(gooi* de Deugd. Vrienden «oor hei Leven. HOOFDSTUK XV. fcen wandeling en een nieuw gezichtspunt. Jloe nu, Coda, lig je nog in bed op dezen heerlijk zonnijgen Kerstmorgen?riep Arohy uil, loen hij bij zijn vriend op de kamer kwam. it „Ik zie niet in, waarom ik zou opslaan' luidde het anit woord. „Het museum is ge slote», daar kan ük dus niet heengaan. liet is zoo heerlijk ruistig iu bed. -dal ik de we reld en haar zorgen vergeet." De sombere toon, waarop deze wooideu gesproken werden, .bevestigde Arcdiy s ver moedens. „Seppi, waarom heb je de kachel niet aan gemaakt?" vroeg Cola. „O, dat is waai' ook; hij haalt brood voor het ontbijt, als hij dat fccru minste krijgen kan. Je weet, Arohy, dat een kunstenaar geen Croesus is," voegde hij er met een bitteren lach aan toe. „Kom, Cola", zei Archy o.pgesvekt, „ik zou maar opstaan. Laten we een flinke wande ling gaan maiken. 't ls zulk prachtig weer. „I-Iet is hoed vriendelijk van je, Archy, doch ik zou je maar vervelen. Laat mij liever thuis blijven." „Nu, dat is ook wat moois, nadat ik mij nicer dan een weck op dit uitstapje verheugd •ieb! 1 Zou zoo heerlijk zijn en ons terug voeren naar de dagen, die wij samen bij nijnheer Birch doorbrachten. Maar als je mijn genoegen bederven wilt, moet je je ganig nioar gaan. Alleen ga ik echter niet zei Archy, terwijl hij o-p een stoel ging zit ten .„Ga. dus maar slapen, tegen etenstijd zal ik je wel roepen." Iloe ellendig Cola zich ook voelde, nu moest hij toch lachen. „Houd mij nu niet voor den gek, Archy; maar werkelijk, ik ge voel mij zoo ellendig." Zijn lach eindigde in een diepen zucht en hij bedekte het gelaat met beide handen. Archy stond op en trok Cola's handen \oorzicktiiig weg. „Waarom heb je je vriend Archy dal niet eerder gezegd? Ilij is toch al- lijd een broer voor je geweest? Kom, wees nu flink en sta op, dan zullen we alles eens bepraten. We zullen samen wel een uitweg vinden", zei Archy hartelijk. Cola gehoorzaamde hem als een kind. Na eenig ontbijt genuttigd be hebben, gingen zij samen op weg. Het was heerlijk winterweer en de beide vrienden genoten vara de mooie wandeling. Cola's stemming werd spoedig beter. Hij ademde de frissohe morgenlucht in en zijn I komstenaarsoog genoot van de prachtige na tuur. Arohy zag tot zijn groobe vreugde, welk een verandering het gezicht van zijn vriend I onderging. „O, wat is 't hier heerlijkl" riep Cola uit. „11c begip de wereld .niu minder ellendig te vinden. Als je eens wist, welk een treurige ge- dachten mij dikwijls vervullen...." „Iloe komt dat?" „Omdat i-k in alles teleurgesteld word. Het i's hard, d<aig aan dag te moeten wachten en geen andere kans te hebben dan van gebrek om te komen. Werkelijk, Seppi en ik zijn al menig keer daar niet ver van al geweesll" „Arme Colat En dat ik daar niets van wist!" „Natuurlijk nie-t, en je zou het ook n-u nog niet geweten hebben, als ik mij niet zoo el lendig voelde en jij niet zoo vriendelijk was geweest" „Kom, Cola, laten we nu eens rustig pra ten. Ik geloof niet dat je den rechten weg inslaat. Je moet niet te veel een afwachtende houding aannemen, doch zelf je weg ba nen. Je hebt zooveel talent en moet ten slot te zegevieren." „Dan'k ie voor je goede opinie, Archy. doch hoe kan ik mijn talent in geld omzetten? Ik schilder nog niet mooi genoeg en ik kan er niet goed toe komen mijn knoeiwerk te ver- koopen, daar ik onder eenige leiding beter werk zou kunnen leveren. Wat moet ik dus doen om mijn brood te verdienen?" ..Daarover wilde ik juist met je spreken. Ga boeken illustreeren. Met jouw fantasfte en vaardige hand zou je d-at zeker gelukken. ,3oeken illustreeren?" herhaalde de jeug dige kunstenaar verbaasd. „Ja zeker, het zal je helpen, totdat betere tijden aanbreken. Bovendien zou je onder de hand met schilderen kunnen voortgaan „Maar ik ken geen uitgevers; ik heb geep introducties." ,J)at hoeft ook niet. Sta op je eigen bee lien en vertrouw op eigen krachten. Ga van den eenen uitgever naar den anderen, dan zal je kunsd niet verlagen. Neem je porie feuille or.der den arm en je eigen talent zal je beste Introductie zijn. Want je hebt ta lent, Cola, dat weet en wel ik, al lach ik wel eens om je. Wees ma-ar niet ba-nig, jij zult wel werk vinden. Beloof me echter, dat je mijn raad zult opvolgen." „Dal beloof ik, mijn hand er op. Ik voel reeds nieuwen moed. Laat eens zien, mor gen is het tweede Kerstdag en Zaterdag; Maandag zal ik dus beginnen. Beste Archy, je hebt mij een pak van het hart gen-omenI" Zij zetten hun wandeling voort en spraken over hun diepste gevoelens: Cola's hoop voor de toekomst en het huisje bij Aberdeen, waar de gedachten van den longen Schot zoo dik wijls vertoefden. „Je moet te zijner tijd eens bij ons komen, Cola", zei Archy. „Ik verlang er naar je in kennis te brengen met mijn ouders en mijn zuster. Dan zul je een beroemd schilder zijn, niet van portretten, maar van historische personen, van groobe figuren k la Michel Angelo." Cola's vroolijike lach weerklonk door de heldere lucht. Hij had den verloren talis man, zonder welke de jeugd niet kan le ven, teruggevonden. I-Iij kon weer fier recht op loopen, want de hoop herleefde in zijn •>oezem. HOOFDSTUK XVI. Hoe Cola zelf zijn weg vond, In weerwil van zijn goede voornemens, was Cola toch droefgeestig gestemd, toen hij Vp een regenaebtigen morgen uitging om werk te zoeken. Dit zoeken scheen den jon gen artiest een beleediging voor zijn kunst Je zijn. „Ik zou wel eens willen weten, wat mijn heer Crome zou zoggen, als liij mij zoo zag!" dacht Cola- „Maar we moeten kunnen leven on het is toch geen schande» voor een kun stenaar om illustraties te maken." Doch Loon de jonge man zich op één. dor grootste uitgeverskantoren bevofiü, kon hij eetv gemengd gevoel van trots on verlegen heid niet onderdrukken. Gedurende het hal ve uur, dat hij wachten moest, zonk zijn meed hoe langar hoe meer en hij verbeeld de zich, dat alle klerken hem onderzoekend aankeken. „Wilt u maai' hij mijnheer komen?" werd Cola plotseling gevraagd en voor hij het wist, stond hij met zijn portefeuille onder zijn arm tegenover den uitgever. „Heeft u al veel geïllustreerd en voor wel ke firma's heelt u gewerkt?" wair-cn heel natuurlijke vragen, doch zij vervulden Cola met angst. Zijn ontkennend antwoord ver oorzaakte een vetelbelcokene 11 d „hml" van den uitgever. Monti deed zijn portefeuille open. De an der bladerde den inhoud door zonder een goed- of afkeurend wo-ord te uilen. Hij sloot de portefeuille weer, gaf haar aan Cola te rug e»n zei: „Hel spijt mij, mijnheer, doch we hebben onze bestellingen voor dit seizoen reeds ge daan; goeden morgenl" Nu Col-a een doel voor ooigen had, liet hij za'ch gelukkig niet zoo spoedig uit het veld slaan. Na twee of drie teleurstellingen be trad hij het kantoor van den laatslen uilge»- ver, dien Arohy hem opgenoemd had. „Zoo, jonigmensch, wat is er van uw dienst?" vroeg de uitgever dadelijk op deu man af. Er was echter iels in zijn stem, dat Cola meer moed gal dan de overgroote be leefdheid van den eerste. Cola herhaalde zijn verzoek. ,300, een jong artiest! Zeker nog niet ver genoeg met schilderen en nu maar illustree ren, is het niet? Laat mij uw leek-enangen dan maar eens zien." Gedurende geruimem tijd bekeek hij den Inhoud der portefeuille. Cola's hoop begon weer te herleven, to»en hij een belangstellen de uitdrukking op het gelaat van den uitge ver zeg komen. Hij viel "evenwel plotseling uit de wolken, toen de uitgever hem vroeg: „Ge denkt zeker een kunstenaar te zijn?" Cola was nu geheel uit het veld geslagen en durfde niet te antwoorden. „Welniu, ik denk er ook zoo over. Geef mij een hauul." De jonge kunstenaar greep de uitgestoken hand, zijn blecke wangen werden plotseling vuurrood en met bevende lippen bedankte hij voor deze onverwachte welwillendheid „Dit vind ik mooi, en dit ook; alleen dit eene been' is niet heelemaal juist en die hou ding is oo-k niet 11 orde. Ge ziet, dial ik er verstand van heb, al ben ik zelf geen schil der", zei de uitgever, die den bijna wan hopig geworden Cola deed gevoelen, dat ook de uitgeverswereld een vrij goede wereld is. „Hoe lang hebt ge reeds geïllustreerd?" „Nog nooit, mijnheer." „Ik zie, jongmensch, dat ge de wereld nóg niet kent. In ons vak zooals in de meeste houdt men zich gewoonlijk alsof men ge heel op de hoogte is. Doch ik acht u des te liooger om uw oprechtheid. "Weet. u, hoe ge te werk moet gaan?" „Ik denk. gewoon teekenen." „Tïeelemaai niet; het is een kunst op zich zelf, die veel oefening vereisohl. Wat u daar geteekend heeft, is heel aardig, doch het zou een graveur in vertwijfeling brengen. Vol geduld legde de uitgever Cola het een en ander uit, de noodzakelijkheid van scher pe lijnen en duidelijke schaduwen en andere technische bijzonderheden. Cola bedankte hem voor zijn welwillend heid, doch sloo-t zijn portefeuille met een diepen zucht. De goedhartige uitgever hoorde dit. „Hoe nu! Op uw leeftijd laat ge den moed toch niet zakken? Ik lieb immers niets ontmoe digends gezegd 1" „Neen, mijnheer, u waart in tegendeel heel ■vriendelijk tegen mij. Maar nu ik zoo weinig op de hoogte ben, zult u mij wel niet bun nen gebruiken." „Maai- ge kunt het toch leerenl Bovendien heb i'k u nog niet weggezonden; blijf nog even zitten." Cola gehoorzaamde. „Er komen hier zooveel onbeduidende artiesten', die zich heel wat verheelden, zoo dat een eenvoudig jongmensch, die werke lijk aanleg heeft, een gelukkige afwisseling is. Uw persoonlijkheid trekt mij aan. Ik zou u gaarne willen voorthelpen, doch ge moet eerst u zelf helpen. Wi-lt ge u wat oefenen-? Mei een weinig geduld zult ge de moeilijk heden spoedig overwinnen en dan is het een zeer winstgevend vak. Verheugd stemde Cola too. „Eu vertel mij, nu eens, hoe «e heet, of ge een vreemdeling zijt en of ge bekenden telt in de Londensche kunstwereld?" vroeg Co la's nieuwe vriend hem. Do jon-go man noemde de namen van mijn heer Crome en een of twee van- diens vrien den welke genoeg beroemdheid bezaten om den uitgever versteld te doen staan. „Waarom hebt ge die niet eerder ge noemd!" riep hij udt. „Ieder jon-gmensch zou deze namen voortdurend op de lippen heb ben en zich zoodoende overal jMroduceeren." De jonge Italiaan richtte zich op, irotsoh op zioh zelf en zijn kunst. „Als Ik zelf niet genoeg presteer, wil ik liever niet slagen^ dan zulks do'or middel van- de namen van ande ren te doen." „Bravo, mijnheer Monti! U heeft groot ge lijk", was de onwillekeurige uitroep van den uitgever, terwijl hij opstond om een einde aan het gesprek te m-aken. „Wees echter niet al te trotscli, vóórdat ge sterk genoeg zijt om alleen te staan. Doe uw best en ik wensah u goed succes! Goeden morgen." >fNu" dacht Cola, toen hij met een ver licht hart huiswaarts keerde, „als Archy dit bedoelt met zijn eigen weg vinden, ge lóóf ik wel, dat ik een goed begin heb ge maakt. De wereld ls eigenlijk óén groot veld brandnetels; als je je voeten er maar flink opzet, wordt je niet gestoken." Met deze dichterlijke vergelijking eindig de Cola's wandeling en eindigt ook dit hoofd stuk. (Wordt vervolgd.) De Arend en het Winter- koninkje. Eens hadden de arend en hot winterko ninkje hooggaanden twist. Jul'hc zult dat misschien vreemd vinden en j zeker een heel ongclijken strijd, want men zou denken, dat deze tusschen zoo'n grooten voigel als een arend en een klein winterko ninkje spoedig beslist zou zijn. De oorzaak van «den twist was het volgende Zij hadden gewed, wie 't hoogste you vliegen. Alle vogels moesten bij dezen wedstrijd te genwoordig zijn en de overwinnaar zou tot koning uitgeroepen worden. Je kunt begrijpen hoe dc arend in zich zelf lachte, als hij dacht aan den wedstrijd met het winterkoninkje. Maar dit kleine diertje lachte niet; hot was zelfs heel ernstig. Men gaf het teeken: één, twee, drie! De twee mededingers begonnen gelijktijdig te vliegen, doch op een verschillende manier. De arend beschreef groote kringen in de lucht, zooals hij altijd doet, het winterko ninkje daarentegen steeg regelrecht omhoog. Toen de arend ter hoogte van zijn mede dinger was gekomen, ging het kleine diertje op den rug van den roofvogeL ziften. De vee- ren van den arend zijn zóó dik en het win terkoninkje is zóó klein en zóó licht, dat de arend 'hiervan nielis «bemerkte. Inüisscken vloog de arend sleod-s hooger; hij bereikte een verbazende hoogte, totdat hij eindelijk doodmoe uitriep „Zoo, waar ben je, kleintje? Zeker eenige duizend voet onder mij, je moest hel natuur lijk opgeven." „Nee, vriend", antwoordde het winterko ninkje. ..Ik ben net even boven je." Dit was inderdaad het geval. Dc arend was te vermoeid om nog hooger te vliegen, troest zich gewonnen geven en voor een ge heel jaar zijn koningschap aan het winter koninkje afstaan, dat de kleinste koning was, dien de vogels ooit gehad hebben. Antonio en Roger. Twee matrozen, een Spanjaard en een Franschman, waren galeislaven in Tunis in den tijd, toen men daar aiog zeeroovers had. De -eerste heette Antonio, de tweede Roger. Dat vriendschap vaak de troost der onge- lukkigen is, ondervonden deze-twee arme mannen. Zij werkten aan een weg, die een berg doorsneed. Op zekeren dag zoi de Spanjaard zuchtend, terwijl hij een blik naar de zee wierp ,A1 mijn verlangens strekken zich uit naar den overkant van dat water; konden wij sa men -er maar overheen k-oincn. Altijd zie ik mijn vrouw en kinderen voor mij, die mij roepen of om mij schreien." Antonio keck somber naar de zee, die hem van zijn vaderland scheidde. Op zeke ren dag zei hij vol vreugde tegen zijn vriend „Ik zie een schip, kijk, daar in de verte. Zie je het ook? Binnen enkele uren kunnen we vrij zijn, want dan zal het schip op on geveer twee mijlen afstands de kust voorbij varen en kunnen we ons van de rotsen in zee storten; we zullen dan het schip berei ken of in de golven omkomen. De dood is te verkiezen boven een lot als hel onze „Als jij gered wordt", antwoordde Roger, „zal ik mijn ongelukkig lot met meer gela tenheid dragen. Je wilt immens mijn vader wel opzoeken en hem zeggen......" „Neen, Roger, denk niet, dat ik gelukkig zou kunnen zijn, als ik wist dat jij hier achter bleef." „Maar Antonio, ik kan niet zwemmen en jij wel" „Ik ben je vriend", hernam de Spanjaard; „wij zullen ons alle twee in zee werpenonze vriendschap zal mij kracht geven ons beiden te redden. Je houdt me maar aan mijn cein tuur vast." „Werkelijk, Antonio, het is onmogelijk; ik zal óf de ceintuur niet vasl kunnen houden óf je mee naar de diepte trekken; ik zou de oorzaak van je dood zijn." „Vrees nietDoch men bespiedt ons, laten we zwijgen." En zij gingen weer aan het werk. Een paar uur later waren zij een oogenblik u.it het oog van den opzichter. Zij konden hot schip nu duidelijk zien. „Kom, laten we van de gelegenheid ge bruik maken", riep Antonio uit, terwijl hij Roger meetroonde naar een rots. Roger bleef echter weigeren. ,J-k zal de oorzaak van je dood zijn", her haalde hij. „Voor 't laatst", zei Antonio, „samen of heelem-aaJ niet." Toen gaf de jonge Franschman toe; hij greep de ceintuur van zijn vriend en beiden wierpen zich in de golven. Antonio spande zijn uiterste krachten in- De bemanning van het schip lceek nieuws gierig en verbaasd naar hel vreemdsoortige voorwerp, dat op de golven scheen to drij ven. Er werd een sloep uitgezet, die er heen ging en Antonio en zijn vriend opnam. De eerste was geheel uitgeput, maar het was hem toch gelukt zijn vriend en zich zelf tc redden En waarom trekt het lak de zeepbel aan? Door het wrijven met 't lapje zijde is het lak een beetje clectrisoh geworden, en daarom trekt zij de zeepbel (dat lichte niet-electriscihe voorwerp) aan. Gered door een fonograaf. 1 Een ontdekkingsreiziger iu Afrika was met «eenigo medereizigers in open booten de Nijlj opgevaren. Tegen den avond landden zij, en sloegen hun teuten op aain den oever. Plotseling kwam een inboorling op de ten ten af, en beduidde tdoor gebaren dut de rei zigers op zijn terrein waren en «dat zij er hem; vergoeding voor geven moesten. Kralen en andere blinkende -voorwerpen, die wilden doorgaans gretig aannemen, weigerde hij, en 't was duidelijk dat hij geweren hebben wil de. Nu waren de reizigers zoo ongelukkig geweest -om hun geweren op drie na, te ver liezen, doordat een der booten was omgesla gen. De drie afstaan, dat was gevaarlijk dan; hadden zij niets -meer om zich -te verdedigen. De inboorling toonde zioh heel boos over die weigering. Hij vertrok, en de reizigers vermoedden dat hij wraak zou nemen. Daar om zouden zij om beurten de wacht houden. 't Bleef stil tot mididernoht. Toen speurde de schildwacht gevaar. Ildj wekte de ande ren. Zij zagen Iets heel vreemds. Een lange rij doornsta*uiken kroop op de zandvlakte langzaam naderbij. Door scherp turen zagen dc reizigers achter die dloornslruiken speren flikkeren. Het vreemde verschijnsel was op gelost. 't Waren gewapende inboorlingen die nader kropen, en zioh onzichtbaar hadden gemaakt, do-or een doornstruik in de hand te houden. Wat konden de reizigers met drie geweren uitrtölifen tegen zoo'n 'bende! -Zij besloten te vluchten en de tenten nobler te lalen. Toen kreeg de ondekkingsreiziger een goede ge dachte. Een fonograaf, die hij meegenomen had tot opvroolijking van het gezelschap, zette hij buiion zijn tent. Hij bracht de fono graaf op igang. De fonograaf deed een gezel schap 11a, dat om. beurten een grap ivertelde, gevolg door gelach. Dit moest de inboorlin gen doen denken, dat het gezelschap elkaar grappen zat le vertellen, onbewust van 't ge vaar dat hen drcig.de. En werkelijk gelukte hel de reizigers om onopgemerkt in hun booten te komen, did onhoorbaar dc rivier afgleden. Het stukje van dc Fonograaf was uit. Toen weerklonk een woest krijgsgeschreeuw, de inboorlingen hadden dc tenten aangevallen en ontdekten al gauw dat zc leeg waren. Woe dend Jie-pen zij naar de rivier, maar de boo ten waren al huilen het bereik van huu werpsperen. Toen de reizigers .dc fonograaf meenamen tot «opvroolijking, dachten zij niet dat die hun nog 't leven zou redden. Van alles wat. Zeepbel en lak. Wanneer je aan 'l bellen-blazen bent, kan je een kunstje doen met een pijp ia-k. Maar eerst moet je goede zeepbellen kun nen maken, en .daaihioor is noodi'g: groene zeep of zonliebteccp (geen fijne toilo^zesp) en een steen en pijp. Regenwater schuimt 't best en een beetje glycerine door het zeep water maakt dat de hellen minder gauw .uiteenspatten. Ook moet dó rand van de pijp eerst goed vochtig gemaakt zijn in het zeepwater. Blaas nu een zeepbel ter grootte van een vuist. Neem dan een stuk lak, dat je van te voren met een lapje zijde flink gewreven hebt. Houd dat stuk lak bij de zeepbel, die nog aan -de pijp hangt, de zeepbel zal zich van de pijp scheiden en het lak volgen de kamer -door. Je doet 't o-p dezelfde manier als je speelvischjes in een kom water met eeni magneetje voortlokt. Op die manier kan je de z-eepbel -door het lak laten stijgen en da len. Het losmaken van de pijp en de zeepbel Vereisaht eenige oefening, met een korten flinken ruk zal 't wel gaan. Breekt de zeepbel, dan maar weer opnieuw geprobeerd- Probeer eene vlug echt eruit te ll»n| Re tram Netuok Dnop Paahcs Leze Nednol Dnalloh Suer Lebof Aduog Hcsob Taarg Spelletjes. Kef vijf-minufen spel. Nieuw is dit spel niet, maar er zijn oudö S-pelletjes die bij tijden vergeten worden. E& als een oudere zegt: speel dit of dat eens, dan antwoorden de kinderen: „hè ja, daar had den we heel niet aan gedacht." Zoo kon wel eens met dit spel gaan, en daar.om -wordt 't «hier nog eens in herinnering gebracht. Wie op school oplet en ccn goed geheugen heef% zal het spel met plezier spelen. Er wordt een letter gekozen, *t Onparli)* digst is het om een boek open te doen en do eerste letter te nemen van de bladzij, bij wel ke het hoek openviel. Ieder neemt een stukje papier, en schrijft daarop zooveel namen van personen uit do geschiedenis als hij maar bedenken kan; do namen moeten allen -beginnen met dc geko zen letter. Men kan «ook aardrijkskundige na men nemen, van sleden, dorpen, bergen, ri vieren, zeeën of landen. Men spreekt vooruit af, of men historische of geographische na men nemen zal, en ook hoe lang 'i duren, za l. b. v. vijf of tien'minuten. Wie de meeste namen heeft, heeft 't ge wonnen. Of men kan 't ook zóó doen: de oudste leest zijn lijst voor, leest hij een naam die een an der ook heeft,dan moeten beiden dien naam schrappen. E11 zoo leest ieder om beurt zijn opgeschreven namen voor. Hij, die 't meeste namen -heeft overgehouden, die op geen an dere lijst voorkomen, is overwinnaar. De be- looning beslaat in de eer, dat men 't meest onbekende aiamcn wist. 't Is een leerzaam spel, dat toch niet vejV velend is. De geplaagde zwaan. Men gebruikt voor dit grapje een zwaan v-aii dun blik, welks snavel van j;,zcr is, zoo als men ze in speelgoedwinkels koopen kan, Men legt den zwaan in een kom met wate»r, neemt dan een magneet, aan welker noord pool men een brandende spons steekt, ter wijl men aan dc tegenovergestelde zijde, aaa dc zuidpool dus, brood bevestigt. Houdt men nu den zwaan- de zuidpool met liet brood voor, dan zal hij snel komen aanzwemmen, Keert men echter den magneet om, dan zal de zwaan even snel als hij gekomen is, weer wegzwemmen. Natuurlijk moet ee oppassen, dat gc uw vingers niet brandt aan de bran dende spons. Dat viel nog mee. Toen Bruno sliep, Kwam buurmaai's Poes, Heel zachtjes aangeslopen; Zij snoepte gauw Zijn bordje leeg E11 zette 't op een loopen. Maar nauw'lijks zat Zij in den boom. Of onze Bruun werd wakker. Hij keek bedroefd Naar 't leege bord; ,)Wi'e is die stoute rakker?'' Zoo dacht de hond, „Dat is toch laag Qm mij, zoo'ni poets te bakken!"- Maar vlugge Poes Zat hoog en droog, liet zich doo<r Bruun niet pakken, Maar Jan en Bep Haalden nu gauw iEen extra lekker hapje. Zoo was de hond Ten slof nog blij En vond het zelfs een grapj*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 8