Qool3 de |)ea§d.
Tusschen lucht en water.
(Slot).
UI.
Vijf dagen waren er nu reeds voorbijge-
«aan cn nog altijd woedde de storm voort.
De zee ikon onmogelijk bereikt worden, zoo
dat niemand op vischvangst uitging. Van den
groolcn voorraad gezouten visch, die in rijen
an do zoldering had gehangen, was nog
naar één klein stukje over. Vader en Moeder
aten met treurige gezichten bij den haard.
FhoraH, die bezig was een pijp te snijden,
keek zijn vader plotseling aan en zei:
„Vader* hoe zou u het vinden, als wij van
honger omkwamen?"
„God behoede ons daarvoor, jongen," ant
woordde zijn vader.
„Alleen als we zelf ons best doen," hernam
de jongen ernstig. „We yrelen niet, hoe lang
do storm nog duren kan en het is toch beter
er op uit te gaan, nu we nog krachtig en flink
zijn, dan tot later te wachtten, wanneer wij
waarschijnlijk door honger verzwakt zullen
zijn."
„Maar wat zou je dan willen doen, Tho
ralf 7" vroeg zijn vader omber. „MjI dit weer
op zee gaan, zou al heel roekeloos zijn."
„Zeker, maai' we kunnen de Punt op onze
ski's bereiken en daar misschien een paar
wilde ganzen schieten. Het is in ieder geval
beter dan van honger te sterven."
„Laten we liever wachten,' hernam Si
gurd. „Voor vandaag hebben we nog genoeg
en morgen is de storm misschien gaan lig
gen."
„Zooals u wilt, yader," zei Thoralf ccnigs-
zins gekwetst, „maai* als u eens uit den
schoorsteen wilt 'kijken, zult u zien, dat er
nog geen verandering aan de lucht is."
Zijn vader antwoordde hier niet op, maar
nam een boek en begon te lezen. Al was hij
een eenvoudige visscher, hij las heel graag en
':on zich gedurende de lange winteravonden
geheel in zijn boeken verdiepen. Zijn oudste
zoon vond, dat zijn vader er wel wat te veel
in opging, want menigen keer, als Sigurd er
i igenlijk op uit moest gaan, zat deze thuis
'e lezen. En Thoralf meende, dat dit oorzaak
was, dat zij altijd zoo arm bleven.
Den volgenden morgen, den zesden nadat
:ij ingesneeuwd waren, klom Thoralf op zijn
bscrvaliepost den schoorsteen en zag
ij tot zijn ontzetting, dat zijn voorspelling
itgekomen was. Weliswaar sneeuwde het
iet meer, maar het stormde harder dan ooit
n het was verschrikkelijk oud.
..Gaat u mee, Vader, of niet? vroeg hij, toen
'ij zich weer in de kamer bevond. „Onze
i ritste visch is nu op en ons laatste brood zal
vcklra volgen."
„Ik ga mee, jongen," antwoordde Sigurd,
rwijl hij zijn hoek schoorvoetend wegleg'
Ie.
„Hier is je schapenvacht. Sigurd," zei zijn
vrouw.
„En hier zijn uw ski's, uw wanten en uw
muts," riep Thoralf, blij, dat zijn vader mee
wilde gaan.
Als Eskimo's ingepakt en van lange stok-
':en met paardenharen stroppen voorzien,
'ingen zij voort op hun ski's. De wind blies
ïun in 't gezicht en dwong hen ich in zig-
'.ag-lijnen te bewegen, zooals een schip la-
eert in den storm. De Punt lag op ongeveer
cn mijl afstand; dook hoe goed zij de streek
>ok kenden, tweemaal waren zij uit de goede
richting en «ze moesten ieder oogenblik stil
staan om weer op adem te komen. Na meer
■'■an anderhalf uur bereikten zij de plaats van
bestemming, maar tot hun niet geringe ont-
Lellenis scheen de zee geheel verdwenen te
zijn en zagen zij niets dan ijsscholsen, die
lot fantastische torens en bolwerken opgesta
peld waren. Aan alle kanlcn waren zij door
sneeuw en ijs omgeven.
„We zijn verloren, Thoralf," mompelde zijn
vader, nadat zij eenige oogenblikken als ver-
wijfcld naar de ijsbergen hadden gekeken,
lie de storm van de pool had aangevoerd;
„wfi hadden evengoed thuis kunnen blijven."
„De wind, 'die het ijs hierheen heeft ge
voerd, kan het ook weer weg doen drijven,"
antwoordde de zoon, terwijl hij trachtte den-
moed niet te verliezen.
„Ik zie niets levends", merkte Sigurd op,
terwijl hij in de richt'ng der zee tuurde.
„Ik ook niet,'1 zei Thoralf „maar als we
gaan jagen misschien wel. Ik heb een touw
meegebracht en zal >de ganzen en meeuwen
eens tusschen de rotsen gaan opzoeken."
,3©n je gele, jongen?" riep zijn vader ver
schillet uit. „Daartoe geeft ik nooit mijn toe
stemming."
„Het kan niet anders, Vader", zei de jon
gen vastberaden. „Houdt u het eene eind
van het touw vast, dan bind ik het andere om
mijn middel."
rNa «enig tegenstribbelen gaf Sigurd toe. Hij
bond zijn ski's af en stak zijn voet zoo diep
in de sneeuw, totdat hij een stuk rots voelde,
bond het touw om zijn middel en strengelde
het om zijn handen. Toen hij hiermee klaar
was, gaf hij het teeken voor de gevaarlijke
onderneming. De Punt, die zich een heel eind
boven de zee verhief, was aan den wind
kant met bevroren sneeuw hodekt en aan den
anderen kant geheel kaal en naakt.
„Ziezoo!" riep Thoralf, „laat me nu maar
gaan en vier het touw niet meer, als ik er aan
ruk."
„Vooruit dan maar!" antwoordde de va
der»
En langzaam, heel langzaam daalde Tho
ralf de rots af, die geen menschelijke voet
ooit betreden ad. In zijn hand had hij een
stok met den paardenharen strop en over zijn
schouder hing zijn weitasch. Met wijd ge
opende oogen speurde hij in het rond, elke
spleet onderzoekend en zijn stok stekend in
allo gaten, waar hij dacht, -dat wat kon zit
ten. Soms dreigde 'een windvlaag hem mee-
doogenloos legen den rotswand te slingeren,
doch gelukkig wist hij door middel van zijn
stok een hotsing te voorkomen. Eindelijk ont
dekte hij een plaats, waar hij hoopte zijn voet
neer te kunnen zetten, want het touw striem
de hem om het middel, zoodat hij verlangde
een oogenblik uit te kunnen rusten. Hij gaf
het 6ein aan ziin vader an met behub van
zijn stok sprong hij op de vooruitspringende
punt. Deze was heel smal en glad. Toch. ging
hij er op zitten, zoodat zijn boenen bungel
den. De storm loeide om hem heen. Hij wist,
dat hier bij mooi weer veel wilde ganzen en
meeuwen te zien waren, doch ook nu kon
den zij niet ver weg zijn.
Maar wat was dat? Er scheen iets onder
hem te bewegen. Ja, daar zat een heele rij
ganzen; 'eenige schenen de elementen te wil
len trotseeren, anderen slaken den kop in de
veeren en velen lagen dood tusschen de rot
sen.
Thoralf, lie vol vreugde de ganzen gade
sloeg, trof één der dieren met den strop en
trok hem over het ijs. De gans klepte nog
eenige malen met haar vleugels, maar was
toen niet meer. Nummer twee onderging het
zelfde lot evenals drie, yier en vijf, zonder
dat de anderen, die .geheel verdoofd
schenen to
den honger
zesde echter
kracht en jc
deren op, die
In alle holen
gekwaak en
met het gebul
ontzettend om
Thoralf, die
geborgen had
cn vasthield et
ich van zijn zi
met zijn volle
gen. Hij was c
tot ophijschei
laatste gevang*
uit alle macht
lager zakte d
had hij stok e
doch het viel 1
dan legen een
ter zou slaan,
hem. Dar hinf
grond 1
Hij werd du
kwam hem te
Inspanning dei
verwachtte nu
hem optrekken
het sein niet
één-, twee-, dr
weging in het
geen sprake. 1
den wakkeren
hem zou bagei
„Vader!" r
„waarom trek
Het geluid
het gebulder
antwoord. Nu
touw omhoog
gelukkig nog b
missen. Plotse,
van zijn Vat
grond.
„Het touw z
„Ik heb het a
Thoralf bey
Door het slir.
het stuk tegen
zoodat zijn 1
een dunnen c
een groobe ka
wilde den do
der onder de
„Ik zal prol:
de plaats, wa
zijn vader roe
„Doe maar
jongen. „U leu
liever wat za
plek vinden Oj
opdagen."
Zijn vader
helaas, de vo
bedoeld had,
zij.i voet op
kon leder oo(
Plotseling
kracht slingei
de schok sling
rots, waar hij
Gelukkig v
ders liad hij
staan, welke r.
uithouden to?i
zou er misse
Hij dacht aa
Het was nu
witte ijstorcin
den. Om zijn g
gon hij te telli
of één der
tweede ook
gen dacht, dat
stand beroofd
lijk, dat hij
sterven. Nog
die nu allen b
selijk gekraak,
dat het ijs doe
uren hij
hoeveel li
schouwspel, d.
kend was, dat
gen den morg
gon te worden
water onder z
verdwenen in
opleverend v
ontmoeten.
De minuten
scheen Thora]
loopen was, si
Hij kneep ziel
te blijven, doe
dicht en zijn
plotseling schr
lijd weer weg
hardnekkigen
zag hij den da
licht was nog maar" heel flauw, maar den ar
men jongen gaf het hoop op redding. Er kwa
men tranen in zijn oogen, tranen van dank
baarheid, dat het ergste nu voorbij was. Het
werd lichter en die wind ging liggen. Plotse
ling hoorde Thoralf verscheidene stemmen.
Hij probeerde op te zien, doch een vooruit
stekende punt belemmerde hem het uitzicht.
Weldra echter zag hij een stevig touw naar
beneden komen. Met al de ikracht, waarover
hij beschikken kon beantwoordde hij het ge
roep. Daarop klonk er een luid „hoera 1" van
hoven. Hü herkende de stemmen van do jon
gens van Hunding, 'die aan den andoren kant
au 'de Punt woonden en hij begreep, dat zij
zelfs zonder zijn vader sterk genoeg waren
om hem op te halen. De eenige moeilijkheid
was nu nog om het touw te grijpen, dat
buiten zijn bereik hing.
„Zwaai het louw heen cn weer!" riep hij en
onmiddellijk slingerde het zoo hevig, dat Tho-
]f het na eenige vrachtelooze pogingen grij
pen kon. Het om zijn middel vast te maken
en het sein tot optrekken te geven was slechts
het werk van een oogenblik. De jongens van
Hunding trokken uit alle macht en hij steeg
steeds hoogcr. Op het laatst zag liij het bleeko
gezicht van zijn vader, -die angstig over den
afgrond keek. Maar hij zag nog een ander ge
laal, dat van een vrouwvan zijn moeder!
Iemand ving hem in de armen op. Er kwam
een vreemde, weldadige duizeligheid over
hem, zijn oogen waren door tranen verblind
v.:: wïe* ni<xt waar hii wjjs. Iels konds berocr-
m-oest eigenlijk zooveel koppen, staarten en,
vellen hebben, dat ik er het heele bed meo
omringen kon, dan hieven de mollen, er zeker
uit."
„Dan moet u bokking koop en, vadert" zei
Hendrik, die dol was op een mootje.
„Ja jongen, dat zal ik maar doen. Hier heb
je een dubbeltje. Je zult er wel drie voor
krijgen. Ga dio maar halen, dan kunnen we
ze straks bij het brood eten."
Hendrik weg! De winkelier wou hem er
een hij geven met een halven kop, maar daar
voor vroeg hij een anderen. Och jongen, dat
geeft niets. Die is door de haaien gebeten.
Dat zijn nog die slechtste niet", zei de man,
maar Hendrik wilde beslist vischjes hebben
met volslagen koppen.
Hij lachte, omdat de winkelier de haaien
de schuld gaf. Ilij had op een vischsloep, <lle
pas uit zee was gekomen, de visschers met
ging hij den tuin in. Hij keek naar den win?»
wijzer op het dak; de wind was Zuidi-Wieau
Dat .moest hij weten, want wie een mol wU(
vangen, moet hem „tegen den wind in" be*
sluipen, anders krijgt de mol hem in de gaW
ten en dan wroet hij niet.
Hendrik keek naar 't posteleinbed. Waar**
adhtigl De mol was erl Duidelijk zag ihij del
twee groot e molshoopen van den vorigen da$
en daarnaasthet begin van een nieuwen!
hoop! 't Was al duidelijk te zien: een klehwl
verhooging van zwarte, vochtige, glimmen-*
de aarde. Voorzichtig nul
Hij liep, naar den windwijzer kijkend, een
eindje om, totdat hij In de goede richting}
stond. Toen .ging hij, terwijl hij de spade
met beide handen vasthield, op zijn teenen!
vooruit. Op eon meter afstand bleef hij staai*
stipt kijkend naar de zwarte plek. Als dc mol
nu eens wou wroeten! Dan zou hij) snel éènf
Hendrik vond er vier.
„Niet genoeg", zei zijn vader, „maar we
zullen zc toch gebruiken."
Daarop maakte hij met de spade in bet
paadje naast het posteleinbed een geul en
daar legde hij de vier koppen in, een de
cimeter van elkaar. Toen maakte hij de geul
weer dicht.
„Waarom doel u idat, vader?" vroeg Hen
drik.
„Wel, daar bobben de mollen een hekel
aan, Ze kunnen niet tejzen de yischluchl. li*
3.
Vijf kleine, kleine hoofdje^,
die breken zich er mee
wat d' uitkomst wel zal .wézëtn'
yan 4 8 2.
4.
(Vijf kleine, kleine handjes*,
die krassen op de led,
cn gaat het fout, dan tont êc
het tonaetio óók bil,
Vijf kleuters op een rijtje,
die helpen nu elkaar,
zoo komt er op hun leitje"
de som toch eindlijk klaar!
Her manna»