0001s de Ueü$d.
Vrienden voor het Leven.
HOOFDSTUK XI.
Ben oud vriend in een nieuw
licht.
Toen Cole den volgenden morgen wak
ker werd, droomde hij juist, dat hij weer
<*p school was en dat zijn klas bestond uit
di'kke, goedhartige boeren, die hun Ilaüaan-
sche werkwoorden opzeiden. Een zonne
straal joeg zijn droom echter op de vlucht
en maakte hem klaar wakker. In Londen
Wordt een zonnestraal op een zolderkamer
tje meer op prjjs gesteld dan eigens anders
ln de wereld.
Cola keek eens uit, niet naar beneden,
want de straat lag heelemaai in de diepte,
maar naar de lucht, waar hij boven de da
ken der huizen den grootcn koepel van den
St. Paul zich zag verhellen. Dit was het
eerste gezicht ill Londen, dat indruk maakte
op Cola. Majesteus en schitterend in de eer
ste zonnestralen scheen dit machtige ge
bouw op dc halt-ontwaakte stad neer te kij
ken. Het leverde een aanblik op, dien Cola
nooit vergal.
Hij stond versoheiden minuten voor het
raam en kroop toen weer in bed, omdat het
nog te vroeg was om op te staan en hij den
armen, vermoeiden Seppi niet gaarne wilde
wakker maken. Hij zelf kou echter den slaap
met vatten. Allerlei gedachten hielden hem
bezig.
Hij begreep, dot het verblijf in een loge
ment te kostbaar voor hem zou zijn. Hij
moest naar een goedkoopere gelegenheid
omziien en wel nog vóór hij naar mijnheer
Crome den schilder, ging Doch hoe zou
hij in het reusachtige Londen iets geschikts
"Vinnen?
„Ik wou, dot ik iemand om raad kon vra
Sin 2U?llti h'k PlotsclinS dacht hij aan
f 1 praotischen vriend Archy. „Dat is het
besle!' nep hij uit terwijl hij weer uit bed
■prang. Hij zal mij wel kunnen helpen.'"
lug kleedde hij zich aan en wekte hij
heppi. Nodalt zij samen ontheien hadden
woeg Cola de rekening op, doch de vrien'
dellike boer had deze reeds - zonder zijn
naam of adres op te geven - voor hem tw-
Opgewekt en vol goeden moed stapte Cola
naar het kajite.or. waar zijn vriend eiken
dag werkzaam was.
Seppi, die zijn meester als diens schaduw
Stat' W"S dW' door de drukke
If hif K orgel gedraaid, Seppi?"
vroeg Colla. „Hoe kon je hier ademhalent"
„O, het was nog veel erger, waar ik woon
dc. antwoordde Seppi.
A„t1I.P?,€ndC l'wan,en de twee Italianen ln
nestra at, waar het kantoor was
,Beau- °"»oeh e„ M' Glllevray, al
femaal Mac's", zei Cola loei,en, terwijl
hij de namen op de deur kw Dan ziin w»
Scaar 8 1'an<^genootcn kruipen altijd bij
«Wh trad een donkcr kantoortje binnen,
*W1 'flg n,lem:"nd bchahf een stoffjg-uit.
Menden, ouden mati, die achter een boogen
lessenaar zot. Ooia sta.pto op hem af "n
Woeg noar Archibald M' Kaye
hier werkzaam Is een vriend
Merk Sohotsch accent!' a"t,WW>rd m€l Mn
kon Ik hem even spreken?"
,,Dt heb geen tijd hem te zoeken, maar u
Werk keel 'en ..^den", en de oude
Werk 1 eek weer in zijn boek
Cola gins nu dc oude, vermolmde trap op
Mn aT' hcn' 'J«' b'elen. Boven
rc tid;t, r.e ,n"r, hij in het «'heiner-
.*/.htie Ueht iemand, die geheel onder rollen
ttZ Do "J-T Ilij herhaalde zijn
vraag. De „iemand draaide zich plotseling
l7J"rr P "i,! "Ma0r' C°la Mon,i' h°e kom
Archy s stem klonk Cola als muziek in
de ooren. Maar wat wias hij veranderd! Hij
friürim'ktr pCV:0,'<k-n c" mnperde.r en zijn
fttosdhe kleur was geheel verdwenen.
Wat^bTij'je^zien^ J!j Werk^k?
hlliJk-; aT^,'T'rd',° Are,l>r' "ik ook heel
b lj. Kom, Cola ga z,t,e„ cn ver1el m<. een,
wat ter wereld je in Londen komt doen
Met een enkel woord legde Cola zijn vriend
don toestand uit. Archv keek verbaasd - on
geloovig bijna. Nog eer Cola uitgesproken
Tik haastig opstond
KÓ'mm nie« Jonger blijven praten. Cola.
Kom me vanavond op mijn kamer opzoeken
Hierop nam Archy hartelijk afscheid van
zijn vriend en den kleinen Seppi,
HOOFDSTUK XII.
Cola ziet zijn toekomst voor zich
Het duurde nog een lieele lijd, voor Cola
TOsr zijn vriend kon gaart Wat moest hij al
uren doen? Daar herinnerde hij zich
plotseling een plaats, die voor hem alle rijk
dommen van Londen bevatte: de National
Gallery. Daarheen ridhtten hij en de
trouwe Seppi dus hun schreden.
Ik wil niet uitwijden over de gevoelens
van den jeugdigen 'kunstenaar, toen hij voor
het eerst de grootsche verzameling schilde
rijen aanschouwde. In zijn jeugd had hij er
heel wat gezien; doch de herinnering eraan
was vervaagd. Hij keek er naar als met de
gevoelens van een blinde, die weer ziende
geworden is en opnieuw een lang vergeten
wereld binnentreedt. Hij begon te begrijpen
en te voelen, wat Kunst werkelijk is. Dit
nieuwe gejoel overweldigde hem; het deed
tijn hart sneller kloppen.
Plotseling werd Cola door Seppi uit zijn
gemijmer opgeschrikt:
„Kijk eens, Signor mio carissimo,
die Ideine, oude heer is dezelfde, die u don
brief geschreven heeft. Hij heeft mij niet
gezien, maar kijkt reeds «en heel en tijd
naar u".
Dit was Inderdaad het geval. Cola voelde
onmiddellijk de vriendelijke, grijze oogen
op hem rusten. HIJ kreeg het warm en koud
tegelijk en kon nauwelijks ademhalen. Ein-
toelijk verzamelde hij al zijn moed, ging
baar den schilder toe en zei:
„Mijnheer Grome, neemt u mij niet kwa-
HSl dat ik u aanspreek, maar dü aiH eon
groot artiest en ik zou er alles voor over
hebben er een te worden. Meent u werkelijk
hetgeen u in dezen brief schreef?"
De oude schilder keek naar het stuk par
pier, herkende het mot een glimlach ra zag
den jongen man vriendelijk aan.
,Ja vriend, dat ineen ik zeker. En ben je
nu ln Londen gekomen om mijn voorspelling
tot waarheid te maken?"
Gola stamelde slechts eenige woorden ran
dank.
Welnu," zei de schilder, „wacht een half
uurtje, dam zal ik ïjict je komen praton."
Hierop verwijderde hij zich.
Het deed hem werkelijk genoegen, dat de
jonge man, wiens mooie trekken en intellec
tueel© kop zijm schildersoog getroffen had
den, dezelfde was als de onbekende teeke
naar, wiens schetsen zijn belangstelling had
den opgewekt.
Mijnheer Crome was geen enthousiast
philantroop, doch een vriendelijk, gevoelig
man. Hij had niet het minste plan Cola aan
te nemen of te onderrichten. Hij had den
brief, dien hij in een edelmoedige opwelling
geschreven had, bijna vergeten, doch toen
het hem weer herinnerd werd, besloot hij
zijn belofte gestand te doen en den jongen
kunstenaar aan te moedigen. Misschien zou
hij het minder van ganschcr harte gedaan
hebben, als Cola's voorkomen en manieren
hom niet zoo goed bevallen waren.
Na een half uur zocht hij Cola weer op.
jWe kunnen hier niet praten, vriend. Ga je
mee naar mijn huis?"
Gaarne willigde Cola dit verzoek in. De
bescheiden Seppi fluisterde hem in, dal hij
op straat zou blijven wachten en voor het
nog geheel tot Cola doorgedrongen was, be
vond hij zich in het land zijner droomen: het
atelier van een schilder.
Het was geen vertrek, zooals hij zich de
heilige werkplaats van Miehei Angelo of
Rafael had voorgesteld. Het was een weel
derig, elegant atelier, dat verscheidene
portretten, eenige historische schilderijen
en afbeeldingen van beroemde beelden be
vatte. Aan de eerste wjjdde Cola niet veel
aandacht, aan de twee laatsten echter des te
meer. Onder h«t kijken verhelderd© zijn ge
laat en verdween zijn verlegenheid. De
geniale jonge man was eindelijk in zijn
element.
Mijnheer Crome sloeg zijn nieuwen ken
nis opmerkzaam gade. Al pratende hoorde
hij Cola's geschiedenis en zijn belangstelling
werd daardoor nog meer opgewekt.
„Ik ben blij, dal je een Italiaan bent," zei
hij, „wamt ik houd zooveel van Italië: ik heb
er vele jaren doorgebracht in mijn jeugd én
er veel geschilderd ook. Kijk maar!" En hij
liet Cola eenige schilderijen van Napels en
Rome zien, die zoo legending geschilderd
waren, dat Cola het bijna te kwaad kreeg
door de herinneringen, welke ze bij hem op'
wekten. De kunstenaar zelf was eveneens
geroerd. Hij legde zijn hand op Cola's schou
der en zei hartelijk:
Beste jongen, je behoort tot de goede
soort en zult een groot schilder worden.
Maar ga zitten en laat ons eens een en amder
bepraten. Welk genre trekt je het meest
aan?"
„Ik zou graag historische figuren schilde
ren," riep Cola enthousiast uit.
Mijnheer Crome schudde echter het hoofd.
-Dat gaat tegenwoordig niet: je zou maar
armoede lijden. Stel je eischen wat minder
hoog en begin met portrettan te schilderen".
Cola's gelaat betrok. „Dat trekt mij veel
minder aan. Het is zonde tijd te bestedein
aan het nabootsen van leelijke gezichten, als
men graag ideale schoonheid schildert...."
Plotseling hield Cola verlegen op, wamt hij
herinnerde zich de portretten in het atelier.
De schilder keek ernstig. „Toch moet je
het doen, als je niet van gebrek wilt omko
men. Je spreekt als alle jonge kunstenaars;
maar je zult nog wel anders gaan praten en
je toch zeker niet schamen de voetsporen
van Reynolds en anderen te drukken?"
„Neen, zeker niet," antwoordde Cola nede
rig em hij bezat genoeg tact o-ni geen verdere
excuses aan te bieden, doch liet het gesprek
een andere wemeling nemen.
Mijnheer Crome besprak de verschillende
wegen, die de jonge Italiaan kon inslaan en
beloofde hem 'bij zijn vrienden* te introdu-
ceeren, zoodat Cola in de wolken was. Ook
raadde hij hem aan naar het Britsche
Museum te gaan en daar de antieken te
copiëeren en beloofde hij hem aanbevelingen
te geven, als hij ver genoeg gevorderd was
om tot de Royal Academy toegelaten te
worden.
„En weet wel, dat het mij altijd genoegen
zal doen jc bij mij te zien, Signor del
Monti; je moet mij in de gelegenheid stel
len weer eens Ilaliaansch te spreken," zei
hij glimlachend. „Maar ik zou je toch aianra
dan dien zoetvloeienden naam af fee schaffen
en eenvoudig mijnheer Monti te zijn."
„Ik wil uw raadgevingen gaarne opvol
gen," riep Cola dankbaar uit. Toen hij weer
op straat liep, klopte zijn hart vam vreugd o.
Hoe heerlijk zag de toekomst er voor hem
uil! Een kunstenaar te worden en mis
schien zelfs beroemdI Ilij zou zijn lot niet
willen ruilen met dat vam den rijkstem man
iu zijn geheele land.
(Wordt vervolgd.)
De Reus van den ESzas.
In den tijd der oude ridders leefde er in
den Elzas een reus, voor wien het gansohe
land heelde. Men had een geheel ossenvel
noodig om een paar laarzen voor hem te ma
ken en zijn duim was zoo dik als de ara
van een tienjarig kind. Trolsoh op zijn
kracht, plunderde en mishandelde hij zon
der eenig medelijdien de reizigers en zijn
buren.
Hij 'had zijn woning aan den ingang van
een der dalen in de Vogezen gevestigd. Toen
hij vernam, dat de gedurige klachten, die
van alle kanten tegen hem opkwamen, den
keizer zoo vertoornd hadden, dat deze rich
gereed maakte den Rijn over te steken, ten
einde hem eens mores te leeren, begon hij
een kasteel op den top van den berg te bou
wen. dat in staat zou zijn aam alle keizerlijke
legermachten weerstand te bieden.
Hij laadde groote rotsblokken op zijn
Behouders met evenveel gemak als een boer
een zak meel opneemt. De dennen, die hij
noodig had om halken te maken, ontwortelde
hij alsof het korenaren warén. In acht da
gen was zijn werk gereed, want het gevaar
naderde, daar de keiztr zich. reeds uil Bo-
henicn, waar hij zich toen bevond, op wog
begeven had.
Toen de reus de laatste hand aan zijn ge
bouw gelegd had, daalde hij neder in de
vlakte om te beoordcelen, hoe het er uitzag,
en zijn hart zwol bij het aanschouwen van
ie hooge torens, die zich in de lucht verhie
ven.
,Ik heb het voor de eeuwen gebouwd 1"
riep hij uit, „en de tijd zal zijn nagels ver
slijten op hetgeen ik in acht dagen tot stand
heb gebracht."
Terwijl hij zoo sprak, hoorde hij' achter
zich een zacht gekrabbel, en omziendo be
merkte hij een kind, dat met een mes een
laatje in dep grond maakte.
„Wat (loc jij daar, ellendig w:dht?" vroeg
hij met ruwe stem.
Het kind antwoordde bevend:
„Heb medelijden met mij, o heer! Ik heb
daar een eikel, die mijn vader mij gaf; va
der zei, dat cr een boom van kan worden,
als ik hem in den grond steek en ik wil nu
dien armen eikel helpen om een boom te
worden."
De reus haalde de schouders op en ging
terug naar ziin hooge torens, waarbij hij stap
pen van twaalf voet nam.
Sedert dien tijd zijn er eeuwen voorhij ge
gaan, en op de plaats waar het kind met zijn
mes groef, verheft zich nu een reusachtige
eik. de koning des woud*, welks breede tak
ken schaduw en koelte verspreiden over een
groote oppervlakte.
En de torens van den reus? Men moet zich
nu bukken om er do steencn van terug te
vinden, die tusschen de struiken verloren
zijn gegaan.
'De goedheid die zaait, ds machtiger dan
het geweld, dat bergen verzet.
Van alles waf.
Vogelnestjes.
Neem de helft van den dop van een onge
kookt ei, doop deze met den buitenkant in
eiwit, vul de holte uwer hand met mos en
leg den halven eierdop daarin. Het mos zal
nu aan de buitenzijde vastkleven en moet die
zoo goed bedekken, dat er geen enkel wit
plekje overblijft Vul nu den dop met fijne
veertjes en steek er eeuige suikereitjes in.
De Haan en de Vos.
Zooak jullie allemaal wel weet, slaat de
vos bekend als heel listig. Doch dit balet niet,
dat hij op zijn -beurt ook wel eens gefopt kan
worden. Ik zal jullie eens vertellen, hoe een
jonge haan hem in slimheid de haas was.
De vos was den haan onderweg tegenge
komen en daar de laatste nog heel jong was
en nooit een vos had gezien, ging hij zonder
eenig kwaad vermoeden op een praatje met
den vos in.
Rein-tje bracht het gesprek op de kunst
stukken, die verschillende -dieren konden uit
voeren.
Hoewel de haan nog jong was, had hij
toch al heel wat verbeelding van zich zelf
en beweerde hij, dat hij alle mogelijke kunst
jes kon doen.
„Noil" hernam de vos, „ik wed, dat Je het
kunstje van mijn grootvader <toch niet kunt
nadoen."
Wat is dat dan?" vroeg de haam „Is dat
zoo moeilijk?"
„Eerst sloot hij de oogen en dan kraaide
hij zoo doordringend en scherp, dat het
iemand de ooren bijna verscheurde."
,Dat kan ik ook," zei de haan, „L/uUter
maar."
Hij sloot de oogen en begon uit alle macht
te kraaien. De vos had slechts op dit oogen-
blik gewacht om den onvoorzichtigen kraaier
bij den nek te pakken. Hij (hield hem stijf
vast met de tanden en sleurde den onnoo-
zelen vogel, die meer dood dan levend was,
mee.
Onderweg kwamen zij een boer togen, den
eigenaar yan den 'haan, die den vos athlerna
zal en riep: „Ellendeling, wil je mij mijn
haan eens teruggeven!" Ilij liep zoo hard,
dal dc vos bang was geslagen te worden.
Hoewel de vos den haan stijf vasthield-,
kon het arme dier nog fluisteren: „Luister
eens. er is maar één miiddel dal je kan red
den, en dal is, als je zegt, dat ik van jou
ben. en niet van hem, en als hij 't imij vraagt,
zal ik het bevestigen."
De vos haastte zich dezen goeden raad op
te volgen: .Die haan is van mijl" riep hij,
„vraag het hem zelf maar."
Maar het haantje, dat door den nood ge
drongen een list had bedacht, was reeds
weggevlogen, eer de vos uitgesproken haid.
De kleine Vraagal.
Moeder! hoe ben ik toch gekomen?,
Wie heeft mij toch bij u gebracht?,
En mag ik hier nu altijd blijven?
Bij u en Pa? Hoe leuk is dat.
En moet ik altijd nu naar school?
En altijd maar weer leeren?
Totdat ik groot ben zooals Joop?,
Die gaat nu reeds studcerenl
En Moe! wat moet ik worden dan?.
Of zal ik 't meester vragen?
Zou liij nog voor mij weten iets?
Hij leert mij alle dagen.
Zou ik geen dokter kunnen zijn?
En menschen beter maken?
U kan toch eens ziek zijn niet?
En weinig kunnen slapen.
gaat er mee naar de deur, doet net of 't de
kast is die ze open maakt cn smult met de
andere kinderen van denkbeeldige confitu
ren. Een der kinderen legt nu weer stilletjes
de sleutel in de hand van de moeder, die
atoeds doorstapt met de handen op den rug.
Even later komt de moeder thuis, kijkt ln
de kast en zegt„al mijn confituren zijn op,
wio heeft er gesnoept."
,De kat van schele Marjan", roepen dc
kinderen.
„Praatjes!" roept dc moeder en zet de kin
deren na. die, als zij gevangen zijn, klop krij
gen.
(„Kinderspel en Kindcrlust in Zuid-
Nederland*'.)
Om te maken, dat iemand een glas vol
water niet van zijn plaats zal
kunnen nemen zonder storten.
Zeg aan iemand, dat, wanneer een glas
met water op de tafel gezet is, hij niet in
slaat zal wezen het weg te nemen zonder dat
liet water wegloopt. Vul nu het glas tot den
rand en leg er een papier op, hetwelk de
oppervlakte van het water overal raakt.
Houd dan dc vlakke hand tegen dit papier,
keer het schielijk ten onderste boven en plaats
het met het papier op een zeer vlakke tafel,
welke bewegingen, indien zij naar den elsch
volbracht zijn, geen droppel water zullen
doen storten. Trek dan het papier onder
het glas uil cn het water zal niet wegloo-
pen. Verzoek nu iemand het glas op te ne
men zonder storten en dit zal hem niet ge
lukken.
Wenken voor dierenliefhebbers.
Konijnen mogen niet gestoord worden tus-
schen tien uur 's morgens en vier uur 's mid
dags, want dit is voor hen de natuurlijke tijd
van slapen. Daarom is het 't beste om konij
nen m lar tweemaal iper dag te voeren, vóór
tien uur en na vier uur.
Als *t «enigszins kan, moet een papegaai el-
ken dag nit zijn kooi gelaten worden om eens
de kamer rond te vliegen of over de tafel te
wandelen, want papegaaien hebben behoefte
aan afwisseling. Kunnen ze niet uit hun kooi,
geef ze dan tenminste, oen stukje hout om
mee te spelen, maar het hout moet zacht zijn
en een beetje verrot, anders bezeeren zij zich
aan de splinters.
Wanneer papegaaien geen afwisseling heb
ben, worden ze treurig, en 't is eigenaardig
dat ook hun weren den glans verliezen, en
even dof worden als ihet dier zelf.
Voor den Kond is 't het gezondst, wanneer
hij tweemaal per dag eten krij-gt, behalve als
hij weinig eet, dan is 't beter hem drie maal
tijden te geven, zijn jeerste maal moet hij aan
't ontbijt hebben, en het moet lichte kost
zijnhondenibrood of geweekt wittebrood. Zijn
hoofdmaaltijd moet hij om vijf uur of zes
uur hébben, en die moet "bestaan uit rijst of
gort met wat vleesch en wat hondenbrood er
door heen. Men moet hem niet afltijd hetzelf
de geven.
Bloemhanger van een Eierdop.
Prik een gewoon kippenei van boven en
van onder met een naald door. Blaas het ver
volgens voorzichtig utt Haak hierom nu met
roode zijde een netje van stokjes en ketting
steken, dat juist groot genoeg is om de helft
vam hel overeind staande ei te bedekken.
Neem mi van den bovemkaint een zoogenaamd
„hoedje" af. Bevestig dezen fraaien hanger
door middel van drie fijne roodzijden koord
jes aan de zoldering van nw poppenkamer.
Vul ten slotte den hanger met mos en kleine
bloempjes of plantjes.
Een ander soort van bloemenhanger ver
krijgt gij door een ei met een flinken slug H
het midden stuk te slaan en wit en dooier ei>
uit te laten loopen. Is de leegc schaal nu droo^
geworden, neem er dan een helft uf, haak er
een netje van groene zij om en vul het even*
eens met mos en kleine plantjes of bloempjes.
Ge kunt het nog aardiger maken door er
fijn gras uit te laten hangen.
Om te bewijzen, dat éénennegentlf
meer dan negen en minder dan
tien is.
Men schrijft op een stukje papier 91, doch
d« 1 wat schuiner en vraagt aan het ge
zelschap, hoeveel of dit is. Ieder zal 7.cg-
fScn: één-ea-negentig. Zeg dan, dot gij' zoi>
der uitvegen doch door iots bij te voegeo
cr een getal vaai zult maken, dot meen* dan
negen en minder dan tilen is. Dit schijnt on
mogelijk, doch men he<efl nSets anders t»
doen dan non dc bovenzijde van de een
nog 1 en aan de ben«denz(j<ie een 2 bij to
zetten, op deze wijze
97.
waardoor het negen en ecai half. dus meer
dan 9 en minder dan 10 is geworden.
Anecdote.
In 1793 trok een colonne, infanterie naar
een nabijgelegen stad. De weg leidde door
een moeras. De soldaten marcheerden tot de
knieën door het water en morden niet wei
nig daarover. Dc generaal wilde hen moed
inspreken, toen één der manschappen tot
hem zei„Ja, generaal, u valt het gemakke
lijk geduldig te zijn, gij hebt een goed paard,
terwijl wij arme drommels al acht uur mar-
cheeren met natte boenen cn een leege
maag." „Welnu, mijn vriend", hernam de
generaal, „bestijg mijn paard en ik zal uw
plaats vervangen." Dc soldaat weigerde;
maar op herhaalde uitnoodiging cn gedron
gen door de plagerijen zijner kaïneraden, liet
hij rich eindelijk bewegen, sprong op het
paard en plaatste zich aan het hoofd van
den troep.
Nauwelijks honderd schreden verder, legde
een vijandelijke kogel hem dood ter neder
voor de voeten van den generaal, dlc het
behoud van zijn leven aan dezen plaatsver
wisseling te danken had. Hij greep het paard
bij den teugel en vroeg: „Wie van u wil zijn
plaats innemen?" Niemand antwoordde; hij
besteeg het ros cn dc geheele colonne her
vatte den marsdli, zonder -dat de geringste
klacht meer werd vernomen.
Hij kan niet opataanl
Om op te kunnen staan, moet men altijd
eenig© beweging maken, 't geen doorgaans
onbewust gebeurt. Meestal trekt men de voe
ten Iets terug naar den stoel en strekt de
armen iets naar voren.
Als wij dus bij iemand die zit, tde handen
op zijn knieën hiouden, en zijn voeten iets
naar voren treldken, zoo zullen wij merken
dat hij in deze houding niet kan ópstaan. Dat
komit omdat het zwaartepunt van zijn li
chaam naar aahteren overhelt cn alleen d«oor
den stoel ondersteund wordt. Eerst wannecji
de zittende zijn voeten wat naar zich loc
haalt en het bovenlijf zoo ver voorover kan
bulgen, dat het zwaartepunt hoven zijn voe
ten komt te liggen, zal hij op kunnen staan.
Iemand die hier niet van af weet, kan men
mooi beet nemen door hem dn de aangegeven
boudlng te laten zitten en dan te roepen:
„Hij kan niet opstaan!" Zoo Iemand dénkt
eerst dat hij voor de mal wordt gehouden,
en komt dan tot de verrassende ontdekking
dat hij 't ln deze houd-ing heusch niet kan
Eigen schuld*
L
n.
Of kan ik worden zooals Oom?
Een koopman, die op reis veel is.
Zou dat nog niet het prettigst zijn?
Ik zal 't eerst vragen aan Oom Chris.
Maar Moe! hoe lang moet dat nog duren?
Ik ben slechts negen jaren ruim.
Ik moet dan zeker nog veel leeren,
En zorgen, dat ik niets verzuim.
S. L.
Confituur spel.
(Voor meisjes om in de gang te spelen).
Een der meisjes is de moeder en houdt een
sleutel in een van haar handen, die zij ach
ter op den rug houdt. Zoo' stapt zij de gang
op en neer.
De andere meisjes stellen de kinderen voor.
Een van haar, sluit achter de moeder aan,
en ontneemt haar BtilietijLs den sleutéL Zij