VV;.V (joop de Ueü^d. /'V-v Vrienden voor hot Leven. HOOFDSTUK IX. schooldagen loopen c een eind. Het eene Jaar verliep na het andere en 'Cola Monlti groeide tot een flinken jongeling Op. Langzamerhand was de school veran derd en naanen nfieuwe gezichten» de plaats der oude in. Mtorris Wöodhouse was student geworden en Archibald M T£aye had de Schoolkamer van mijnheer Birch verlaten -voor de nog grootere eentonigheid1 van een handelskaai to or in Londen. Maar, zooate hij itegen Cola bij het afscheid zei, „een man moet toch zijn heele leven door hard wcr- Iten; hoe eerder hij dus begint, hoe beter.'" Cola dacht dikwijls vol asvgt aam zijn toe- jkomst. Hij beoefende nog steeds zijn kunst jen soms droomde hij in de lange vacanttos, ydie hij nu alleeni op school doorbracht, dat Jbij eens een schilder zou worden en die ge dachte stemde hem hoopvol voor de toe komst Toen Cola zeventien jaar was. stierf zijn moeder. Vanaf dait oo gen blik weigerde haar man de opvoeding van zijn stiefzoon te be< kosJtigen en stond Cola dus gehc-el verlaten Op de wereld. Mijnheer Birch evenwel stelde Cola voor, als kweekeling op zijn school te blijven; hij zou dan Italiaansch en teekenles Êwen. Dit leven Strookte niet met Cola's aanr g, maar hij stelde de vriendelijkheid van !den directeur zeer op prijs en deed zip gitersle best. Dit gelukte hem echter niet altijd, daar hij Jtet niet met hart en ziel kon', doen. Toch trield. hij vol, want hij herinnerde zich Ar- «iiy's gezegde, „dat iedereen hard moest fverken", ook al was het werk niet prettig, 'liaan vriendschap was onveranderd gebleven ta als Archy in zijn brieven) vertelde van een (biedompt kamtoor in Londen en een kamer p een zolderverdieping in een rumoerige Jtraat, ademde Cola de frissche buitenlucht tn em vonid hij zijn lot toch nog niet zoo fcerd als dat van Archy. Seppi verkocht nog altijd Cola's teelcenin- jeai. Sedert geruimen tijd had mijnbear Birch toegestaan, dat hij in een behoorlijk bed in l>en) afgeschoten hoekje van den zolder sHiep. Op zekeren diagkwam hij met goed nieuws i thuis. Hij had alle teek entingen verkocht en bracht een handvol zilvetr mee. „Maar ik heb po'g iets voor u, Signor carissimo. Ik ont moette een heer, die zal te teek enen net als m, 't was alleen long zoo mooi niet. Hij Iprtak Italiaansch tegen me, hoewel hij een En'gelschman was. Ik liet hem uw teekeninr jen zoen en hij vond die heel mooi." „Werkelijk?" riep Cola met stralende oogen lit. „Ja zeker; en hij vroeg.mij, wie ze gote<e- fcetnd had, wanlt dat de vervaardiger ervan 'een artiest In den dop was. Ik vertelde hem ten u en hoe goed u voor mij geweest zijt. eni toen scheurde hij een blad uit zijn schets boek en schreef er iets op, hetgeen ik u ge- ten moest." Col-a nam bet briefje aan eni las: „Ik weet niets van u dan hetgeen Gulseppe Forlana me verteld heeft; doch zoo gij de vervaardiger zijt van de waterverfschetsen, "die ök gezien heb, zou ik n ïndien dit mogelijk is raden naar Londen te gaan cm u daar aan de edele kunst te wijden. Zoo gij u mijner bescherming waardig toont, ual ik u voorthelpen. Mijn naam en adres zijn Wet was de naam van, een eersten schilder, jvier.ts roem zelfs tot in het afgelegen dorp vas doorgedrongen. Cola's hart klopte van Vreugde. „Naar Londen gaan en kunstenaar wor- lenl" riep hij opgetogen- uit Doch onmiddel- betrok zijn; gezicht, want hij herinnerde dch, da<t hij geen geld had. Zonder dat kon bij toch onmogelijk naar Londen giaan. De brief gleed uit zijn hand en hij ging terneer- gesflaigen. zitten. „Wil de Signor den armen Seppi niet ver tel] en, wat hem eerst zoo verheugd en daar na zoo bedroefd maakte?" Cola vertelde het hem. „Waarom zoudt u niet naar Londen gaan?" vroeg hij. „Och Seppi, ik heb immers geen geldl" Cola bedekte zijn gezicht met belde handen, Seppi ging naar den houtem spaarpot, dien Archy nog vervaardigd had en die nu een aardig sommetje bevatte. Daar Seppi het geld niet noodig had gehad, werd het door Cola voor hem bewaard. De jongen scheen mi echter besloten zijn eigendom aan te spre ken. want hij nam zijn zakmes en sneed de doos open. Met stralende mogen bracht Sep pi het geld aan Cola met de woorden: „Kijk, de Signor heeft geld genoeg; nu kan hij naar Londen gaan." Cola- kon zijn oogen niét gelooven. Meer 'dan honderd gulden telde Seppi hem voor. Eerst wilde Cola niet toegeven aan de mieekbeden van zijn vriendje, doah toen hij bemerkte, dat hij Seppi door zijn weigering kwetste, bezweek hij. Hij nam de ruwe hand van den jongen i-n de zijne en zei: „Seppi, best.c Seppi, omdat je het zoo vrien delijk aanbiedt, zal ik het geld aannemen en «nllen we samen naar Londen gaan." Toen mijnheer Birch den brief van den ar tiest gelezen had, kon hij ndet andere dan jsijn kweekeling aanraden te gaan. Hij vroeg Cola's overgebleven schetsen en gaf hem er honderd gulden voor. Zoo gingen dus de bedde Italianen vol hoop Up reis. Wel verwachtte Cola niet, dat hij fn Londen onmiddellijk fortuin zou maken, 'doch hij was verstandig genoeg om te begrij pen, dat hij daar even goed, ja beter, zou Bunnen, werken dan hij tot nu toe gedaan had en zijn talenten er vedl beter zou kunnen Ontwikkelen. Wat Seppi betrof, hij dacht fn lijn eenvoud, dat mocht het hun eens be- 'genloopen, hij weer orgeldraaier kon wor den. om den kost voor zich zelf en zijn Signor te verdienen, HOOFDSTUK X. De wereld in. Heft was vijf jaar geleden, dat Cola fn een jpoote stad geweest was en Londen kende ajj heelemaal nfcet. Vol illusie ging hij erheen i kwamen de w*je hnfimte ringen uit zijn jeugd weer boven, herinne ringen, die hij nog mn Rome had, de eenigt» groote stad, welke hij kende; Rome met haar statige paleizen en prachtig.- keiken, de koningin der steden van het Zuiden eu gelegen op de zeven heuvelen. Dergelijke gedachten gingen door Cola's hoofd, toen hij door het Engclsche kindschap stoomde. Seppi zat bij hem in den coupé en de aii-me orgeldraaier behandelde zijn mees ter met grooten eerbied; hij sprak nooit, als deze niet het woord tot hem richtte. In het begin spraken ze Italiaansch, liet geen de achterdocht vam een nijdige, oude dame opwekte, die zich afvroeg, hoe zij luch aan düc vreemde medereizigers kwam on waarom de jonge man zoo vriendelijk was tegien den armen Italiaaaischen jongen. Zij bleef Seppi boos aankijken, hetgeen d-cze met gelijke munt betaalde. Er hcerschte dus ge wapende vrede, toen plotseling de dame, die op een beschut plaatsje achteruit reed het raampje open wilde hebben. Hot was een koude, regenachtige dag, zoodat de dun-ge- klcede orgeldraaier zat te bibberen. „Laten we van plaats ruilen, Seppi; lk ben ouder en sterker dam jij", zei zijn meester. Seppi wilde hiervan echter niiets wieten. Liever zou hij zelf bevriezen dan dat zijn Siignor slechts koude handen zou hebben, Cola deed nog moeite om een reisdeken, die niet gehinnikt werd, voor den kleinen Italiaan te vragen. Hij kreeg echter nail op het rekest Aan een station gaf Cola zijn vriendje een kop warme kloffie, die hem veel goed deed, Weinig opgewekt door het sombere weer en vermoeid door de reis, kwajn het een oogenlblik in Cola op, of hij nfiet boter gedaan zou hebben door bij mijnheer Birch te blij ven en zijn klas het eentonig io sono, tu sei, egli ik ben-, gij zijt, hij is te hoe ren opdreunen. Spoedig echter verwierp hij deze gedachte. Hij was toch jong en sterk en zou zijn weg wel vinden. Bovendien had hij den kleinen Italiaan hij zich, meer dan tweehonderd gulden en den brief van den schilder. En dan nog iets: iedere mijl, die zij spoor den, bracht hem dichter bij Archy. Ilij had zijn vriend niéts van zijn komst geschreven en wilde hem verrassen. Eigenlijk vreesde hij, dat de practische Schot zijn plan wat ondoordacht zou vinden, doch a.Ls zij elkaar eenmaal zagen, zou hij toch wel blij zijn! Eindelijk naderden de twee reizigers Lon den. Hel was mistig en alles zag er grauw en grijs uit. „Is dat Londen?" riep Cola. teleurgesteld uit. ,Si Signor", antwoordde de kleine Itali aan, „o, het is een nare, leelijke stad, vol mist en rook; het is ïieelemaal niet ons bella Ro- ma." Doch haastig voegde hij er aan toe: „Maar ik zal er geen kwaad van spreken, om dat ii Signorino nio er fortuin zal maken. Alls hij later een groot artiest geworden is. neemt hij den armen Seppi misschien wel mee om het bella» Roma terug te zien." ,Wij blijven altijd hij elkaar", riep Cola vol liefde uit. Nu stond de trein stil en -bevonden de bel de vreemd'eQingen zich weldra op het per ron. Co-la's valies nlamen zij tusschen zich in. Doch waarheen moesten zij gaan? Overal heerechte een groote bedrijvigheid. Alles en iedereen sipoedde zich aan hen voorbij. Had Cola maar aan Archy gesohrevenl Doch deze kon hem nu niet helpen. Daar sprak een dikke boe-r hen aan. „Geen geld op za'k?" vroeg hij goedig. Cola kreeg een kleur. „Jawel", antwoordde hij, „maar we weten rtiet, waar we zullen overnachten; ik ben nog nooit in Londen ge weest." „Zool" hiidde het antwoord. „Maar waar om liet je vader je dian. alleen naar Londen gaan? Dat zou ik mijn Dick nooit toestaan." De tranen sprongen Cola in de oogen. „Dat zou mijn vader ook niet, als hij nog leefde/' mompejde hij. „Wat! Is hij dood? Arme jongen. Kom, ga dan maar met mij mee en die kleine jongen ook." Na een paar minuten zaten de beide rei zigers boven op een omnibus naast hun nieu wen kennis, die hen naar een goed doch goedkoop logement bracht. Nadat zij een bo terham gegeten hadden gingen zij naar de zolderverdieping. Cola kroop in het kleine bed. maar Seppi ging in een deken gewik keld vóór zijn meester liggen. Spoedig wa ren beiden in diepen slaap. Zoo was Cola Monti's aankomst in Londen. (Wordt vervolgd.) Vriendinnetje. .Tinigellngeiling", weergalmde de bel door 't groote huis. Mevrouw, daar zijnj ze om een hoed", kon digde 't nette dienstmeisje aan. „Goed Coba, ik zal hem even krijgen", ant woordde een zachte damesstem en mevrouw "Van Dalen stond op en begaf zich naar bo- Ven, niet zonder eerst met een vriendelijk knikje 't loopmeisje uit den hoedenwinkel 'begroet te hebben, dat bescheiden op de deurmat stonld te wachten. Spoedig was ze terug. „Kijk eens hier, kleine meid", begon ze, maar viel zichzelf dadelijk in de rede met een: „Hoe heet je?" „Merie, juffrouw"a-nt woord de 't kind grin nikend. Blijkbaar kende ze 't verschil tus- 'echen een me- en een juf-vrouw nog niest. ,Wel, da's toevallig, zoo heet ik ook", lach te mevrouw Van Dalen. Blij verwonderd keken een paar hrudne schitteroogjes haar aan. Nee maar, da's leuk hoor", vond Marie toen. „En hoe oud ben je wel?" informeerde me vrouw verder. je al van school al, dat je zoo maar boodschappen doet?" „Ja juffrouw* ik ben al veertien", zei ft "kleine d!rng toen triomfantelijk. „Al veertien?" herhaalde mevrouw verwon derd. „Nee maar, kind, wat ben jijklefn! Dan heb je zeker nAet genoeg klappen van vader gehadr „Nee, dat zeït vader ook altijd, astie me plagen wil". Toen in eens vertrouwelijk, met 'een schalksch knipoogje: ..Za'k je nou ereis vertellen, hoe ft komt, dat ik zoo kledn ben?" en op ft toestemmend krak je van mevrouw Van Dalen kwam ft er leukjes achteraan „va der ia aoo klein, daarom ben lk 1 ook F En meteen schaterde* n 1 aftio mevrouw Van Dalen lachte mee, even smakelijk ais kleine oing. „Jou grappenmaakster! Maar klein zijn is niets erg hoor, in de kleinste potjes zit vaak 'de besto zalf. Maar, kijk nu eens hier, dezo hoed moet je meenemen, de juffrouw weet er alles al van." „O. ik zal 't zoggen* hoor. Dag Juffrouw' en met een vriendelijk knikje ging 1 klerne loopmeisje uit den hoedenwinkel met de doos aan haar arm de deur uit. Dat aardige kleine lioedenmeisje Een dikke vriendschap ontstond sinds dien dag tussclien Marie cn de rijke dame, die ednts zoo vriendelijk tienen haar was ge weest. 't Lot was Mario gunstig. Bijna ïedcren dag kwam ze de mooie mevrouw", zoo noemde ze haar in gedachten, tegen- "Wanlt in den hoedenwinkel haddén ze haar gezegd, toen ze verteld had van „die juffrouw", dal zo .mevrouw" zeggen moest. Als zo da<n „haar mevrouw" in de verte zag aankomen, begon haar gezichtje al te gloeien en glinsterden de kleine, vriendelijke oogjes 'als sterretjes Die pittige, kleine straaloogjes van heel die pittige, kleine Made! Zoo'n dapper ding was ze; altijd met 't zelfde blijmoedig© gezicht stapte ze dtoor straten en lamen, met zonneschijn of regen of liarden stormwind', zoodnt 't haar moeite kostte met haar groote hoedendoos, gi'ooter haast dan zij zelve, tegenin te worstelen. Toch bleef ze altijd vroolijlk en opgewekt, een aardig klein ding. Eens. op 'n ochtend, had ze een heerlijk bxtraatje. Toen ze den hoek naar de dorps straat omsloeg, stond ze opeens tegenover tWee dames. De eene, een juffrouw, bij wie ze al eenige keeren aan huis was geweest om 'n hoed te becoTgen, de andere haar „mooie mevrouw". Zoo'n extraatje! En ze knikte en straalde van pleizicr, cn haar schitteroogjes schitterden nog eens zoo blin kend als anders, en haar vriendelijk sntuitje was een en al blijde zonnelach. „Kijk. kijk, daar heb je mijn vriendinne tje." zei mevrouw Van Dalen tegen haar ge zellin. „Dag Marie, lekker weertje, hè. Gaat goed?" Eigenlijk een overbodige vraag voor wie Paar Marie's stralend gezichtje zag. Maar zij knikte zóó verrukt van ja en riep zoo uit 't diepst vam baar hartje „en óf!" dat ma 'dit antwoord de vraag niets gek meer leek 't Was immers zoo goed, 't kind iets te vra gen, al was 't alleen maar om haar een blij amitwoord te kunnen laten geven. Toen Marie voorbij was, zei meivrouw Van Dalen's vrienxlin: „'n aardig ilund, hè, mijn vriendinnetje, altijd zoo vol opgewekt heid haar plicht doiende. En humoristisch is re ook, die kleine drommel." „Nou, of ze", beaamde mevrouw Van Da len. „Maar", aarzelend, „noem jij haar je vriendinnetje"?" „O ja, al lang, dat is juist zoo'n naampje voor haar." „Toevallig! dat vond ik ook, en daarom heb ik .haar den eereten keer, dat ik haar zog, al zoo gedoopt. En nu noem ik haar nooit anders." Die gelukkige Marie! Maar zonder te we ten, hoe ziij 't vriendinnetje was van de Vwiee dames en misschien wed van meer an deren ook, leesfdc ze verder haar leventje van loopmeisje, altijd gelukkig en tevreden, altijd met cern vriéndelijken glans in haar bruine kijkers. Tot op een dajg mevrouw Van Dalen niet haar, maar een ander kind met de tradifi-o»- heele hoedendoos aan haar airm, uit den hoedenwinkel zag komen. Verwonderd blrief ze midden op straat staan en keek 't meisje na. Waarom zou er een ander kind rijm in plaats van Marie? Want ze wist ze ker. dat er slechts één loopmeisje was. Wanneer had ze Marie voor 't laatst ge zien? Gisteren was 't niet geweest, eergis teren ook niet. Ze trachtte 't zich te her inneren en spande haar hersens iif, hare 'gedachten cenligje dagen, zelfs een hecte Week terug latende gaan. Tevergeefs. Toen "nam ze een kort besluit en stapte den hoe denwinkel in. De juffPouw achter de toonbank, in de hoop een duren hoed te verkoopen (de nieu we voorjaarshoeden waren juist aangeko men), lceek_ extra vriendelijk. ,Wat is èr van mevrouw's dien9t?" vroeg ze beleefd. „Vandaag kom ik nu eens niet om een hoed, juffrouw", antwoordde mevrouw Van Dalen, even met 't onbehaaglijk gevoel; ,wat zal ze mij mal vinden!", maar dit dar délijk wegredeneerende, ..ik wilde eens vra gen. of die kleitie Mario niet meier bij u 'in dfenst is? Ik zie. dat u een ander meisje hebt; er is toch Wiets met Marie gebeurd?" De juffrouw vertrok haar gezicht tot een zuurzoet gelegenheidslachje. Bespottelijk! Wat ging dat arme boodschappenkind die rijke mevrouw aan! Dfe grillen van rijkelui, daar zou zij staaltjes van kunnen vertel len! Toen, schouderophalend: „nee mevrouw, er is niets gebeurd met Marie, ze is alleen maar ziek en toen moest ik natuurlijk een ander kind nemen. Een heele last, zoo'n vreemde weet natuurlijk de adressen niet "half zoo goed en heeft veel langer werk." „En is Marie erg ziek?" informeerde me vrouw Van Dalen, bezorgd. „Daar we»et ik ndets van, mevrouw", zei de juiffrouw onverschillig, ,,'t Zal wel niet veel te beteekenen hebben, 1 is bij dat soort menschen meestal veel geschreeuw en wei- inig wol." Ze lette er ndel op, dart mevrouw Van Dalen/s gezicht onder haar Mefdeloozie woorden zeer strak was gaan staan; daar had ze heele maal geen erg in. „Wat its haar adres?" vroeg mevrouw nog, en na dit verdomen te hebbén, stapte ze vastberaden, na een kort „danJk u". den "winkel uit. Spotedig had ze de Achterstraat bereikt, waar Matrdte, voilgens de hoedenjuftrouw, woonde. Na eendg zoeken vond mevrouw Van Dalen de schamele -woning en trad een smal gangetje binden. .Volk", riep De, en toen etr niemand kwam, nog eene harder en lang uitgehaald „volluk". Daar werd achter in 't gangetje V>en de«r geopend en een nog jonge ^ouw kwam op mevrouw Van Dalen af. „Is u de moede* van Marie Doetettnane?" vroeg tfj haar. „Ja, <kU beu ik", zei de vjtww zacht. MIk heb gehoord, dat Marie zikk is en nu kom ik eens ziten, hoe 't er moe gaat?" De vrouw wischte een traan weg. „1 Gaat zoo 't gaat", zei ze droevig, „t lijkt ons niet goed! toe, en de dokter zelt nfiet veel." „Mag ik hilar eens gocièndag zoggen? vroeg mevrouw Van Dalen. „Wat hoeft zc eigenlijk?" „Koorts, altijd maar koorts. Maar wie is u oiigenliijk?" meft een verwonderden blik op de fijne dame, die ze niet kende en dio toch zooveel belangstelling toonde. JrEk he«et me wouw Van Dalen. Uw Marie komt wed eens bij me mot 'n boodschap, ik vind haar zoo'n aacxli" kind. Nu hoorde ik, dat ze ziok was en daarom kom ik eens kijken." „Komt u maar moe, mevrouwzed vrouw Doelemans beleefd, vol bewondering voor do mooie doane, dio daar warempel haar eigen Morlot je kwam opzoeken. Toch kwam 't nog niiet bij haar op, dat 't misschien de „mooie mevrouw" was, over wie Marde al tijd- zulke verrukte verhalen had. .,Nco •maar, moe, je hebt or geen ideto van, hoe mood en lief die weÜ is", had Marie meer dam eens gezegd. „Als die je maar aankijkt, krijg je al zoo'n prettig gevoel, on as ze dan wat teugen je zedt, dan wordt 't zoo heel warm bilnnenim je, en dan mot je wel vrin- delijk zijn, don ken Jo na et anders." Kleine, zieke Marie, wat 'n heerlijkheid voor Je, dat miu je „mooie mevrouw" je komt opzoeken!" Morie kon haar oogen haas* niet geloo- Ven, toen ze haar moedor met een dame zag binnenkomen. En toen ze goed en. wel die damo herkende! Toch was ze to ziek om veel verrukking te kunnen toornen, maar mevrouw Van Dalen zag wel, wat er in haar omging Ziji keerde zich haastig om, tem eflmde ndet te laten merken, dat haar oogen vol tranen stonden. Arme, kleine Marie, wat was ze afgevallen, wat zag zc er slecht uit! 't Was 't zclfdo gezichtje ndet meer. Ildcr moest flinke hulp komen, wilde 't kind niet ten ondcT gaan dooa- de ver nielende kracht der koorts, dde ha<ar ge stel ondermijnde. Vóór mevrouw Van Dalen wegging, vroeg zc, of Marie ook ergens zitn in had- ,Jn wat limonade of zoo'n lekkeren, sappigeai sinaas appel?" „Hè ja, 'n simaasapped, zoo'n lekkere,' ornmcj-bal", narn Mflrie gretig aan. „Dag kindje, hou je nu maar rustig", ver maande mevrouw Van Dalen bij 't weggaan nog. „en sinaasappels zal ik je sturen* hoorl" Iri de gang vroeg ze vrouw Doelemams nog, volken dokter zc haddeto, toen nam ze afscheid. Onderweg bestelde ze In een comestiblcswimikel een flcsoh Hmonade, 'rtrf sinaasappels en een ons framboacrikoete- Jets. Op t verwondende gezicht van do Juf* frouw 't te bezorgen in de Achterstraat WJ' vrouw Doelemains, helderde zo o<p: ,,'t li I voor ©cn ziek kind*, juffrouw." Toen ging zao naar huls on schroef «Xfl "briefje aan den dokter, die Marie behan delde, hem zeggende, dat eir geen kosten van verst orkende middelen eurz. moesteftj worden gespaard. Wat 't kind noodig had, kon ze op hare kosten krijgen* «chrctef re. Zoo deed zo alles, wat i<n haar macht stond om Mnriie te helpen, 't ,\Y<ai toch immers^ voor haar „vriendinnetje!" Zoo veri lép en verscheidene weken, gedu rende wcfiikeni tijd mevrouw Van Dolen aft cn toe een bezoekje aan 't zlieke kind gintj brengen^ Gelukkig hadden de goede zorgen humue uitwerking niet gemist en toen er iln 't begin van J-umi een paar heerlijk war» me dagen aanbraken, mocht 't patiëntje in va dor's leuaistoel builen zitten onder den ouden vlierboom In 't klein© tuintje voor liun huis. O, lioe genoot zo van ndlc6l Eu al was ze ntog heel, heel zwak, toch begonnen do bruino oogjes weer iets van hun ouden glans to krijgen, toch begon 't magere ge zichtje weer blij en vroolijk te kijken als vroeger. Tol op 'n dag, toen mevrouw Van Dalen 'die wear ectas bij haar kwam, nadat zoo men de dokter was vertrokken, haar in tranen vond. „Maar Ma<ri«e, wat is dat nu?" zed ze half berispend. «gUlos gaat zoo goed en moet je nu hullen? Wat is er? Kom, vertel 't me eetas." Eerst zei 't kind niets, Wen, wanhopig snikkend vertelde ze, diaf dokter haar had ivetrboden wck*r ais loopmeisjo te gaan die nen ,,Danr zal Je den eereten tijd lang n4et sterk genoeg voor zijn", had hij gezegd. „O, is 't ondc/is ndet!" zcfi mevrouw Van JJolen opgewekft. ,;Dart witst ilk al lang. dat Is nftets erg. iWont, zaïl ik je eens wat vertellen, Manier tMaar doe eerst Je handen cCns weg van Jo tgeziobl, en kijk me dan aan. Zoo, knappe meld, hoor!" zei ze gekscheerend En toen, langzaam cn haar vriendinnetje. dSep in de oogen ziende, verleide zij: „Als IdokHctr vindt, da/t jij sterk gmoeg bcnit, Mor trie, dankom je bij mij als dagmeisje. Als je dat wflt tenmitnrtc." O, dtie voJdooniing om plotseling in Ma rie's oogon de zon te zien doorbreken, een heerlijke, stralende morgenzon! Nieuwe hoop verlichtte 't gezichtje van "t herstellende kind, cn ze stenrkto eens zoo vlug aam in 't verlangen hoar ndeuwe werk aoo spoedig mogelijk te kunnen begtnnen. J. W. v. d. BurgHora Adema. Hier h-'i ïe onze poesjes a f tL ms+z=stmm 11J Mlnetje, Moor en Nellie. Van alles wat. Oefeningen in het snelspreken. Vajigt Frits van den visscher verscke vis- schen? Gesp ga-uw den gesp aan den gordel. Wij woschters wilden wit goed wasschen, wanneer wij wisten», waar worm waiter was. Schudei's met zwarte haren borstelen beter dan schuiers met witte liaren. Kleine kinderen kunnen geen kcrsepitteD kraken. Een kromme kreeft kroop over een krom me schroef. Er zalen twee sissende slangen tusschen twee puntige steenen. Op den bodem der zee. Anemonen, sponzen, de zee-komkommer en dergelijken, die op den bodem der zee groeien; en planten lijken, zijn toch werke lijk dieren. De bloembladeren van de zee-anemoon, die veel lijkt op een chi-ysantemum, werken als vingers en grijpen het voedsel aan, o'm het in een holte te leggen, die de maag is en waar het voedsel verteerd wordt. De zee-komkommer heeft een plat lijf. Us een slak kruipt zij over den grond en tast met haar armen in 't rond om voedsel te vangen. Hiermee krijgt ze ook heel wat modder binnen. De zee-komkommer kan steken en houdt daardoor haar vijanden op een afstand. De zee-lelie lijikt sterk op een gewone lelie, en het is haast ongeloofelijk dat geen plant, maar een dier is Zij heelt een langen stengel en op dien stengel ligt een soort van schijf, die een mond heeft waar het voedsel ingaat, en rondom dien mood zijn de grijparmen. De zee-lelle wordt be schouwd als de oudste vorm van dierlijk leven, dat op de aarde geweest is, en men heeft ze In vereteeningen teruggevonden Sommigen zeggen dat zij oorspronkelijk planten geweest zijn, en toen tot dier zijn opgeklommen. Koelbloedigheid en menschenkennis De soüdaten van een beroemd Spaansch ge neraal ontvingen hun soldij niet en begon nen te mudten. Hij was onuitputtelijk in ge duld en buitengewoon voorzichtig, opdat de muiterij niet in een opstand zou overslaan. Een der soldaten, die zeer driftig was, dreig de den generaal zelfs met zijn zwaard. Deze begreep, dat het ernst was, en dat, indien <ïe soldaat hem mocht kwetsen, zijn getrou wen zijn partij zouden opnemen en er onge twijfeld hloed rou vloeien. Hij greep den soldaat bij den arm, alsof deze slechts schert ste, en zei lachenid: „Pas op, kameraad; Je zoudt me bij ongeluk kunnen wonden." De ander liet onmiddellijk zijn zwaard sakken. Koelbloedigheid en menschenkennis had den den generaal het leven geared. - Vroeg voorjaar. 1. In den nacht, toen jullie sliepen^ droomend nog va-n winterpret, is de lente stil gekomen niemand heeft er op gelet 2. Ja, het scheen wel of de winter heeT6chte no-g met volle krachtm toch had lente hem ontnomen reeds zijn schept er en zijn macht 3. Brommend moest hij voor haar wijken» zachtjes dreef zij hem al weg, deed meteen de sneeuw verdwijnen, die nog lag op struik en heg. 4. a Morgens kwamen zonnestralen haar te hulp en nu meft kracht gingen zij het werk voltooien, dat zij aanving In den neucht, 6. Zwarte aarde kwam weer bover\ *t gras vertoonde zich als jong 't was alsof In 't bosch een vogel al zijn voorjaarsliedje zong. 6. Ja, de lente is gekomen, eerst door niemand opgemeikt, maar, dra zal zij ons vertoonen wat z' hi stilte heeft gewerkt! Hermann a. Prijsraadsels. Oplossingen «Ier raadsels voorkomen de in ons nummer van S3 Febraark Voor grooteren z 1. Recht, rond, vierkant, krom. 2. Oldenbarneveldt. 8. Bloemenmand doel, moed, man, dame, bloed, lam, men, blad, bloem, Emma, mand, dom, Dam. neen, leem, land, boedel, band, meel. De prft's: F. H. Burnett, De kleine Prinses, viel ten deel aan Cath. den Hertngh, Puntenh, laan 8. Toor kleineren 1. Storm, ramstormram. 2. Melkemmer. 8. Pa; pier; papier. 4. Als het kalf verdronken Is, dempt men den pul De prijs i C. Joh. Kieviet, Yroolijke Vertel* lingen, viel ten deel san Jacob van Goqftk Schimmel 645,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7