0oop de iJecigd.
Vrienden voor hei Leven.
HOOFDSTUK XIX.
Eindelijk succes.
De arme, jonige kunstenaar lag verschei-
jdenc weken hard ziek. Gedurende de ge
heel© maand April wist hij niet goed, wat
er om hem heen gebeurde. Zijn -».verspan-
jotcn hersenen schenen geheel versuft; hij
fvroeg niet naar zijn schilderij en scheen
«alles vergert.cn] te zijn. Misschien was dcz^
(vergetelheid in één opzicht gelukkig, daar
het hem die spanning benam.
Cola werd gedurende zijn ziekte uitsteker 1
verzorgd. Hoe kon het ook anders, met
Se-ppi als verpleger en Archy als vriend?
Deze beiden waakten vol liefde over hem en
de eerste gunde zich drug noch nacht rust.
{Eindelijk ko«n de ziek© in Arohy's sterke
armen naar beneden worden gedragen, op
de voeten gevolgd door Seppd, dli'e een half
dozijn kussen droeg en bijnai schreide vod
gelulk.
Het was een heerlijke avond in het eind
Kan April en de kamer Coda kaïd sinds
©enige weken betere vertrekken zag er
vrooldjk en gezellig uit. Overal sfonden
Vtoorjaarsbloetmien, daar door Seppi neerge
zet. Ook haid hij zorggedragen, dat de ver
schillende schilderbeiLOodigdheden op hun
plaats laigen; de in zoo langen tijid niet ge-
bruikten ezel stond in een hoek.
Cola keek dankbaar rond en zijn oogen
bleven op den ezel rusten. Ilij had zijn
hoofd zwak als dut van een liind -- op
Archy's schouder laten zakken en barstte ir
tramen' uit.
Na dezen avond kwam hij 1 -jigzamerkand
weer op krachten. Hij was "eduldiig en volg
zaam en toonde niet veel spanning «wer ":!'n
schilderij*, hij sprak er slechts zelden over,
totdat de tentoonstelling geopend werd.
Toen werd hij onrustig en vroeg hij ^v**
wanneer hij eens probeeren mocht naar d
lAca-diemle te gaan.
,,Ik weet, dut jij overdaig niet kunt, Archy,
en dk durf ook niet hopen, <®-t se-il-
derij aangenomen is. Het zou grooter geluk
zijn dam ik verdiende. Ik, die mezelf zoo
ziek ma-akte en jou en Seppi zooveel last
bezorgde. Maar ik zou het toch zoo graag
willen wetten."
„.Te zult h-et weten, Cola; je moet zelf gaan
kijken» zoodra je daartoe in slaat bent," ant
woordde Archy.
Twee of drie dagen later kwaan Archy op
gewekter dan ooit binnen.
„Jij gaat vandaag eens uit rijlden, Cola",
zei hij vroolijk. ,,Lk heb een dag vrij-af gekre
gen cin dien zullen we niu eens goed beste
lden'. Er staat een rijtuig voor de deur, maak
(je dus maar gauw klaar."
,TIoö vriendelijk van je, Archy, om dadelijk
te kennen en nog wel een rij,tuig te bestellen
pok."
Zij reden d'oor de pairken en de heerlijke
iMe-iiluciht bracht een blosje -op de wangen
ivam den jongen schilder. Doch toen zij door
fcle s tra lien van Lo-nden reden en voor de
IA cade male stilhielden, werd Cola doodsbleek
ten begon hij te beven. Archy sprak hem moed
ïn.
„Houd je flink, Cola-, en hoop er het beste
wam!" fluisterde hij, terwijl hij zijn airm door
dien ram zijln vriend stak en hem naar bin
nen leidde.
„Arohy, weet jij er doms lets van?" mom
pelde Col ai zenuwachtig.
„Ik zeg ndlets, je moot zelf maar eens kij-
•11"* luidde het antwoord.
Zij betraden één der kleinere vertrekken
cn daar hing, prachtig belicht, de dierbare
schilderij,, die kalm op den verwarden Cola
scheen neer te zien.
„Heb je geen lubt teen rondedamsje te
doen?" riep Archy uit, op zijn gewone ma
nier met een grap de ontroering wegpraw
land, waarmee Cola te kampen had en die
hem ook niet wij liet.
Zij zochten een bank, want de arme, jon
ge mam kcxn spreken nog staan. Ee-nige mi
nuten later hoorden zij plot-selling de stem
ran miiinheer Crome, die vol lof ön geluk-
wenseh'em was.
,,Ik lieb bovendien goed nieuws", zei hij.
.Laa t ik j e mogen» voorst ellen aam iemand,
die je schilderij wensaht tie koop en en een
pendant er van tie bestellen. Em al ben je
nog jong. laat mij je nog -eens mogen zeggen,
dat ,ge een groot kunstenaar ziji."
„Wal ze.g je daar wel ran. Cola?" vroeg
Archy, toen zij weer naar huis reden.
Co-la vouwde de handen. „God zij rtedankt!"
was al, wat hij zeggen Icon.
HOOFDSTUK XX.
Slot.
Ik heb weinig meer Oe ver lellen, wamt Cola
tvfonHil is nog jong en het meest begaafde
jongmensch moeit ja-ren lang bard werken,
vóór hij een groot schilder is.
Onze Italiaan volgt het spoor ram vele zij
ner beroemde lamdgenooien. Ilij studeert
liard en' legt ziek met hart en ziel op zijn
kunst tote. Hiet volgend jaar hoopt hij met
fcij-n trouwe Seppi naar Rome te gaan.
Als ge den jongen kunstenaar naar huis
wilt volgen-, zult ge hem in een aardig huisje
aiem binnengaan, dat silnds eendgem tijd zijn
eigendom is geworden. H-et gaat hem goed
en hij toomt, dait in weerwil ran mijnheer
Grome's voorspelling, een schilder van his
torische figuren niet van honger em' gebrek
behoeft om be komen. Arlak biji hét giezellrige
hudsjo vam den jongen schilder is dat ram
zijn vriend den handelsman. Ook Archibald
M'Kaye komt vooruit in de wereld en is nog
taltijid de ka-lme, niet veel woorden: sprekende
lArchy gebleven, die echter een warm hart
heeft voor degenen, die hij ÜefheefL Dit laat
ste katn niemand beber getuigen dam Cola
Monti.
De twee vrienden hebben de voorgenomen
reis maar Schotland ondernomen hoewel
teerst verleden jaar en de familiegroep
Werd inderdaad geschilderd Iedereen vond
bet een prachtig werk, allen, behalve de
schilder zelf, die nlitet tevreden is over de
hoofden, vooral nliet over dat van de lieve
tf-essie De schilderij heeft voor de familie
onschatbare waarde gekregen, want de grij-
c vader is den vorigon wintier op het kleine
Scholsihe kerkhof ter nuste gelegd. Archy
paat ziin moeder en zusJtier halen om met hen
samen be wonen. Doch het is best mogelijk,
dat dlL't gocdl |0veriegde plain «Bet Enger
verwezenlijkt za-l worden dan tot Co-la's té*
rugkeer uit Rome.
Laten we nu beiden Arohy en Cola
verlaten. Zij gaan een mooie t-otekomst lege-
moet. Zij zuilen verschillende wegen bewan
delen; de een zall een beroemd schilder en
de ander een groot handelsman warden.
EINDE.
Tusschen luchft en waieg*.
N-a-ar Jiïjalmar Hjorih Boyesen.
Bewerkt door C. II.
I.
„LJsland is het mooiste land, dal door de
zon beschenen wordt", zei Sitgurd Sigurd-
sen tegen zijn beide zoons.
„Hoe weet u dat, rader?" vr-oeg Thoralf,
de oudste der beide jongens, „als u nooit er-i
gens anders geweest zijn?"
„Dat voel ik in mijn hart", antwoordde Si
gurd geroerd.
„Het is toch eigenlijk een kwestie vare
smaak," merkte de zoon op. „Ik geloof, dab
als het mij gevraagd werd, ik ook in een)
ander land tevreden zou zijn."
„Je moest je schamen," voegde zijn vader
hem toe. „Je verdient niet den naam ram
IJslander, als je niet inziet, welk een voorJ
recht het is in zoon prachtig land -geboren/
te zijn."
„Ik wilde wel, dat het minder mooi was,
doch meer zaken opleverde om te eten",
mompelde Thoralf. „Gezouten kabeljauw mag
dan gezond zijn voor den geest, het ligt toch
maar zwaar in de maag, vooral als je heb
driemaal per dag eet."
„Je moest dankbaar zijn-, dat je nog kabel
jauw hebt en niet als de wilden op een eiland:
in de Zuidzee van planten behoeft le leven."
Sigurd trad de hul binnen en liet de beidé
jongens alleen.
,Je moest zulke dingen niet tegen va den
zeggen, Thoralf", zei Jens met eenige meer
derheid. „Vader werkt zoo hard en ziet niet
gaarne dat één onzer ontevreden is."
„Dat is het juist", antwoordde de oudste
broer, „hij werkt hard en ziet toch maar neb
kans om den honger buiten de deur te hou-»
den. -Dat maakt mij juist ontevreden met dit)
land. Als hij in een ander land even hard!
werkte, zou liij in overvloed kunnen leven;'
in Amerika zou hij zelfs rijk worden".
Dit gesprek had op een laten herfstdag
plaats voor oen visschorshut op de noord-'
westkust van IJsland. Er blies een koude
poolwind. De oceaan, -die zich op eenige hon
derd voet afsta nids bevond, bulderde als -een!
woedend dier, schudde zijn schuimende ma
nen en sloeg deze tegen de zwarte wolleen».
Met elke nieuwe windvlaag kletterde het)
zou to wa ter tegien de ramen en den schoor-'
steen, die aan den ka-nit, vanwaar de windl
kwam, wit zag van opgedroogd schuim. Aan|
de muren hingen groote netten en zelfs dé
deuropening -was daarmee gedrapeerd, zoo-»
dat ide sit-ukken kuric iemand, die binnen-)
kwam, dikwijls in het -gezicht sloegen.
Onder een houten afdak zag men een sta
pel turven, terwijl een voorraad van dezelfde
brandstof in een boot aan het strand lag, web
ke do jongens bezig geweest waren te lossen,
toen de storm opstak.
Er groeien geen boomen meer op IJsland,
behalve dc kromme dwergeiken, die als een)
slang over den grond kruipen en, zoo zij all
hun hoofd durven opheffen, niet meer dab
vior of vijf voet hoog worden. In *ofude tij
den, welke in de sagen der twaalfde en 'der
tiende eeuw beschreven worden, had IJsland:
niet alleen groote berkenbosschen, doch
waarschijnlijk ook mas-tbosschen. Zij werden
echter uitgeroeid en het klimaat werd lang
zamerhand kouder, zoodat nu zelfs de krach
tigste boom, als het gelukt, hem op een be
schut plekje wortel te doen schieten, n ooi tl
tot wasdom komt. Daarom branden de IJs
land ers turf en gebruiken zij voor -het bou
wen hunner huizen hout, dat van de bosch-
rijke eilanden langs de Golf van Mexico aan-»
gevoerd wordt.
„Als h-et zoo blijft waaien", zei Thoralf, ter
wijl hij met een kennersblik naar -den zwar
ten horizont keek, „zullen wij niet kunn-eni
gaan visxehen en moeder ziegt, dat de voor
raad bijna op is."
„Ik zou wel willen, dat de wind ons eer*
Engelschman op de kust wierp", merkte do
jongste broer op. „Engelschcn hebben altijd
zooveel geld en willen wel betalen voor allesl
waf ze zien.
„Als je to-ch aan het wenschen bent, waar-»
om wenschje dan geen Amerikaan? Ameri
kanen hebben geld bij hoopon cn het lean
hun heelemaal niet schelen, wat zij er meel
doen. Daarom zou ik graag oen Amerikaan!
iijn".
„J!a, laten we op een paar Amerikanen!
hopen. Dat zou ons goed door iden winter*
heen helpen. Maar ik ben bang, dat het reeclsl
te ver in den tijd is om nog vreemdelingen te
versvachten."
De twee jongens babbelden nog door, ter-»
Wijl zij bezig waren met hun houtsnijwerk,
dat zij hoopten aan oen of anderen vreemJ
delingen te verkoopen.
Thoralf was zestien jaar en- lang voor zij-nl
leeftijd. Zijn rug was gebogen door het zwtare
werk, dat hij op te jeugdigen leeftijd verricht
had. Zijn uiterlijk was vrij knap, hoewel hij]
hoekige trekken en een verweerd gelaat ha dl
Ook zag hiji er ouder uit dan hij in werkelijk
heid was.
Jens, de jongste broer, was veertien jaar 'n
de lieveling van zijn moeder. Dit kwam, door
dat hij veel zwakker en tengerder dan Tho->
ralf was en meer haar teerdere zorgen tnoo-
dig had dan de sterke, oudste jongen.
II.
de sintels dwarrelden in het rond; zij dron
gen zelfs door tot in dte bedstede cn vielen
op de hoofden der sla penden.
Thoralf cn .Tens lagen in him bedstee
naar het loeien van den storm te luisteren,
Thoralf dommelde elk oogenblik in en pro-*
beerde zich zachtjes los te maken uit de ar-J
men van zijn angstigen broer; maar Jens lagj
met wijd opengesperde oogen in de duister
nis te staren. Nu en dan keek hij uit dé
bedstee, totdat een verblindende aschregei*
-hem noodzaakte zijn gezicht onder dc scha
pevacht te verbergen.
Hij rilde van angst en steeds klonken de
woorden van zijn vader „IJsland is het mooi
ste land, dat door de zon beschenen wordt",
liem ironisch in de ooren. Voor het eerst in'
zijn leven begon hij zich af te vragen, of zijn
vader zich ook vergissen kon, of misschien;
verblind was door de lief-de voor zijn land.
Doch onmiddellijk had de jongen spijt van'
zijn twijfel en herhaalde hij, als om zich zelf1
in weerwil van alles le overtuigen, het vader
landlievende motto, totdat hij in slaap viel.
Het was nog pikdonker in het vertrek, toen.
hij door zijn vad-er, die zich over hem heen'
boog, -gewekt werd.
„Slaap maar d'oor, jongen," z-ei Sigurd;
„ik wilde je broer wakker maken, maar jouw)
niet.
„AVat is er, Vader? Wat is er -gebeurd?"
riep Jons, terwijl hij overeind kwam en dé
asch uit zijn oogen wreef.
„We zijn ingesneeuwd," zei zijn vader
kalm. „Ilc denk, dat het zoowat negen uur zal
zijn, maar er dringt geen enkele lichtstraal
door de ramen. Ik heb Thoralf noodig om
mij de deur open te helpen maken."
Thoralf werd nu ook wakker en kleedde
zich vlug aan. De duisternis, de vochtige
koude en de gesloten vensterluiken maakten
diepen indruk op hem. Hij had een .gevoel,
alsof er een ongeluk gebeurd was of gebeu
ren zou. Sigurd nam een stuk hout en stak
dat in -een scheur in. den muur. De storm
scheen voorbij te zijn; eeai vreemde stilte als
van een kerkhof hccrschte zoowel builen als
binnen. In den haard lagen eenige kleine
stukjes hout te 'knetteren.
„Neem de sneeuwschoppen mee, Thoialf,"-
Sigurd. „Vlug, we mogen geen tijd ver
liezen."
„Die zijn in de schuur," antwoordde Tho
ralf.
„Dat is al heel ongelukkig," hernam zijni
vader, „dan zullen we onze handen moeien
gebruiken 1"
De deur ging -naar buiten open cn het was-
slechts met de grootste inspanning, dat va
der en zoon haar een klein eindje konden
open schuiven-. De storm had de sneeuw er
met zooveel kracht tegenaan gejaagd, dat
hun pogingen nauwelijks eenigen invloed1
schenen te hebben op den witten muur, -die
zich voor hen verhief.
„Dit is geen gewone sneeuwstorm, Vader,
zei de jongen; „we zullen er minstens eenf
geheelen dag voor noodig hebben. Laat ik!
liever probeeren mij door den schoorsteen)
een weg te banen."
„Maar je zou in den schoorsteen kunnen
blijven steken cn een ongeluk krijgen," zeil
zijn va-der bezorgd,
„Onkruid vergaat niet, Vader," antwoordde/
Thoralf.
„Ga voor den schoorsteen staan, Vader,
dan zal ik op uw schouders klimmen," steldé
de jongen voo-r.
Schoorvoetend voldeed Sig-urd aan het ver-'
zoek van zijn zoon, die nu tegen zijn vader)
opklom. Hij trok zijn gebreide wollen muts
over oogen en ooren om hem voor rook en
sneeuw te beschermen. Daarna zocht hij een-
plaats om zijn voeten op le zetten.
„Geef mij mijn schapenvacht,riep hij naar
beneden; „het is verschrikkelijk koud."
De schapevaclit werd liem op het eindé
van een stok overhandigd. Met moeite Irolo
Thoralf haar aan en knoopte hij haar dicht.
Daarna sloeg hij voorzichtig de kleppen vanf
zijn muts op en waagde zijn neus bulten den'
schoorsteen. Dit was geen aangename ge
waa-rwording. Zoo ver liij zien kon, was alles
bedekt met sneeuw, die de storm hier en daarf
tot bergen had opgewaaid. liet zag er voor
den jongen verre van aanlokkelijk uit, dochJ
vanaf zijn prilste jeugd was hij eraan -ge-f
wend geweest met de elementen te kampen!
en hij liet zich niet spoedig uit het veld slaan».
Hij klom over den rand van den schoor
steen en liet zich van het dak glijden, in da
richting van de schuur. Hij leek meer op een1
ijsbeer dan op een jongen, zoowas hij, van heti
hoofd tot de voeten met sneeuw bedekt. Toen»
liij van het dak afgegleden was, deed hij een
een sprong naar de schuur. Hij had gedacht,
dat het heel moeilijk zou zijn, deze te herei
ken, maar de sneeuw was zoo zacht als dons,
zoodat hij zonder al te veel moeite de de/un
kon vinden. Gelukkig stond de wind juist op
den anderen kant, zoodat Thoralf de deur ge
makkelijk open kon krijgen. Hij pakte eeri
voorraad turven in -een mand, die hij op zijn-
rug bond. Met een sneeuwschop groef hij eeni
tunnel naar het raam van hun huisje, dat het
meest dichtbij wa-s. Daar -de afstand niet)
groot was, gelukte dit hem vrij spoedig. Het
raam werd geopend, -en de mand met turf,
twee sneeuwschoppen en twee paar ski's x)
aangegeven.
Thoralf bedacht nu, dat hij zich heel wat
moeite had kunnen besparen, door het raam
in plaats van den schoorsteen gekozen te heb
ben, om zich oen weg naar buiten te banen,
Hij meende echter, dat de sneeuw overal zoo»
hcog opgestuwd zou liggen als voor de deur.
Zijn moeder, die al haar best had gedaan
om kleinen Jlens warm te houden, schonk
hem gauw heete koffie in en Thoralf viel als
een hongerige wolf op het ontbijt aan, zelfs
al smaakte het zooals alles in IJsland naar,
zouteviisch.
(Slot volgt.)
3GB
„Twee kleine vreemdelingen"*
Den geheelen nacht loeide de storm om del
hut; hij deed de ramen rammelen, de muren
schudden en -de deur kraken. Soms huilde hiji
afschuwelijk door den schoorsteen en joeg
de asch in den haard als sneeuw door de ka
mer. Natuurlijk was het vuur gedoofd, rnaad
1'.
Hans eu Daisy, aan het strand,
maken samen eens een praatje;
Daisy komt uit Engeland,
Hans i's een klein Duitsch soldaatje
ieder babbelt, onverstoord,
in zijn eigeaï taaltje voort.
Hans vertelt haar van het fort,
dat hij1 maakte met zijn zusje,
cn dat Daisy nu mag zien
voor d'énita*co-prijs van een kusje;
diepe grachten zijn er om
ook heelt hij een groote Iroml
3.
Daarop kan hij roffels slaan
Lroni-bom-bom en dan marcheeren
ferm zijn broers; als- Daisy 't wil,
zal Hans 't haar ook wel gauw leeren
Da.isy lacht maar, kijkt hem aan,
maar heelt er nik-ts van verstaan.
4.
Kleine Daisy, op haar beurt,
wil ook Hansje wat vertellen
en zegt, dat zij nu bij Nurse
al leert kleine woordjes spellen)!
vi-iulit haar vriendje haar niet knap? «4
maar Hans lacht als om oen grap.
Daisy wordt een beetje boos;
neen, 't is heel niet om le lachen
zij 'bedenkt zich en wijst dan
naiar het Badhuis, waar de vlaggen
vroolijk wapp'ren in den wind;
hoe of Hansje die wel vindt?
6.
Kent hij ook de kleuren al?
Daisy wel; nu moet hij 's liooren!
maar Hans, die haar niet begrijpt;
heeft op eens zijn tong verloren,
Ikeert zich met een rukje o-m,
en blijft voor haar vleien stom.
7.
Hans en Daisy aan hét strand,
komt, sluit samen gauw weer vrede!
da-t j'elkandcr niet verstaat
is voor boos zijn toch geen*reden
kijkt elkaar weer vroolijk aan,
vóórdat jullie spelen gaan!
Hermanns
Ski's zijn e«ii soorfc heel lang«, van voren om
hoog gebogen schaatsen, die in 't midden onder de
voeten gebonden vonden en vaarmee dc bcwoner3
van sneeuvstreken over de ultge&trekti» sneeuwvel
den voortijlen.
Van alles wat.
Een vogel, die schaapherder is.
Dial een houd top een kudde schapen, past,
viindieu we h/etel gewéon. Maar héb je wiel
eens géhoord vlam eien vogel, diie schaapher
der is? Dat' lclüUkl' vreemd. En Htouli as er in
Zuid-Amenika' zoo'ii vogel, namelijk i'n Vene
zuela. Dat is dc Ikiratan-vogeL
Bern; kinaanvotgel is -een groot dier op lan
ge piooUeiu tem dlie poto'fieu bew-ijzem hem be-
Ldrte dien slem diam rijn- vleu-geüs. Wanneer hij
Zti'ch vlug wil voo-r the wegenzal hij it eerder
op een lteopen zétten diam do vDeuge'lsi uil-
sla/an. Gewoonlijk stappen kraanvogels ïoind
■op eon klauabtliig-stajli'sge manier. Maar nog
grappiger is 't oan naar ze té kijken-, wan
néér zij. zich vrtotelijk vo/elén, wamt dan» hup
pelen cm dian-sem ziji met als sptellendJe kinde
ren.
Ziji leven in grtö'ote kudden» in. dte botsschem,
en maken hun messen «op dien grond». In élk
nes-U Bi'gt moest-ail eem tiental citeren, dii-e bleek
groen 'ran, klteur ziijn. Do baby-kraanvogel
ho/udlt zijn donzig jas jé verscheidene weken,
en dan. pa|9 gaan, z-ijn veteren' gro/etften.
Ben lainigémaalkté lcnaauvoigei kap heel
nuli'ig zijn-. Hij dOtet 't werk van teem her-
dtersholnd bij oen' kuddte schapen, oif past op
een, t/roelp eenden en kippen. Dat eenden
molest in 't waiter leven, hinderf ni-et, want
eten kraardvogel kan ook zwemmen.
Ben taimm-ei kraanvogtel toont veel géhecht-
hteid aam zijn meester, en wordt) graag d'oor
helm igtesitireeld. Komt zijn meestér ifn gevaar,
dojn zul de kraanvogel alles dtoem omi hem
te verdedigen-, en hij deinst voor niets terug,
want hij 'is -een mceidioe vo-geL
Gedachten lezen.
Op de volgende manier loam je voor een
geidaioh Itenleiz-er doo rgaa n
Je zegt Itegien iemand: denk aam een getal,
maar zeig t milet." „Klaar?" „Ja".
Daai zle-g je: fel e'r in geidatehtem 1 bij
n-cem liet geiled' djartl }e> nu hdbt gekregen dluib-
Ibtel - Hel •er een bi) 'tel éi' nu Wet geillail bij
dat jé eertsit/in gedachte genomen hebt. Noem
mij n-u hest etindcijfor."
De -gedaich'ltenlezjer trekt in ©Hiilllie van dat
eindcijfer 3 af, en -dan is het dierd'e d'e>el ram
die rcslü gelijk aa'n hot geheime getal, waar
aan dte ander 't eerst gedaiaht beteft. Als de
godaichlllenlezer dat getal moenit, zal de an
der hom zeker verhrvasd aankijken.
Ter raiklluftdldlijjkiiuig hefc votgemdie voor
beeld:
Iémand h'eeDli in stMlte het getal 4 genomen.
Tel er één bij., zeg je, (dus wordt 't 5.) N-eem
liet verkregen getaif duibbel, (dus wolrdt 't 10.)
Ted er een bijl (dat1 wordt 11) eln dan het ge
heime geilail er bij' (dus 5 ér bij) wordt 15. Dit
gtetta-1 wordib h-airdioip geteegd. Nu gaoit dte ge-
da-chtenLe-zer aan 't werk: hij trekt -er 3 af,
er blijfli 12 over, neemt daar 't derdé de>eJ
'van, t geen 4 isi. Nu roept hij: „4 ds1 'ti ge
tal dial! j'e in stilte genoonem htebt."
Dit kunstje gaat met a-lle gtertaillen op.
Een zwevend ei.
Eien tel in een vüoteüQtof te» laiten zwev-en,
dal ds tte v,e!e£L gteizégd'! W-anJt het een of ardder
volorwerp kan immers aillée>n dan in een
vl'oeiaDof zwevende blijven, wanneer het een
zelfde stoter tel ijk gewicht heeft als -de vloeir
slboif. Om ddt kunstje He vohtoteitem moet je
datn ook ttwe-eërleii vloeistof in écm glaizcn
iptob doen. Eierst wterdt de glazen» pot half
voil gedaan mét) water, waarin veel ztouit is
lo|pgeïioisb. Vul dan de poit rarder bij met ge
woon waiter, maar Langzaam en voorzich
tig. Het zouMe wai'jer is zwaarder don h)et
igewtelne wa'lter en hot zal zich dus rtftet ton*
idterteen vermengén. Daardoor krijg jö eten
girens fussehen de kwee soorten van waiter.
Die grenis is bijna niet lie zién.
"Wanneer jé nu een ei Voorzichtig in het
wartjer Laait glijden, zal 't teerst leveni op en
nte«r gaan dia Ml w>atea% ei> dla-n op hiet zoutte
watter blijvten dirfjven. Het lijkt don net of het
eö dn het waiter zweeft, en, ra or iemand di*©
er de verklaring niet van wcteb, is da.t een
wondieriijk flozdteht-
Een kunstlievende leeuwin.
Dart ddiera-n ge^c-1 hebben voor muziek
is bekend. Maar dat zij ook oog hebben voot
een gtoe'de tieehenin.g is mfiindcr bekeand. En
toch heeft een' schild-er te Ne-w-York dit' on
dervonden, lieten hij in den- dli'c-i orllfuiin aldnaai
wilde betestcn za»t tie schéttséiu Hij probteeirdnj
die unitdrukking van» verschillende diiércnkop-
pe-ni te téeken-en, en werkte daaiteni (lichl
(bij. die bood/cn. Ec-n léeuw ini rust', een k>e*
rende Hijger, eten- panter nuc-t vurige oogen,
dat ojll-ep schelsitc hij haastig met -enkele lijr
nen-, oandait- hij llc-ilk^nb wteer iie-ls «ndors
dat liij beiekenien Wrl-de. Hij bemerkte dat een
leeuwin, Manila gcheeten, aandachtig naar
hem ke.ek. Voor d-ö aardiiighrid lideld hij zijn
schétsboék vlak voor -de trahes, ten» sloteg da
bladen een voor con om. Eorsl ldtet li»ij haox
verschillendle dliiere-n in rutet zién. 't Leek ^vel
of zij er opmerkzaam naai' keek, hotewél da
l!edoeningen hteel lcledn waren. Ik wrbetelid
't mie maar, d!acht de schilder, mtear sloeg
tio'oh hot blad- n-o-g eens -om», 't Was een iteöfl.-
wenkcui) met een woieslie uildnikkiiJng. On
middellijk sprong -dle lieeanwam. met eten wd^
den kreert) naar raren, sl5o»eg haar Iclaiuw tus
schen die titeil'ies én haid bijna dé' haui-di vam
den, schiflidjer gég-repen. die hiet bo'ékje liaas-
ti-g 'tlorug ttnok. Dalt' ddler begrijipt mfijii tee-
kéningeni, diacht die schilder, maar o-m zich
tie tovéhlluiilgén dart 't geein l-oe-ralligltcid was,
riep hij dtetu dliterenoippasscr, vcrlckHe hem
het géval, eln vroteg hem of zij er nog eens
samen die proef van nomen zJtoiwlten.
Dit gebeurde, Wbea* hel) de schilder de
schetsjes van dte dieren in rius-t aaan Manilla,
zijlen, cn met dezelfdte opmerkzaamheid wen
den zé dJoiofr haar békteken». Maar zoodra
haar die woeste leeuw werd gettoond, sprong
zij wteter naar Vorten en stoplliö eten wildé
kilcert! uit, allsef zij ztoo een §c\echt begin*
nen woau.
Wlanneer de l e-ekteningen gitooler ge we eist
wtunén en' lin naluuirlijké kleuren, zoiu 'li n-iet
zjoio vretemd zijn igeweesti. Maar dat een Icteu-
wih sellelisten in eien aaldbclc-ikjé herkende, be
wees wel diati ziji eten gioted verstand cn teem
schérp gézichts/v-erm-ogen had.
Om ie kfleuret?.
Groote zus en kleine zus.