dooi3 de dJeüj
Tassschen lucht en water.
(Slot).
III.
Vijf dagen waren er nu reeds voorbijge
gaan en nog altijd woc-dde de storm voort
De zee kon onmogelijk bereikt worden, zoo
dat niemand op vischvangst uitging. Vau den
•rooien voorraad gezouten visch, die in rijen
an de zoldering had gehangen, was nog
aaar één klein stukje over. Vader en Moedor
alen met treurige gezichten bij den haard,
fhoralf, die bezig was een pijp te snijden,
keek zijn vader plotseling aan en zei:
„Vader, hoe zou u hot vinden, als wij van
honger omkwamen?"
„God behoede ons daarvoor, jongen," ant
woordde zijn vader.
„Alleen als we zelf ons best doen," hernam
dé jongen ernstig. „We welen niet, hoe lang
de storm nog duren kan en het is toch beter
er op uit tc gaan, nu we nog krachtig en flink
zijn, dan tot later te wachtten, wanneer wij
waarschijnlijk door honger verzwakt zullen
zijn."
„Maar wat zou je dan willen doen, Tho
ralf?" vroeg zijn vader somber. „M.t dit weer
op zee gaan, zou al heel roekeloos zijn.
„Zeker, maar we kunnen de Punt op onze
ski's bereiken en daar misschien een paar
wilde ganzen schieten. Het is in ieder geval
beter dan van honger te sterven."
La ten we liever wachten,' hernam Si
gurd. „Voor vandaag hebben we nog genoeg
en morgen is de storm misschien, gaan lig-
gen."
„Zooals u wilt, vader," zei Thoralf «enigs
zins gekwetst, „maai' als u eens uit den
schoorsteen wilt 'kijken, zult u zien, dat er
nog geen verandering aan de lucht is."
Zijn vader antwoordde hier niet op, maar
nam een boek en begon te lezen. Al was hij
een eenvoudige visscher, hij las heel graag en
Icon zich gedurende de lange winteravonden
geheel in zijn boeken verdiepen. Zijn oudste
zoon vond, dat zijn vader er wel wat te veel
in opging, want menig.en keer, als Sigurd er
igenlijk op uit moest gaan, zat deze thuis
!e lezen. En Thoralf meende, dat dit oorzaak
was, dat zij altijd zoo arm bleven.
Den volgenden morgen, den zesden nadat
rij ingesneeuwd waren, klom Thoralf op zijn
bservatiepost den schoorsteen en zag
j tot zijn ontzetting, dat zijn voorspelling
itgekomen was. Weliswaar sneeuwde het
iet meer, maar het stormde harder dan ooit
a het was verschrikkelijk oud.
„Gaat u mee, Vader, of niet? vroeg hij, toen
':j zich weer in de kamer bevond. „Onze
ulste visch is nu op cn ons laatste brood zal
vcklra volgen."
„Ik ga mee, jongen," antwoordde Sigurd,
rwijl hij zijn boek schoorvoetend wegleg-
le.
„Hier is je schapenvacht. Sigurd," zei 2ijn
vrouw.
„En hier zijn uw ski's, uw wanten cn uw
muls," riep Thoralf, blij, dat zijn vader mee
wilde gaan.
Als Eskimo's ingepakt cn van lange stolc-
':en met paardenharen stroppen voorzien,
ringen zij voort op hun ski's. De wind blies
lu 11 in 't gezicht en dwong hen ich in zig-
ng-lijnen te bewegen, zooals een schip la-
eert in den storm. De Punt lag op ongeveer
•cn mijl afstand; dooh hoe goed zij de streek
iok kenden, tweemaal waren zij uit de goede
richting en ze moesten ieder oogenblik sstil-
riaan om weer op adem te komen. Na meer
'Un anderhalf uur bereikten zij de plaats van
estemming, maar tot hun niet geringe ont-
lellenis scheen de zee geheel verdwenen tc
ijn en zagen zij niets dan ijsscholsen, die
lot fantastische torens en bolwerken opgesla-
)cld waren. Aan alle kanten waren zij door
meeuw en ijs omgeven,
„We zijn verloren, Thoralf," mompelde zijn
vader, nadat zij eenige oogenblikken als ver-
wijfeld naar de ijsbergen hadden gekeken,
.lie de storm van de pool had aangevoerd;
„we hadden evengoed thuis kunnen blijven."
„De wind, die het ijs hierheen heeft ge
voerd, kan het ook weer weg doen drijven,"
antwoordde de zoon, terwijl hij -trachtte den
moed niot te verliezen.
„Ik zie niets levends", merkte Sigurd op,
terwijl hij in de richt'ng der zee tuurde.
„Ik ook niet," zei Thoralf „maar als we
gaan jagen misschien wel. Ik heb een touw
meegebracht en zal de ganzen en meeuwen
eens lusschen de rotsen gaan opzoeken."
„Ben je gele, jongen?" riep zijn varier ver
schrikt uit. „Daartoe geelt ik nooit mijn toe
stemming."
„Het kan niet anders, Vader", zei de jon
gen vastberaden. „Houdt u het eene eind se]ij,^ gekraak, Ti
van het touw vast, dan bind ik het andere om <]at het ijs door i
zijn stok sprong hij op de vooruitspringende
punt. I>ese was heel smal en glad. Toch ging
hij cr op zitten, zoodat zijn beenen bungel
den. De storm loeide om hem heen. Hij wist,
dat hier bij mooi weer veel wilde ganzen en
meeuwen te zien waren, doch ook nu kon
den zij niet ver weg zijn.
Maar wat was dal? Er schoen iets onder
hem te bewegen. Ja, daar zat een hcele rij
ganzen; eenige schenen de elementen tc wil
len trolseercn, anderen staken den kop in do
veeren en velen lagen dood lusschen de rot
sen.
Thoralf, lie vol vreugde de ganzen gade
sloeg, trof tin der dieren met den strop cn.
trok hem over het ijs. De gans klepte nog
eenige malen met haar vleugels, maar was
toen niet meer. Nummer twee onderging het
zelfde lot evenals drie, vier en vijf, zonder
dat de anderen, die geheel verdoofd
schenen to zijn
gens van Hunding, die aan den anderen kant
nu do Punt woonden en hij begreep, dat zij
zelfs zonder zijn vader sterk genoeg waren
om hem op te halen. De eenige moeilijkheid
was nu nog om het touw te grijpen, dat
builen zijn bereik hing.
„Zwaai hel touw heen en weert" riep hij en
onmiddellijk slingerde het zoo hevig, dat Tho-
if hot na eenige vruchtclooze pogingen grij
pen kon. Het om zijn middel vast te maken
en liet sein tot optrekken te geven was slechts
het werk van een oogenblik. De jongens van
Hunding trokken uit alle macht en hij steeg
steeds hooger. Op het laatst zag hij het blecke
gezicht van zijn vader, die „ngstig over den
afgrond keek. Maar 'hij zag nog een ander ge
laal, dat van een vrouwvan zijn moedert
Iemand ving hem in de armen op. Er kwam
een vreemde, weldadigo duizeligheid over
hem, zijn oogen waren door tranen verblind
stroop Vtii .was Tia1r kouds heroer-
moest eigenlijk zooveel koppen, staarten en
vellen hebben, dat ik er het heele bed mee
omringen kon, dan bleven de mollen er zeker
uit."
„Dan moet u bokking koopen, vader 1" zei
Hendrik, die dol was op een mootje.
„Ja jongen, dat zal ik maar doen. Hier heb
je een dubbeltje. Je zult er wel drie voor
krijgen. Ga die maar halen, dan kunnen we
ze straks bij het birood eten."
Hendrik weg! De winkelier wou hem er
een bij geven met een halven kop, maar daar
voor woeg bij een anderen. Och jongen, dat
geeft niets. Die is door de haaien gebeten.
Dat zijn nog -de slechtste niot", zei de man,
maar Hendrik wilde beslist vischjes hebben
met volslagen koppen.
Iiij lachte, omdat de winkelier de haaieni
de sohuld gaf. Hij had op een vischsloep, die
pas uit zee was gekomen, de visschers met
ging hij den tuin in. Hij keek naar den windi»
wijzer op het dak; de wind was Zuidl-Wieab
Dat moest hij weten, want wie een mol wU|
vangen, moet hem „tegen den wind in" bcM
sluipen, anders krijgt de mol hem in de ga.^
ten en dan wroet hij niet.
Hendrik keek naar 't postëleinbed. Waar*
adhtigl De mol was erl Duidelijk zag hij def
twiea groote molshoopen van den vorigen dai$
en daarnaast.het begin van een nieuwen!
hoop! 't Was al duidelijk te zien: een kleirta'
verhooging van zwarte, vochtige, glimmen-*
de aarde. Voorzichtig nu!
Hij liep, naar den windwijzer kijkend, eeu
eindje om, totdat hij in de goede richting
stond. Toen ,ging hij, terwijl hij de spade
met beide handen vasthield, op zijn teenen;
vooruit. Op een meter afstand bleef hij staai*
stipt kijkend naar de zwarte plek. Als de mol
nu eens wou wroeten! Dan zou hij snol éénf
den honger
zesde echter ha
kracht en joeg
deren op, die op
In alle holen en s
gekwaak en gek
met het gebulder
ontzettend om aar
Thoralf, die dri
geborgen had en
cn vasthield en o^
ich van zijn zilpla
met zijn volle gev
gen. Hij was op ih
tot ophijschen t
laatste gevangene,
uit alle macht aan
lager zakte dan
had liij stok en g
doch het viel hem
dan tegen een vo
ter zou slaan. Eer
hem. Dar hing lui
grond!
Hij werd duizel
kwam hem te hul
inspanning deed 1
verwachtte nu ni(
hem optrekken. M
het sein niet bea
één-, twee-, driem
weging in het tou
geen sprake. Toer.
den wakkeren jo
hem zou begeven,
„Vader!" riep
„waarom trekt u
Het geluid van
het gebulder van
antwoord. Nu wi
touw omhoog te
gelukkig nog bijtij
missen. Plotseling
van zijn Vader
grond.
„Het touw zal
„Ik heb het aan
Thoralf begrei
Door het slinger
het stuk tegen -de
zoodat zijn leve
een dunnen drar
een groote kalmt
wilde den dood
der onder de oc
„Ik zal probeer
de plaats, waar
zijn vader roeper
„Doe maar g<
jongen. „U kunt
liever wat zakke
plek vinden om i
opdagen."
Zijn vader vob
helaas, de vooru
bedoeld had, sta'
zijn voet op te
kon leder oogen
Plotseling lcre
kracht slingerde
de schok slingert
rots, waar hij ni
Gelukkig was
ders had hij not
staan, welke nu
uithouden tert: d
zou cr misschiei
Hij daoht aan
Het was nu hen
witte ijstorens, d
den. Om zijn ged
gon hij tc tellen,
of één der to:
tweede ook er
gen dacht, dat de
stand beroofd ha
lijk, dat hij dro
sterven. Nog een
die nu allen bew
mijn middel."
Na eenig tegenstribbelen gaf Sigurd toe. Hij
bond zijn ski's af en stak zijn voet zoo diep
in de sneeuw, totdat hij een stuk rots voelde,
bond het touw om zijn middel en strengelde
het om zijn handen. Toen hij hiermee klaar
was, gaf hij het teéken voor de gevaarlijke
onderneming. De Punt, die zich een heel eind
boven de zee verhief, was aan den wind
kant met bevroren sneeuw bedekt en aan den
anderen kant geheel kaal en naakt.
„Ziezoo!" riep Thoralf, „laat me nu maar
gaan en vier het touw niet meer, als ik er aan
ruik."
„Vooruit dan raaarl" antwoordde de va
der.
En langzaam, heel langzaam daalde Tho
ralf de rots af, die geen menschelijke voet
ooit betreden ad, In zijn hand had hij een
stok met den paardenharen strop cn over zijn
schouder hing zijn weilasch. Met wijd ge
opende oogen speurde hij in het rond, elke
spleet onderzoekend en zijn stok stekend in
alle gaten, waar hij -dacht, dat wat kon zit
ten. Soms dreigde een windvlaag hem mee-
doogenloos tegen den rotswand te slingeren,
doch gelukkig" wist hij door middel van zijn
Stok een botsing te voorkomen. Eindelijk ont
dekte hij een plaats, waar hij hoopte zijn voet
neer te kunnen zetten, want het touw striem
de hem om het middel, zoodat hij verlangde
een oogenblik uit te kunnen rusten. Hij gaf
het 6cin aan ziia vader en met behulp van
tÉWfl' Gferrïfseiï wer3 medegedeeld, dat de kos
ten van dit terrein voor de Gemeente 17 cent
per M.' was, (ik laat deze berekening voor
'den heer Gerritsen). Op dien maatstaf af
gaande, zullen wij dus, zooals ik reeds zeide,
een stevige reserve krijgen, maar de kosten
■.van de leening van den weg kalmpjes uit de
'gewone inkomsten laten betalen, omdat vol
gens deze verordening de gelden, of wel de
.winsten, niet tot de gewone huishoudelijke
.uitgaven zullen mogen gebruikt worden.
De gevolgen zijn dus, dat op dergelijke wij
ze noodzakelijke werken zullen moeten blij-
yen rusten of niet kunnen worden uitgevoerd.
Op deze gronden, Mijnheer de Voorzitter,
Üen ik verplicht, tegen de aangeboden balans
te stemmen.
j De Voorzitter: U hebt verschillende
bezwaren geopperd tegen het grondbedrijf,
6peciaal tegen de voorgestelde balans. B. en
i5V. zijn daarbij van dit idee uitgegaan, dat
.wij de zaak zoo kalm mogelijk moesten op
zetten. "Wij kunnen natuurlijk dit terrein op
eene hoogere waarde taxeeren en tegen die
getaxeerde waarde inbrengen, maar wat
hebt u daaraan? Alleen is de gemeente dan
zooveel rijker, maar het komt ten slotte neer
op een verschil in boeking. Ik kan niet begrij
pen, dat u daarom principieel bezwaar hebt
iegen deze balans, die trouwens jaarlijks
.vastgesteld wordt door den Raad. In art. 4
staat: „Voor het grondbedrijf wordt telken
jare een afzonderlijke begrooting opgemaakt,
.welke als bijlage aan de Gemeentebegrooting
.wordt toegevoegd, terwijl de rekening van
)iet Grondbedrijf als bijlage aan de Gemeen
d-rekening toegevoegd wordt. De artikelen
203 en 219 der Gemeentewet zijn op de be
grooting en de rekening van het Grondbedrijf
van toepassing. Te gelijk met de rekening
van ontvangsten en uitgaven leggen B. en \V.
telken jare aan den Raad over een balans,
wmst- en verliesrekening, voorzien van de
noodige toelichting. De Raad stelt de begroo
ting en de rekening van inkomsten en uitga
ven, alsmede de balans, winst- en verliesre
kening vóór of tegelijk met de Gemeente-be
grooting en rekening vast. Wat krijgt de Raad
daardoor dus? Een zeer goede gelegenheid
,om bij het sectic-onderzoek van dc begroo
ting de zaak kalm te beschouwen en de noo-
dige inlichtingen te vragen »aan B. en W. Het
doel is juist helderheid te verschaffen. De
heer Van Achterbergh sprak straks van een
•berekening van den grond van den heer In-
f'dewey. Die zal wel in het voordeel zijn van de
Gemeente, maar wanneer wij niet bij
-bezit afzonderlijk aanteekening houden van
de kosten van rioleering, bestrating enz., dan
zullen wij nooit weten, of wij op een bepaal
den post winst behalen. Juist omdat wij kla
ren wijn willen schenken moeten wij het zoo
inrichten.
In de toelichting op art. 15, die betrekking
heeft op „Birkhoven", hebben wij gezegd: dat
de waarde van den grond voor bouwterrein
bestemd, beheerscht wordt door de omgeving.
',Wij moeten een gedeelte der verkoopprijzen
.van den heer Indeweij als reserve houden
voor het terrein van „Birkhoven", en dat zul
len wij ook doen bij de terreinen onder Leus
den, waarvan wij den aankoop voorstellen.
Wat betreft art. 13, daarin wordt gezegd:
„Het in het vorig lid bedoelde fonds en c!.\t,
bedoeld in art. 8, tweede lid, wordt belegd op
de wijze, door den Raad tc bepalen." Men is
het cr vrijwel over eens, dat men met grond-
verkoop geen direct voordeel mag behalen.
Dit is natuurlijk een groot voordeel, want
daardoor zijn wij in de gelegenheid onze za
ken met kalm overleg af te wikkelen zonder
men inzicht hebben. Ik meen, 'dat B. cn W.
niet het minste bezwaar zullen hebben den
Raad geregeld inzage te geven in de boeken,
en niet het minst ter wille van het grondbe
drijf zijn B. en W. gekomen met het voorstel
tot instelling van een Commissie van finan
ciën. Ik geloof, dat wij in dit opzicht volko
men accoord gaan.
Dc beer Van Achterbergh: Mijnheer
de Voorzitter, mag ik nog even antwoorden?
U begint met uw aanhef, dat ik alleen spreek
over de balans. Dat is in zooverre waar, dat
u mij den pas hebt afgesneden, door te zeg
gen: wij komen later met een algemcene re
geling; welnu ik zal daarop wachten. Wij
hebben al meer over deze kwestie gesproken
en dan wordt men natuurlijk in het ongelijk
gesteld, cn daarom wil ik deze zaak nu in het
publiek behandelen. Dat is nogal glad! U zegt:
als wij het terrein van 2% H.A. zouden in
brengen voor f 170.000, dan zou daartegenover
toch behandelen zooals ieder particulier ze
zou opzetten.
De Voorzitter: Wij kunnen deze dis
cussie nu toch wel beëindigen, wij komen
steeds tot herhalingen.
De heer Veis II e y n: Mijnheer de Voor
zitter! Ik geloof, dat de heer Van Achterbergh
toch wel mag waardeeren, dat B. en W. de
zaak op zoon soliede basis hebben opgezet,
en ik geloof dan ook, dat de discussie die hier
gevoerd is de Gemeente het vertrouwen zal
geven, dat het grondbedrijf zoo soliede moge
lijk is opgezet op een basis die uitzicht geeft
op zulke prachtige resultaten als de heer Van
Achterbergh nu al meent te zien.
De heer Van Achterbergh: Mijnheer
de Voorzitter, nu moet ik toch nog even ant
woorden. De heer Veis Heyn zegt: wij mogen
dankbaar zijn, dal de zaak zoo soliede is op
gezet. Maar ik vind dat juist geen soliditeit!
Wanneer deze zaak goed was opgezet, dan
staan f 70.000. Maar dat is abuis, want het moesten wij de gronden eerst laten taxeeren.
terrein mag niet hooger worden ingebracht
dan tegen dc schuld die er op drukt, en er
staat geen leening meer op dat terrein. Wij
krijgen dit terrein voor f4000 zonder leening.
U zegt: wij zouden dan f 166.000 meer bezit
krijgen, maar de bedoeling is, dat wij zullen
krijgen een zuivere rekening na vijf jaar. U
zegt: de balans is zuiver na te zien ieder jaar,
maar dat kan u niet en dat kan niemand. Eerst
als de waarde getaxeerd is, kunnen wij zien
hoeveel wij zijn vooruitgegaan, en dat krijgen
wij volgens deze verordening pas over tien
jaar.
De Voorzitter: Op fiet oogenblik ziet u
op de balans dezen post van f 77.000. Dat is
een sluitpost en hoe hooger men links den
post bezittingen stelt, des te hooger wordt de
sluitpost rechts. B. en W. zijn in overeen
stemming met de Commissie voor het grond
bedrijf van meening: laten wij de zaak zoo
veilig mogelijk aanleggen. U zeide, dat er vlak
in de buurt terrein was van f2.50 of in ieder
geval van meer dan hier staat. Ik geef toe,
dat de hier opgegeven waarde zeer laag is.
De heer Van Achterbergh: Mijnheer
dc Voorzitter, ik had minstens verwacht, dat
u den prijs zoudt stellen waartegen n op 28
Januari hebt voorgesteld het terrein te koo
pen van mevrouw Roos-Vlasman, dat is tegen
f 1.20. Ik heb het voorbeeld genoemd van
f2.50, maar die kwestie is nog in behande
ling.
De Voorzitter: Wij zeggen (in de lijn
ieder van art' "^c ree(*s aan de Gemeente toebe-
l van h°orendc gronden -worden ingebracht tegen
de waarde, zooals die door den Raad onder
goedkeuring van Gedeputeerde Staten, bij het
in werking treden van deze verordening zal
Dat behoeven dan niet de hoogste markten
te zijn, maar wanneer een stuk f 100.000
waard is, dan moet het niet voor f4000 wor
den ingebracht. De Gemeente heeft er geen
voor- of nadeel bij, maar wanneer het pu
bliek een oordeel moet vellen, dan moeten wij
ook met zuivere cijfers komen, en noch B. cn
W. noch wie dan ook zal in staat zijn met
de balans in handen te zeggen: dit zijn nu de
zuivere verdiensten. Wij hebben geen zuive
re officicclc gegevens. Als u dit stuk nu in
openbare veiling brengt dan brengt het geen
f 1000 maar f50.000 op.
De Voorzitter: Het is juist onze bedoe
ling er goed boek van te houden en zoo vei
lig mogelijk in zee te gaan. Daarom willen
wij vooruit een boekhouding aanleggen, en
als men dan later den grond hooger waar
deert, dan blij let het dat de Gemeente veilig
slaat.
Dc lieer Veis Heyn: Mijnheer de Voor
zitter, ik geloof, dat de heer Van Achterbergh
het vrijwel met mij eens is. Hij zal toch niet
ontkennen, dat de soliditeit veiliger staat
wanneer wij den grond lager inbrengen, dan
wanneer hij over vijf jaar wordt getaxeerd en
wij dan moeten zeggen: dat hebben wij nu
heel mooi ingebracht, maar intusschen staan
de prijzen zooveel lager. Wij kunnen er nu
slechts op vooruitgaan en dat noem ik solidi
teit.
De algemeene beraadslagingen .worden
gesloten.
Concept-besluit I wordt goed ge-
k e u r d zonder beraadslaging of stemming.
Concept-besluit II: Artt. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7,
8 en 9 worden goedgekeurd zónder
hoofdelijke stemming.
Art. 10: „Vijf jaar na het in werking
uren hij hac
hoeveel keel
schouwspel, dat
kend was, dat hi
gen den morgen
gon te worden, x
water onder zich
verdwenen in dt
opleverend vooi
ontmoeten.
De minuten ik
scheen Thoralf,
loopen was, sindï
Hij kneep zich Z ■•«---
te blijven, doch
dicht en zijn hoi
plotseling schrik!
tijd weer weg t<
kardnekkigen si
zag hij den dag
licht was nog maar heel flauw, maar den ar
men jongen gaf het hoop op redding. Er kwa
men tranen in zijn oogen, ilranen van dank
baarheid, dat het ergste nu voorbij was. Het
werd lichter en de wind ging liggen. Plotse
ling hoorde Thoralf verscheidene stemmen.
Hij probeerde op te zien, doch een vooruit
stekende punt belemmerde hem het uitzicht.
Weldra echter zag hij een stevig touw naar
beneden komen. Met al de kracht, waarover
hij beschikken kon beantwoordde hij het ge
roep. Daarop klonk er een luid „hoera!" van
boven. Hii herkende de stemmen van do ion-
f77.000, maar wanneer de boel gewaardeerd
wordt op de werkelijke waarde, dan zou het
niet f 77.000 zijn maar zooveel hooger. Dat
reusachtige verschil krijgt u nu over vijf jaar.
In dien lijd maken wij misschien een verlies,
maar toch is het eindresultaat, dat wij een
reusachtige winst hebben gemaakt, omdat'dc
ons ongerust tc maken. Dat is een groot, hoe- gronden tc laag zijn ingebracht. Kan de Raad
worden vastgesteld)" in art. 3: „Ter zake van treden van de verordening, en vervolgens tel
de gronden, welke bij de in werking treding kens na verloop van vijf jaar wordt de waar-
dezer verordening zullen worden ingebracht, f de van de in het bedrijf aanwezige gronden
mogen slechts als schuld ten laste van het 1 door een of meer daartoe door B. en W. aan
bedrijf worden gebracht de voor deze gron- j te wijzen deskundigen geschat. Deze schatting
den aangegane leeningen, voor zoover op geschiedt naar de volgende regelen:
dat oogenblik nog niet afgelost" Vandaar ook, gronden, welke in den staat, waarin zij ver
dat wij bij andere bezittingen weer een klei- keeren, reeds als bouwterrein kunnen wor-
ner bedrag hebben genoemd dan de aankoop- den geëxploiteerd, worden geschat op de ver
waarde. Hier doen wij vrijwel hetzelfde; ik moedelijke verkoopswaarde als bouwterrein,
zie geen verschil. in verband met de waarde van soortgelijke
De heer Van Achterbergh: Kijk eens,
Mijnbeer de Voorzitter, u bezit hier nu
wel niet direct op geldswaarde te schallen,
voordeel. Maar de rente van het rcscrvc-fonds
laten wij vloeien in de Gemeentekas, en door
fle nauwkeurige boekhouding voor ieder stuk
afzonderlijk zult gij in ons bedrijf een volko-
er nog wel in meegaan, dat, waar in de nabij
heid onderhandelingen worden gevoerd te
gen iets als f 2 50, deze gronden worden inge
bracht tegen 5% cent? Ik vind, dat die in
breng niet correct is. "Wij moeten de zaak
4
terreinen:
andere eigendommen worden geschat op de
vermoedelijke verkoopswaarde in den staat,
waarin zij verkeeren."
De heer Van Achterbergh: Mijnheer
de Voorzitter! Ik heb de eer het volgende
amendement in tc dienen: in plaats van „Vijf
jaar na" te lezen „Bij".
Dit voorstel wordt voldoende onder
steund.
De heer Jo rissen: Mijnheer de Voorzit
ter, zouden wij dan niet in strijd komen met
art. 2 dat wij reeds hebben vastgesteld en
waarin staat: „De reeds aan de Gemeente
toebehoorende gronden worden ingebracht
Dreng cue e<ens j>ij me.
Hendrik vond er vier.
„Niet genoeg", zei zijn vader, „maar we
zullen ze toch gebruiken."
Daarop maakte hij met >de spade in het
paadje naast het po&teleinbed een geul en
daar legde liij do vier koppen in, een de-
ciimeter van elkaar. Toen maakt© hij de geul
weer dicht.
„Waarom doét u dat, vader?" vroeg Hen
drik.
„Wel, daar hebben de mollen een hekel
aan, Ze kunnen niet teisen do vischlucht. IJ*
3.
Vijf kleine, kleine hoofdjes,
die breken zich er mee
wat d' uitkomst wel zal ^srezen'
yau 4 8 2,
4.
/Vijf kleine, kleine hamdjesf,
die krassen op de led,
en gaat het fout, dan es,
het tonsetlo óók bii.
7.
Vijf kleuters op een rijtje,
die helpen nu elkaar,
zoo komt er op hun leitje'
de som toch edndlijk klaar!
Herananhöi.