingen
ten grondslag liegen.
8, 3, 4, 11 is een deugd, die we gaarne be
zitten.
6, it, 10 duidt iets manlijks aan.
11, 9, 8, 4 duidt iets vrouwlijks aan.
1, 2, 3, 4, 11 is meestal rood van kleur.
2, 9, b is een zachtzinnig dier.
6, 6, 7 is dikwijls een onzichtbare, kwaad
sprekende persoon.
1, 2, 9, 11 vindt men aan een boom.
1, 2, 8, 4, 5 is iets, dat dikwyls door kleiu
en geur uitmunt.
4, 5, b, 9 is een meisjesnaam.
8, 9, 10, 11 is een voorwerp, dat in geen
huishouding ontbreekt.
11, 3, 5 mogen jongens noch meisjes zyn.
11, 9, 8 ia een groot plein in één der hoofd
steden van Europa.
lt», 4, 6, 7 is een woord van ontkenning.
2, 4, O, 8 is een soort klei.
2, 9, 10, 11 wordt door den zeeman met
vreugde begroet.
1, 3, 4, 11, 6, 2 ia al het huisraad te z&moa
genomen.
1, 9, 10, 11 strekt tot verbinding.
8, 6, 4, 2 ia een onontbeerlijk voedings
middel.
Voor kleinepen.
Met mijn eerste hebben do zeelieden veel
te kampen; mijn tweede is een soort van
schaap; mjjn geheel is een belegerings
werktuig.
Maak uit dezo letters een woordt
lrkeeemmm.
Uw vader en een kruipend insect vorm-u
een nuttig iets, dat door alle mensohen
gebruikt wordt.
Zet voor elke stip een letter en ge krijgt
een spreekwoord.
A-. h.. ..1. v..d...k.n .s, d..p«
•e. d*. .u.