0001s de Ueü$d. Vrienden voor het Leven. HOOFDSTUK XI. Ben oud vriend in een nieuw licht. Toen Cole den volgenden morgen wak ker werd, droomde hij juist, dat hij weer <*p school was en dat zijn klas bestond uit di'kke, goedhartige boeren, die hun Ilaüaan- sche werkwoorden opzeiden. Een zonne straal joeg zijn droom echter op de vlucht en maakte hem klaar wakker. In Londen Wordt een zonnestraal op een zolderkamer tje meer op prjjs gesteld dan eigens anders ln de wereld. Cola keek eens uit, niet naar beneden, want de straat lag heelemaai in de diepte, maar naar de lucht, waar hij boven de da ken der huizen den grootcn koepel van den St. Paul zich zag verhellen. Dit was het eerste gezicht ill Londen, dat indruk maakte op Cola. Majesteus en schitterend in de eer ste zonnestralen scheen dit machtige ge bouw op dc halt-ontwaakte stad neer te kij ken. Het leverde een aanblik op, dien Cola nooit vergal. Hij stond versoheiden minuten voor het raam en kroop toen weer in bed, omdat het nog te vroeg was om op te staan en hij den armen, vermoeiden Seppi niet gaarne wilde wakker maken. Hij zelf kou echter den slaap met vatten. Allerlei gedachten hielden hem bezig. Hij begreep, dot het verblijf in een loge ment te kostbaar voor hem zou zijn. Hij moest naar een goedkoopere gelegenheid omziien en wel nog vóór hij naar mijnheer Crome den schilder, ging Doch hoe zou hij in het reusachtige Londen iets geschikts "Vinnen? „Ik wou, dot ik iemand om raad kon vra Sin 2U?llti h'k PlotsclinS dacht hij aan f 1 praotischen vriend Archy. „Dat is het besle!' nep hij uit terwijl hij weer uit bed ■prang. Hij zal mij wel kunnen helpen.'" lug kleedde hij zich aan en wekte hij heppi. Nodalt zij samen ontheien hadden woeg Cola de rekening op, doch de vrien' dellike boer had deze reeds - zonder zijn naam of adres op te geven - voor hem tw- Opgewekt en vol goeden moed stapte Cola naar het kajite.or. waar zijn vriend eiken dag werkzaam was. Seppi, die zijn meester als diens schaduw Stat' W"S dW' door de drukke If hif K orgel gedraaid, Seppi?" vroeg Colla. „Hoe kon je hier ademhalent" „O, het was nog veel erger, waar ik woon dc. antwoordde Seppi. A„t1I.P?,€ndC l'wan,en de twee Italianen ln nestra at, waar het kantoor was ,Beau- °"»oeh e„ M' Glllevray, al femaal Mac's", zei Cola loei,en, terwijl hij de namen op de deur kw Dan ziin w» Scaar 8 1'an<^genootcn kruipen altijd bij «Wh trad een donkcr kantoortje binnen, *W1 'flg n,lem:"nd bchahf een stoffjg-uit. Menden, ouden mati, die achter een boogen lessenaar zot. Ooia sta.pto op hem af "n Woeg noar Archibald M' Kaye hier werkzaam Is een vriend Merk Sohotsch accent!' a"t,WW>rd m€l Mn kon Ik hem even spreken?" ,,Dt heb geen tijd hem te zoeken, maar u Werk keel 'en ..^den", en de oude Werk 1 eek weer in zijn boek Cola gins nu dc oude, vermolmde trap op Mn aT' hcn' 'J«' b'elen. Boven rc tid;t, r.e ,n"r, hij in het «'heiner- .*/.htie Ueht iemand, die geheel onder rollen ttZ Do "J-T Ilij herhaalde zijn vraag. De „iemand draaide zich plotseling l7J"rr P "i,! "Ma0r' C°la Mon,i' h°e kom Archy s stem klonk Cola als muziek in de ooren. Maar wat wias hij veranderd! Hij friürim'ktr pCV:0,'<k-n c" mnperde.r en zijn fttosdhe kleur was geheel verdwenen. Wat^bTij'je^zien^ J!j Werk^k? hlliJk-; aT^,'T'rd',° Are,l>r' "ik ook heel b lj. Kom, Cola ga z,t,e„ cn ver1el m<. een, wat ter wereld je in Londen komt doen Met een enkel woord legde Cola zijn vriend don toestand uit. Archv keek verbaasd - on geloovig bijna. Nog eer Cola uitgesproken Tik haastig opstond KÓ'mm nie« Jonger blijven praten. Cola. Kom me vanavond op mijn kamer opzoeken Hierop nam Archy hartelijk afscheid van zijn vriend en den kleinen Seppi, HOOFDSTUK XII. Cola ziet zijn toekomst voor zich Het duurde nog een lieele lijd, voor Cola TOsr zijn vriend kon gaart Wat moest hij al uren doen? Daar herinnerde hij zich plotseling een plaats, die voor hem alle rijk dommen van Londen bevatte: de National Gallery. Daarheen ridhtten hij en de trouwe Seppi dus hun schreden. Ik wil niet uitwijden over de gevoelens van den jeugdigen 'kunstenaar, toen hij voor het eerst de grootsche verzameling schilde rijen aanschouwde. In zijn jeugd had hij er heel wat gezien; doch de herinnering eraan was vervaagd. Hij keek er naar als met de gevoelens van een blinde, die weer ziende geworden is en opnieuw een lang vergeten wereld binnentreedt. Hij begon te begrijpen en te voelen, wat Kunst werkelijk is. Dit nieuwe gejoel overweldigde hem; het deed tijn hart sneller kloppen. Plotseling werd Cola door Seppi uit zijn gemijmer opgeschrikt: „Kijk eens, Signor mio carissimo, die Ideine, oude heer is dezelfde, die u don brief geschreven heeft. Hij heeft mij niet gezien, maar kijkt reeds «en heel en tijd naar u". Dit was Inderdaad het geval. Cola voelde onmiddellijk de vriendelijke, grijze oogen op hem rusten. HIJ kreeg het warm en koud tegelijk en kon nauwelijks ademhalen. Ein- toelijk verzamelde hij al zijn moed, ging baar den schilder toe en zei: „Mijnheer Grome, neemt u mij niet kwa- HSl dat ik u aanspreek, maar dü aiH eon groot artiest en ik zou er alles voor over hebben er een te worden. Meent u werkelijk hetgeen u in dezen brief schreef?" De oude schilder keek naar het stuk par pier, herkende het mot een glimlach ra zag den jongen man vriendelijk aan. ,Ja vriend, dat ineen ik zeker. En ben je nu ln Londen gekomen om mijn voorspelling tot waarheid te maken?" Gola stamelde slechts eenige woorden ran dank. Welnu," zei de schilder, „wacht een half uurtje, dam zal ik ïjict je komen praton." Hierop verwijderde hij zich. Het deed hem werkelijk genoegen, dat de jonge man, wiens mooie trekken en intellec tueel© kop zijm schildersoog getroffen had den, dezelfde was als de onbekende teeke naar, wiens schetsen zijn belangstelling had den opgewekt. Mijnheer Crome was geen enthousiast philantroop, doch een vriendelijk, gevoelig man. Hij had niet het minste plan Cola aan te nemen of te onderrichten. Hij had den brief, dien hij in een edelmoedige opwelling geschreven had, bijna vergeten, doch toen het hem weer herinnerd werd, besloot hij zijn belofte gestand te doen en den jongen kunstenaar aan te moedigen. Misschien zou hij het minder van ganschcr harte gedaan hebben, als Cola's voorkomen en manieren hom niet zoo goed bevallen waren. Na een half uur zocht hij Cola weer op. jWe kunnen hier niet praten, vriend. Ga je mee naar mijn huis?" Gaarne willigde Cola dit verzoek in. De bescheiden Seppi fluisterde hem in, dal hij op straat zou blijven wachten en voor het nog geheel tot Cola doorgedrongen was, be vond hij zich in het land zijner droomen: het atelier van een schilder. Het was geen vertrek, zooals hij zich de heilige werkplaats van Miehei Angelo of Rafael had voorgesteld. Het was een weel derig, elegant atelier, dat verscheidene portretten, eenige historische schilderijen en afbeeldingen van beroemde beelden be vatte. Aan de eerste wjjdde Cola niet veel aandacht, aan de twee laatsten echter des te meer. Onder h«t kijken verhelderd© zijn ge laat en verdween zijn verlegenheid. De geniale jonge man was eindelijk in zijn element. Mijnheer Crome sloeg zijn nieuwen ken nis opmerkzaam gade. Al pratende hoorde hij Cola's geschiedenis en zijn belangstelling werd daardoor nog meer opgewekt. „Ik ben blij, dal je een Italiaan bent," zei hij, „wamt ik houd zooveel van Italië: ik heb er vele jaren doorgebracht in mijn jeugd én er veel geschilderd ook. Kijk maar!" En hij liet Cola eenige schilderijen van Napels en Rome zien, die zoo legending geschilderd waren, dat Cola het bijna te kwaad kreeg door de herinneringen, welke ze bij hem op' wekten. De kunstenaar zelf was eveneens geroerd. Hij legde zijn hand op Cola's schou der en zei hartelijk: Beste jongen, je behoort tot de goede soort en zult een groot schilder worden. Maar ga zitten en laat ons eens een en amder bepraten. Welk genre trekt je het meest aan?" „Ik zou graag historische figuren schilde ren," riep Cola enthousiast uit. Mijnheer Crome schudde echter het hoofd. -Dat gaat tegenwoordig niet: je zou maar armoede lijden. Stel je eischen wat minder hoog en begin met portrettan te schilderen". Cola's gelaat betrok. „Dat trekt mij veel minder aan. Het is zonde tijd te bestedein aan het nabootsen van leelijke gezichten, als men graag ideale schoonheid schildert...." Plotseling hield Cola verlegen op, wamt hij herinnerde zich de portretten in het atelier. De schilder keek ernstig. „Toch moet je het doen, als je niet van gebrek wilt omko men. Je spreekt als alle jonge kunstenaars; maar je zult nog wel anders gaan praten en je toch zeker niet schamen de voetsporen van Reynolds en anderen te drukken?" „Neen, zeker niet," antwoordde Cola nede rig em hij bezat genoeg tact o-ni geen verdere excuses aan te bieden, doch liet het gesprek een andere wemeling nemen. Mijnheer Crome besprak de verschillende wegen, die de jonge Italiaan kon inslaan en beloofde hem 'bij zijn vrienden* te introdu- ceeren, zoodat Cola in de wolken was. Ook raadde hij hem aan naar het Britsche Museum te gaan en daar de antieken te copiëeren en beloofde hij hem aanbevelingen te geven, als hij ver genoeg gevorderd was om tot de Royal Academy toegelaten te worden. „En weet wel, dat het mij altijd genoegen zal doen jc bij mij te zien, Signor del Monti; je moet mij in de gelegenheid stel len weer eens Ilaliaansch te spreken," zei hij glimlachend. „Maar ik zou je toch aianra dan dien zoetvloeienden naam af fee schaffen en eenvoudig mijnheer Monti te zijn." „Ik wil uw raadgevingen gaarne opvol gen," riep Cola dankbaar uit. Toen hij weer op straat liep, klopte zijn hart vam vreugd o. Hoe heerlijk zag de toekomst er voor hem uil! Een kunstenaar te worden en mis schien zelfs beroemdI Ilij zou zijn lot niet willen ruilen met dat vam den rijkstem man iu zijn geheele land. (Wordt vervolgd.) De Reus van den ESzas. In den tijd der oude ridders leefde er in den Elzas een reus, voor wien het gansohe land heelde. Men had een geheel ossenvel noodig om een paar laarzen voor hem te ma ken en zijn duim was zoo dik als de ara van een tienjarig kind. Trolsoh op zijn kracht, plunderde en mishandelde hij zon der eenig medelijdien de reizigers en zijn buren. Hij 'had zijn woning aan den ingang van een der dalen in de Vogezen gevestigd. Toen hij vernam, dat de gedurige klachten, die van alle kanten tegen hem opkwamen, den keizer zoo vertoornd hadden, dat deze rich gereed maakte den Rijn over te steken, ten einde hem eens mores te leeren, begon hij een kasteel op den top van den berg te bou wen. dat in staat zou zijn aam alle keizerlijke legermachten weerstand te bieden. Hij laadde groote rotsblokken op zijn Behouders met evenveel gemak als een boer een zak meel opneemt. De dennen, die hij noodig had om halken te maken, ontwortelde hij alsof het korenaren warén. In acht da gen was zijn werk gereed, want het gevaar naderde, daar de keiztr zich. reeds uil Bo- henicn, waar hij zich toen bevond, op wog begeven had. Toen de reus de laatste hand aan zijn ge bouw gelegd had, daalde hij neder in de vlakte om te beoordcelen, hoe het er uitzag, en zijn hart zwol bij het aanschouwen van ie hooge torens, die zich in de lucht verhie ven. ,Ik heb het voor de eeuwen gebouwd 1" riep hij uit, „en de tijd zal zijn nagels ver slijten op hetgeen ik in acht dagen tot stand heb gebracht." Terwijl hij zoo sprak, hoorde hij' achter zich een zacht gekrabbel, en omziendo be merkte hij een kind, dat met een mes een laatje in dep grond maakte. „Wat (loc jij daar, ellendig w:dht?" vroeg hij met ruwe stem. Het kind antwoordde bevend: „Heb medelijden met mij, o heer! Ik heb daar een eikel, die mijn vader mij gaf; va der zei, dat cr een boom van kan worden, als ik hem in den grond steek en ik wil nu dien armen eikel helpen om een boom te worden." De reus haalde de schouders op en ging terug naar ziin hooge torens, waarbij hij stap pen van twaalf voet nam. Sedert dien tijd zijn er eeuwen voorhij ge gaan, en op de plaats waar het kind met zijn mes groef, verheft zich nu een reusachtige eik. de koning des woud*, welks breede tak ken schaduw en koelte verspreiden over een groote oppervlakte. En de torens van den reus? Men moet zich nu bukken om er do steencn van terug te vinden, die tusschen de struiken verloren zijn gegaan. 'De goedheid die zaait, ds machtiger dan het geweld, dat bergen verzet. Van alles waf. Vogelnestjes. Neem de helft van den dop van een onge kookt ei, doop deze met den buitenkant in eiwit, vul de holte uwer hand met mos en leg den halven eierdop daarin. Het mos zal nu aan de buitenzijde vastkleven en moet die zoo goed bedekken, dat er geen enkel wit plekje overblijft Vul nu den dop met fijne veertjes en steek er eeuige suikereitjes in. De Haan en de Vos. Zooak jullie allemaal wel weet, slaat de vos bekend als heel listig. Doch dit balet niet, dat hij op zijn -beurt ook wel eens gefopt kan worden. Ik zal jullie eens vertellen, hoe een jonge haan hem in slimheid de haas was. De vos was den haan onderweg tegenge komen en daar de laatste nog heel jong was en nooit een vos had gezien, ging hij zonder eenig kwaad vermoeden op een praatje met den vos in. Rein-tje bracht het gesprek op de kunst stukken, die verschillende -dieren konden uit voeren. Hoewel de haan nog jong was, had hij toch al heel wat verbeelding van zich zelf en beweerde hij, dat hij alle mogelijke kunst jes kon doen. „Noil" hernam de vos, „ik wed, dat Je het kunstje van mijn grootvader <toch niet kunt nadoen." Wat is dat dan?" vroeg de haam „Is dat zoo moeilijk?" „Eerst sloot hij de oogen en dan kraaide hij zoo doordringend en scherp, dat het iemand de ooren bijna verscheurde." ,Dat kan ik ook," zei de haan, „L/uUter maar." Hij sloot de oogen en begon uit alle macht te kraaien. De vos had slechts op dit oogen- blik gewacht om den onvoorzichtigen kraaier bij den nek te pakken. Hij (hield hem stijf vast met de tanden en sleurde den onnoo- zelen vogel, die meer dood dan levend was, mee. Onderweg kwamen zij een boer togen, den eigenaar yan den 'haan, die den vos athlerna zal en riep: „Ellendeling, wil je mij mijn haan eens teruggeven!" Ilij liep zoo hard, dal dc vos bang was geslagen te worden. Hoewel de vos den haan stijf vasthield-, kon het arme dier nog fluisteren: „Luister eens. er is maar één miiddel dal je kan red den, en dal is, als je zegt, dat ik van jou ben. en niet van hem, en als hij 't imij vraagt, zal ik het bevestigen." De vos haastte zich dezen goeden raad op te volgen: .Die haan is van mijl" riep hij, „vraag het hem zelf maar." Maar het haantje, dat door den nood ge drongen een list had bedacht, was reeds weggevlogen, eer de vos uitgesproken haid. De kleine Vraagal. Moeder! hoe ben ik toch gekomen?, Wie heeft mij toch bij u gebracht?, En mag ik hier nu altijd blijven? Bij u en Pa? Hoe leuk is dat. En moet ik altijd nu naar school? En altijd maar weer leeren? Totdat ik groot ben zooals Joop?, Die gaat nu reeds studcerenl En Moe! wat moet ik worden dan?. Of zal ik 't meester vragen? Zou liij nog voor mij weten iets? Hij leert mij alle dagen. Zou ik geen dokter kunnen zijn? En menschen beter maken? U kan toch eens ziek zijn niet? En weinig kunnen slapen. gaat er mee naar de deur, doet net of 't de kast is die ze open maakt cn smult met de andere kinderen van denkbeeldige confitu ren. Een der kinderen legt nu weer stilletjes de sleutel in de hand van de moeder, die atoeds doorstapt met de handen op den rug. Even later komt de moeder thuis, kijkt ln de kast en zegt„al mijn confituren zijn op, wio heeft er gesnoept." ,De kat van schele Marjan", roepen dc kinderen. „Praatjes!" roept dc moeder en zet de kin deren na. die, als zij gevangen zijn, klop krij gen. („Kinderspel en Kindcrlust in Zuid- Nederland*'.) Om te maken, dat iemand een glas vol water niet van zijn plaats zal kunnen nemen zonder storten. Zeg aan iemand, dat, wanneer een glas met water op de tafel gezet is, hij niet in slaat zal wezen het weg te nemen zonder dat liet water wegloopt. Vul nu het glas tot den rand en leg er een papier op, hetwelk de oppervlakte van het water overal raakt. Houd dan dc vlakke hand tegen dit papier, keer het schielijk ten onderste boven en plaats het met het papier op een zeer vlakke tafel, welke bewegingen, indien zij naar den elsch volbracht zijn, geen droppel water zullen doen storten. Trek dan het papier onder het glas uil cn het water zal niet wegloo- pen. Verzoek nu iemand het glas op te ne men zonder storten en dit zal hem niet ge lukken. Wenken voor dierenliefhebbers. Konijnen mogen niet gestoord worden tus- schen tien uur 's morgens en vier uur 's mid dags, want dit is voor hen de natuurlijke tijd van slapen. Daarom is het 't beste om konij nen m lar tweemaal iper dag te voeren, vóór tien uur en na vier uur. Als *t «enigszins kan, moet een papegaai el- ken dag nit zijn kooi gelaten worden om eens de kamer rond te vliegen of over de tafel te wandelen, want papegaaien hebben behoefte aan afwisseling. Kunnen ze niet uit hun kooi, geef ze dan tenminste, oen stukje hout om mee te spelen, maar het hout moet zacht zijn en een beetje verrot, anders bezeeren zij zich aan de splinters. Wanneer papegaaien geen afwisseling heb ben, worden ze treurig, en 't is eigenaardig dat ook hun weren den glans verliezen, en even dof worden als ihet dier zelf. Voor den Kond is 't het gezondst, wanneer hij tweemaal per dag eten krij-gt, behalve als hij weinig eet, dan is 't beter hem drie maal tijden te geven, zijn jeerste maal moet hij aan 't ontbijt hebben, en het moet lichte kost zijnhondenibrood of geweekt wittebrood. Zijn hoofdmaaltijd moet hij om vijf uur of zes uur hébben, en die moet "bestaan uit rijst of gort met wat vleesch en wat hondenbrood er door heen. Men moet hem niet afltijd hetzelf de geven. Bloemhanger van een Eierdop. Prik een gewoon kippenei van boven en van onder met een naald door. Blaas het ver volgens voorzichtig utt Haak hierom nu met roode zijde een netje van stokjes en ketting steken, dat juist groot genoeg is om de helft vam hel overeind staande ei te bedekken. Neem mi van den bovemkaint een zoogenaamd „hoedje" af. Bevestig dezen fraaien hanger door middel van drie fijne roodzijden koord jes aan de zoldering van nw poppenkamer. Vul ten slotte den hanger met mos en kleine bloempjes of plantjes. Een ander soort van bloemenhanger ver krijgt gij door een ei met een flinken slug H het midden stuk te slaan en wit en dooier ei> uit te laten loopen. Is de leegc schaal nu droo^ geworden, neem er dan een helft uf, haak er een netje van groene zij om en vul het even* eens met mos en kleine plantjes of bloempjes. Ge kunt het nog aardiger maken door er fijn gras uit te laten hangen. Om te bewijzen, dat éénennegentlf meer dan negen en minder dan tien is. Men schrijft op een stukje papier 91, doch d« 1 wat schuiner en vraagt aan het ge zelschap, hoeveel of dit is. Ieder zal 7.cg- fScn: één-ea-negentig. Zeg dan, dot gij' zoi> der uitvegen doch door iots bij te voegeo cr een getal vaai zult maken, dot meen* dan negen en minder dan tilen is. Dit schijnt on mogelijk, doch men he<efl nSets anders t» doen dan non dc bovenzijde van de een nog 1 en aan de ben«denz(j<ie een 2 bij to zetten, op deze wijze 97. waardoor het negen en ecai half. dus meer dan 9 en minder dan 10 is geworden. Anecdote. In 1793 trok een colonne, infanterie naar een nabijgelegen stad. De weg leidde door een moeras. De soldaten marcheerden tot de knieën door het water en morden niet wei nig daarover. Dc generaal wilde hen moed inspreken, toen één der manschappen tot hem zei„Ja, generaal, u valt het gemakke lijk geduldig te zijn, gij hebt een goed paard, terwijl wij arme drommels al acht uur mar- cheeren met natte boenen cn een leege maag." „Welnu, mijn vriend", hernam de generaal, „bestijg mijn paard en ik zal uw plaats vervangen." Dc soldaat weigerde; maar op herhaalde uitnoodiging cn gedron gen door de plagerijen zijner kaïneraden, liet hij rich eindelijk bewegen, sprong op het paard en plaatste zich aan het hoofd van den troep. Nauwelijks honderd schreden verder, legde een vijandelijke kogel hem dood ter neder voor de voeten van den generaal, dlc het behoud van zijn leven aan dezen plaatsver wisseling te danken had. Hij greep het paard bij den teugel en vroeg: „Wie van u wil zijn plaats innemen?" Niemand antwoordde; hij besteeg het ros cn dc geheele colonne her vatte den marsdli, zonder -dat de geringste klacht meer werd vernomen. Hij kan niet opataanl Om op te kunnen staan, moet men altijd eenig© beweging maken, 't geen doorgaans onbewust gebeurt. Meestal trekt men de voe ten Iets terug naar den stoel en strekt de armen iets naar voren. Als wij dus bij iemand die zit, tde handen op zijn knieën hiouden, en zijn voeten iets naar voren treldken, zoo zullen wij merken dat hij in deze houding niet kan ópstaan. Dat komit omdat het zwaartepunt van zijn li chaam naar aahteren overhelt cn alleen d«oor den stoel ondersteund wordt. Eerst wannecji de zittende zijn voeten wat naar zich loc haalt en het bovenlijf zoo ver voorover kan bulgen, dat het zwaartepunt hoven zijn voe ten komt te liggen, zal hij op kunnen staan. Iemand die hier niet van af weet, kan men mooi beet nemen door hem dn de aangegeven boudlng te laten zitten en dan te roepen: „Hij kan niet opstaan!" Zoo Iemand dénkt eerst dat hij voor de mal wordt gehouden, en komt dan tot de verrassende ontdekking dat hij 't ln deze houd-ing heusch niet kan Eigen schuld* L n. Of kan ik worden zooals Oom? Een koopman, die op reis veel is. Zou dat nog niet het prettigst zijn? Ik zal 't eerst vragen aan Oom Chris. Maar Moe! hoe lang moet dat nog duren? Ik ben slechts negen jaren ruim. Ik moet dan zeker nog veel leeren, En zorgen, dat ik niets verzuim. S. L. Confituur spel. (Voor meisjes om in de gang te spelen). Een der meisjes is de moeder en houdt een sleutel in een van haar handen, die zij ach ter op den rug houdt. Zoo' stapt zij de gang op en neer. De andere meisjes stellen de kinderen voor. Een van haar, sluit achter de moeder aan, en ontneemt haar BtilietijLs den sleutéL Zij

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7