0ooi* de dJeü^d.
Waarom Nederland in 1913
ffeeat viert.
Zeker hebben jullie al druk hooren spre
ken over de feesten, die dit jaar gevierd,'de
'tentoonstellingen, die er gehouden zullen wor
den. Geheel Nederland viert feest en wel om-
Jat het juist een eeuw geleden is, dat ons
vaderland bevrijd werd van de Fransche
loverheersching.
Om jullie recht duidelijk te maken, waar
om dit voor onze landgenooten zulk een heu-
Igelijke gebeurtenis is, zal het noodig zijn je
het een en ander te herinneren, wat je den
kelijk al reeds uit de vnderlandsche geschie
denis hebt geleerd, maar dat je, naar ik ver
onderstel, nog wel eens in het kort bij elkan
der zult willen zien.
Wel twee eeuwen lang, van 1581 af, is ons
land een republiek geweest, dat is een land,
dat niet wordt geregeerd door een vorst,
maar door een vergadering van mannen, die
daartoe zijn verkozen door hot volk zelf.
Eigenlijk zou men kunnen zeggen, dat de
republiek der Vereenigde Nederlanden toen
bestond uit de vereeniging van zeven kleine
republieken, want elke der toenmalige zeven
provinciën werd bestuurd door baar eigen
verrfaJering, die den naam droeg van Staten
vergadering. Door die verschillende provin
ciën was echter een onderlinge verbintenis
gesloten tot gemeenschappelijke verdediging
tegen buitenlandsehe vijanden en tot weder-
tijdsche bescherming. Die verbintenis kent
ge onder den naam van Unie van Utrecht.
Doorgaans verkozen de Staten van elke
provincie tot uitvoering van hun besluiten
een ambtenaar, stadhouder geheeten, die
meestal ook met het opperbevel over de krijgs
macht belast was en als zoodanig den titel
voerde van kapitein-generaal en admiraal,
tenminste wanneer zijn ezag zich uitstrekte
over de geheele krijgsmacht der vereenigde
provinciën. Twee of meer provinciën kozen
wel eens een zelfden persoon tot hun ge-
meenschnppclijken stadhouder In enkele ge
westen had de stadhouder ook nog de be
voegdheid om de leden der stedelijke regee
ringen aan te stellen of te ontslaan, dc be
velhebbers bp het leger of oo de vloot te be
noemen en in de vergadering der Staten
4e zitlen. Ge ziet. dat zulle een stadhouder dus
een zeer aanzienlijke, ja, wel de hoogste
waardigheid in ons land bekleedde, en geen
wonder, dat daartoe gekozen werden leden
uit het vorstelijk stamhuis van Oranje-Nas-
sau, een geslacht, waaraan ons land zoo veel
verplichting had.
In 17-17 kwam hierin eenige verandering.
De toenmalige stadhouder van Friesland,
Groningen en Gelderland werd ook door de
andere provinciën, die sedert 1702 zonder
stadhouder waren, tot den hunnen aange
steld, on kort daarop ook door de meesten
tot erfelijk stadhouder in de manlijke en|
vrouwlijke linie, d. w. z. als hij geen zoon
had om hem op te volgen, kon dat zijn oud
ste dochter doen.
Zoo scheen het. of de stadhouder langza
merhand het geheele gezag als vorst des
lands in handen zou krijgen, maar terwijl
sommigen dit al ten tijde van "Willem I ge-
wenseht hadden, waren er ook altijd ande
ren geweest, die er even sterk tegen waren,
en dit kwam nu vooral uit. toen de groote
verwachtingen, die men van don nieuwen
stadhouder gekoesterd had. niet werden ver
vuld. Dat was echter niet de schuld van prins
Willem IV; de Nederlanders van 1748 waren
niet meer de Nederlanders van 1648 en nu
waren vele stedelijke regeeringen, die gedu
rende liet stadhouderloos bestuur eigenlijk
het bewind hadden gevoerd, omdat rij het
waren, die uit hun midden de afgevaardig
den voor de Provinciale Staten benoemden,
beducht dat de prins te veel invloed zou krij
gen. en daarom deden zij het zoo voorkomen,
alsof de achteruitgang van het land aan het
stadhouderschap te wijten was. Zoo ontston
den er twee partijen, stadhoudersgezinde!!,
Prinsgezinden dus, en tegen-stadhouderlijken,
die zich gewoonlijk Patriotten, d. 1. vader
landers, noemden.
Een treurige tijd brak er toen voor ons
land aan. Niets toch is voor een land onge
lukkiger dan dat er tweedracht heerscht. Nu
moet ge echter niet denken, dat het in ons
land alleen zoo gesteld was! O neen! Bijna
geheel Europa's staatkundige toestand was
wel een beetje ziek te noemen. Vele instel
lingen van vroegeren tijd bicken niet meer
aan de elschen des tijds te beantwoorden en
deden naar verandering wensehen. Niet wei
nig werkten daartoe mede de geschriften
van sommige Fransche wijsgeeren, die heel
mooi schenen, maar inderdaad zeer gevaar
lijke stellingen bevatten als b.v. dat alle men-
schen broeders en dus ook allen vrij en gelijk
waren; dat het volk eigenlijk heer en meester
was en de regeering slechts de dienaar des
volks, zoodat dit dus maar zelf te bepalen
bad hoe en door wie het zou geregeerd wor
den, en zoo al meer. Dat lijkt, als men het
leest, heel mooi, maar dan zouden ook alle
menschen even braaf en verstandig dienen
te wezen, en dat is, helaas, nog niet het ge
val, en zoolang het dat niet is, is een volk
Dog niet in staat zich zelf te regeeren.
Tn ons vaderland werden door velen gre
tig die geschriften gelezen, en die stellingen
maakten bij eenigeen, die er niet diep over
nadacht, nog ai ingang; maar vooral had dit
plaats in Frankrijk, niet zoozeer omdat die
schrijvers daar woonden, maar vooral ook
pmdat dit rijk door de verkwistingen der
regeering en de misbruiken, die er aan het
bof heerschten, in een jammerlijken toestand
verkeerde. Veel viel daar te herstellen cn te
hervormen, maar de weg, dien men er toe
Insloeg, bewees, dat het volk nog niet ver
standig genoeg was om zich zelf te regee
ren. Het sloeg tot de vreeselijkste uitersten
,over, nam zijn koning, Lodewijk XVI, gevan
gen en liet hem, zijn gemalin en duizenden,
die zich den haat der volksleiders op den hals
hadden gehaald, op het schavot onthoofden.
Zoo ver kwam het nu wel in ons land niet,
föaar het werd er toch al erg genoeg. De
patriotten moesten onderdoen voor de prlns-
geiinden, die door den koning van Pruisen,
wiens zuster met den stadhouder "Willem V
gehuwd, werden geholpen. Daarom we
ken velen van hen uit naar Frankrijk, waar
rij door hun geestverwanten met open armen
Bmrdan onfeuuigen. Huio werd htm daar toe
gezegd en ook verleend, niet alleen uit har
telijke broederschap, maar ook wel, omdat
Holland den naam had een rijk land te zijn
en rijkdom was nu juist niet hel deel van
de pas ontstane Fransche republiek. Een le
ger kwam naar ons land om de Nederlan
ders van den „aartsdwingeland" zoo be
titelden zij den goedaardigen Willem V te
bevrijden. De stadhouder, wel inziende, dat
hij tegen dc overmacht niet bestand zou zijn,
verliet met zijn gezin in 1795 het land en nam
de wijk naar Engeland.
Door hun vrienden werden de Fransehen
hier als verlossers ingehaald, vrijheidsboo-
men geplant en daar omheen gedanst, alle
rangen en titels, die onder broeders immers
niet te pas kwamen, afgeschaft, allen heet
ten burgers of burgeres, en de afzonderlijke
provincies verecnigd onder den naam van de
Bataafsche republiek. Voor al dat geluk en
die vrijheid vorderden onze bevrijders niet
meer dan honderd m i 11 i o e n guldens
voor oorlogskosten, terwijl zij zich bovendien
alles toeêigenen, wat in onze tuighuizen aan
geschut en krijgsbehoeften voorhanden was;
en dan wisten ze geen beter middel voor ons
om de pas verkregen vrijheid te bewaren,
dan dat we 25,000 van hun soldaten in dienst
namen, die we dan daarvoor natuurlijk moes
ten voeden, kleeden en hun traktement beta
len. En hoe was het nu toch eigenlijk met
die kostbare vrijheid gesteld? Alle wetten cn
besluiten, door onze volksvertegenwoor
digers genomen, moesten eerst door onzo
Fransche vrienden worden goedgekeurd.
Door die groote vriendschap met de Frr.n-
schen haalden we ons de vijandschap der
Engelsclien op den hals, die met Frankrijk
in oorlog waren. Zij ontnamen ons een groot
deel onzer Oost- en West-Indische bezittin
gen, versloegen in 1797 onze vloot bij Kam
perduin en haalden in 1799 wat er nog van
over was uit Texel weg, wat hun niet moeie-
lijk viel, daar het scheepsvolk, meest prins
gezind, weigerde te vechten.
Onze kusten waren nu weerloos en nog
hetzelfde jaar werd door een Engelsch-Rus-
sisch leger in Noord-Holland een landing on
dernomen, die ecliter tegenliep, waardooi;
de hoop op de terugkomst van het huis van
Oranje vernietigd werd.
Door die opeenvolgende omwentelingen
was er niet weinig verwarring ontstaan in
het bestuur der geldmiddelen.
's Lands schulden vermeerderden op schrik
barende wijze, zoodat de interest, die er jaar
lijks van moest betaald worden, weldra -»t
31 millioen klom. En ofschoon sedert 17 j5
de meeste middelen van bestaan kwijnden,
ja, de koophandel geheel stil stond, moest er
jaarlijks nog 61i millioen worden opgebracht
aan belastingen. Geen wonder, dat vele ge
goeden, om de wrange vruchten der vrijheid
te ontgaan, zich metterwoon buitenslands ves
tigden.
De hoop op betere tijden, die de vrede
van Amiëns, in 1802 gesloten, verwekte, was
spoedig in rook vervlogen. Binnen het jaar
toch ontbrandde de oorlog met nieuwe woe
de. De meeste koopvaardijschepen, die het
gewaagd hadden uit te loopen, werden door
de Engelschen genomen, waardoor onze han
delaren weder millioenen verloren. Een kost
bare vriendschap en een kostbare vrijheid,
niet waar?
Hoe weinig het met die vrijheid gemeend
was, zou al spoedig meer en meer blijken.
Onze vaderen, die zich altijd zoo naijverig
hadden betoond op de vrijheid, waarvoor
hun voorvaderen tachtig jaren lang in den
oorlog tegen Spanje goed en bloed hadden
veil gehad, onze voorouders werden dooi*
hun zoogenaamde broeders net behandeld of
zij een overwonnen volk waren.
In Frankrijk had Napoleon, zooals ge weet,
zien te bewerken, dat hij aan het hoofd der
Fransche republiek werd gesteld. Om de
schitterende overwinningen door hem be
haald werd hij door de soldaten en het groot
ste deel van het volk evenzeer bemind en als
vereerd en zoo begreep hij nog wel een stap
verder te kunnen gaan; in 1801 liet hij zich
tot keizer uitroepen. Hij breidde het grond
gebied van zijn rijk al meer en meer uit en
om onze landgenooten langzamerhand aan
het éénhoofdig bestuur te wennen, benoem
de hij in 1805 Rutger Jan Schlmmelpenninck,
wiens bekwaamheid hij bij de vredesonder
handelingen van Aaniêns had leeren kennen,
tot bestuurder van ons land, met den titel
van Raadpensionaris. Deze aanvaardde die
betrekking schoorvoetend en enkel om nog
grootere onheilen te voorkomen, want Napo
leon had gedreigd, dat hij anders ons land
bij Frankrijk zou inlijven! 't "Was dan ook
een moeielijke taak voor den Raadpensiona
ris, want door al die omwentelingen waren de
zaken des lands niet weinig In de war. Vol
ijver was hij werkzaam voor zijn vaderland;
maar dat was niet wat Napoleon wenschte.
Deze nam dan ook al spoedig een oogziekte
van den Raadpensionaris tot voorwendsel!
om hem te ontslaan, en nu deed hij met on;?
land zooals hij met verscheidene andere lan
den had gehandeld, die door hem werden ver
overd; hij stelde één zijner broeders, Lode
wijk, tot Koning van Holland aan. Misschien^
vindt gij het niet kwaad van hem, dat hij-
zoo voor zijn bloedverwanten zorgde; doch
zij hadden in de landen, waarover zij waren
aangesteld, bitter weinig te zeggen; zij waren
als het ware slechts leenmannen van hem,
die hen had aangesteld.
(Slot volgt)
Hoe het met het Ongehoor»
zame BRondpe aflêep.
Naar het Duitsch van
ELISABETH HOFMANN.
Bewerkt door C. H.
In Het groote, mooie dennenbosch was het
heel stil. De avond viel en bloemen en plan
ten waren ter ruste gegaan. Maar luister,
wat was dat? Daar begon op eens een .groote
paddenstoel te spreken. Het was de padden
stoelpapa, die zich tot zijn buurvrouw, de
paddenstoelmama, wendde t „Ik zou het
heerlijk vinden, als we vannacht eens een
onweerobuitije kregen.'' „Dat krijgen we ze
ker", antwoordde de paddenstoelmama,
„ik voel het al lang in mijn rechterbeen, het
onweer zit me in de leden. Luister, daar
vallen de eerste droppels al"
De paddenstoelmama had gelijk. De don
der rolde, de (bliksem flitste en er viel een
zachte, weldadige regen. „Ik had al lang
ergen dorst", zei de paddmstoelnapa en hij
slurpte behagelij'k eenige droppels op.
Eindelijk was het onweer voorbijer vio
len nog maar enkele droppels. De maan, die
achter de wolken was schuilgegaan, kwam
weer te voorschijn.
Nu bukte de paddenstoelmama zich tot op
den grond, klopte driemaal en riep toen:
„Blondje, hoor je mij?"
.Ja, mamaatje, ja!" riep een heel fijn
stemmetje uit de aarde terug.
„Goed!" antwoordde mama. „JJJ bent van
avond aan de beurt om uit den grond te ko
men. Kom dus, maar wees heel voorzichtig-
En kijk, daar verdeelde zich het slapende
mos. de aarde opende zich een heel klrin
beetje en een allerliefst, klein, geel padden
stoeltje kwam langzaam omhoog.
„Daar ben ikl" lachte Blondje en zij
klopte in de handen van plezier. De pad-
densfoelmama nam haar bij de hand, trok
haar heelemaal omhoog, zette haar hoedje
recht en zei: „Blondje, wees mi vooral ge
hoorzaam! Je bent nu groot en moogt een
woonplaats zoeken, heerlijk in de schaduw,
waar het jc zelf het beste bevalt. In do aarde
mag jc echter nooit weer terug."
„Maar dat wil ik ook heelemaal niet", zei
Blondje, „het is hierboven veel te mooil Ik
ga er dus maar eens op uit, dag mama!"
Eerst trok zij het cene, toen het andere
beentje uit den grond en zij wilde juist weg
springen, toen de paddensloelmama haar
vasthield en zei: „Denk er aan, kind, dat je
nooit het bosch verlaat en naar de wei gaat.
Daartoe hebben wij paddenstoelen geen
recht; ons vaderland is het bosch. Je weet.
dat we alleen maar 's nachts kunnen wan
delen. Als de zon ons met haar eerste stralen j
aanraakt, moeten we blijven staan, waar we
ons ook bevinden. Ga dus vooral het (bosch
niet uitr Blondje f"
Zorgeloos knikte Blondje; zij ging op haar
teenen staan, .gaf mama een afscheidskus en
liep overgelukkig hel bosch in Wal was
daar veel te zien! Blondje zette groote oogen
op bij alle pracht, die zij om zich heen zag
Toen zij bij het bedje kwam, waarin de
boschbessen sliepen, boog zij er over heen en
gaf de mooiste, donkerblauwe een kus. Die
sliep en scheen er heelemaal niets van te
merken.
Onderweg kwam Blondje veel kameraden
tegen, die aan het wandelen waren of ook
een woonplaats zochten. Meestal sloot de een
zich bij den ander aan, zoodat langzamer
hand een groot gezelschap bijeen was, dat
dan naar een gemeenschappelijk plaatsje
uitkeek. Blondje kreeg ook een vriendelijke
ultnoodiging om zich bij hen aan te sluiten,
maar zij zei: „Nee, ik heb jullie niet noodig,
ik kan zelf wel een woonplaats zoeken!"
Zij ging alleen verder. „Zoo'n eigenzinnig,
neuswijs ding!" zei een noddenstoelgroot-
vadcr met een grijzen baard, die het ant
woord gehoord had.
Blondje had echter grooten lust toch naar
de verboden wei te gaan. Voorzichtig bleef
zij aan den bosclirand staan en keek in die
richting. O, wat een bonte bloemenhoofdjes
cn een lange, dunne grashalmen. Wat moet
het heerlijk zijn, daartusschen te wandelen!"
dacht Blondje. „Kom, mama kan zich best
vergist hebben; ik ral wel niet dadelijk ver
ongelukken!"
Parmantig stapte zij nu op de verboden
wel. Steeds verder ging zij. Telkens scheen
het haar, of zij mama's slem uit het bosch
hoorde roepen: „Blondje, Blondje!"
Zij deed echter, alsof zij niets hoorde en
ging verder.
Ja, als ze nu alleen maar rustig gewan
deld had! Maar Blondje was ondeugend en
plaagde de slapende bloemen. Zij trok het
kleine madeliefje aan de witte blaadjes, zoo
dat het in den slaap schudde. Zij toeterde
hard in .de blauwe campanula, zoodat de
ooren van het arme bloempje pijn deden.
Zelfs gooide zij de goudgele boterbloem een
handvol zand in het gezicht. De grashalmen
knakte zij, zoodat ze spoedig stierven. Dat
stoute Blondje! Bovendien dacht zij nog:
„Nee, mama is dom geweest door mij te
verbieden naar de wei te gaan; het is hier
veel mooier dan in het bosch."
Wacht maar, Blondje, de straf voor je on
gehoorzaamheid zal niet uitblijven! Zij
merkte heelemaal niet, dat de maan ver
bleekte en het langzamerhand licht werd.
Eindelijk bemerkte zij dit en zag zij een roo-
den glans, die de opkomende zon aankon- j
digde. De schrik sloeg Blondje om het hart
de waarschuwende woorden van de padden-
stoelmama schoten haar te binnen: „Als de
zon ons met haar eerste stralen aanraakt,
moeten we blijven staan, waar we ons ook
bevinden."
Blondje begon nu beenen te maken. Zij j
hield haar hoedje stijf vast en liep zoo vlug
zij kon over de wei.
Maar het was reeds te laat. Plotseli: g
voelde zij -een warmen straal op dcu rug cn
tegelijk zakten haar beentjes een eind iri den
grond. Zij wilde nog „mama" roepen, maar
zelfs dat kon zij niet meer, want de eerste
zonnestraal had haar gekust en nu moest zij
zwijgen.
Zij hoorde en zag, dat de bloemen ont
waakten, elkaar goeden morgen wenschlen
en vriendelijk de hand schudden.
Blondje dacht: „Ik zal toch nog eens pro-
beeren verder te loopen!" Zij trok en trok
met haar beentjes om uit den grond los te
komen. Doch daar riep plotseling een made
liefje vlak in haar buurt: „Bloemenzusters,
laat Blondje niet door; zij is heel stout ge
weest en heeft vannacht in mijn slaap zoo
hard aan mij getrokken, dat alle ledematen
mij nog pajn doen."
Blondje schrok; nu kwamen al haar zon
den aan het hclit! En werkelijk, daar riep
de campanula reeds: „weekt mij, lieve zus
ters; Blondje heeft mij zoo in de ooren ge
toeterd, dat ik nog half doof bene" „En
mij heeft zi] zand in het gezicht gegooid!
zei de mooie, gele boterbloem, die vlak
naast Blondje stond. „Wij zullen jullie wre
ken, arme zusjes!" riepen alle bloemen en
grashalmen in koor. En nn sloegen de lange
halmen Blondje zoo hard om de ooren, dat
zij wel heel hard „Au, au!" had willen roe
pen, els zij maar gekund had. De boter
bloem wierp haar rand In het gezicht en zei s
„Voel nu zelf maar eens, hoe prettig dat isU*
Daarna wendde zij zich trotsch af, want zi}
vond het beneden haar waardigheid zich
nog langer met het ondeugende padden
stoeltje af tc geven.
Blondje moest zich alles maar laten wel
gevallen, precies zooals de bloemen ln den
afgcloopen nacht.
Zoo stond zij alleen en verlaten in de
groote wereld. In de verte rag xij het bosch,
waarin liet zoo heerlijk schaduwrijk en koel
was terwijl de warme zon haar liier op den
rog brandde
„Och, bet is mijn verdiende loon", daaht
Blondje, „waarom heb ik ook niet naai*
mama geluisterd
Daar kwamen twee kinderen aan, Ernst en
Nettie. Zij vingen kapelletjes cn liepen door
de wel.
„Kijk «ens, Ernst", riep Nettie op eens,
„kijk toch een6, daar staat een kleine, gele
paddenstoel!"
„Hé, hoe komt die hier? Die Is acker ver
dwaaldt" zei Ernst. Ritsl Hij pakte Blondje
beet en rukte haar uit den grond, zoodat er
een heele kluit aarde aan haar voetjes bleef
hangen. Nettie boog het blonde hoofdje voor
over, greep den paddenstoel en zel« „die is
goed om op te eten!" Maar Ernst trok haar
handje haastig terug en zei„Nee, Nettie, die
mocht eens vergiftig zijn!"
,0 nee, ik ben heelemaal niet Vergiftig",
jammerde Blondje, want nu zij weer uif den
grond was, kon zij ook weer spreken. De
kinderen verslonden echter dc fijne padden
stoeltaai niet en vernamen dus niet, dat
Blondje niet vergiftig was.
„Die is heelemaal slap en dient nergens
meer toe; die zullen we maar doodtrappen 1"
zei Ernst
Ilij wierp Blondje op den grond, trapte op
baar en Blondje was dood!"
Van alles waf.
Ziek Hondje.
Mijn lieve, kleine Fanny,
Mijn arme, kleine hond,
"Wat zit je sip te kijken,
Je lijkt me niets gezond.
Wat heb je aan jc pootje?
Je bent zoo stijf als Grootje.
Word asjeblieft niet ziek,
Of heb je rhcumatiek?
Dan moet je poeiers slikken,
En valt er wat te bikken,
Dan blijf je stil er af,
Al Is het niet voor straf.
Zal ik den dokter halen?
Je weet wel, Kees van Balen.
Kijk, daar komt hij juist al aan;
't Zal nu stellig beter gaan.
„Dokter, dokter, kom eens hier,
Kijk eens naar mijn arme dier.
Heel zijn lijfje doet hem pijn,
't Zal toch niet gevaarlijk zijn?"
Dokter zet een strak gezicht,
Bei zijn oogen knijpt hij dicht,
Zet den bril dan op zijn neus,
Net een echte dokter, heuschl
„Kom, mijn hondje, wees niet bang.
Dokter ken je toch al lang;
'k Maak je stellig weer gezond,
Wees nu eens een flinke hond.
Laat mij eerst je pootje voelen,
Nu, Je moet zoo bang niet woelen,
Stellig heb je wat de koorts,
Dus: kinine enzoovorts.
Laat Je tong nu ook eens zien,
Ja, die is wat vit misschien;
Maar van warme melk en brood
Wordt ze in een wip weer rood.
Nu, mevrouw, Ik poets de plaat,
Anders wordt het mij te laat;
Want een dokter van fatsoen
Heeft verbazend veel te doen!'!
G. H,
iMtSe aftelrijmpjes.
Een, twee, drie!
In Overschie
Slaat een bord op tafel
Met een warme wafel.
Een, twee, drie,
Voet, been, knie,
Tik, tak,
Tooverzak,
1, 2, 3,
6,
1, 2, 3,
Of ik u ziel
4, 5, 6,
De wijn is in de flesch,
7, 8, 9,
Gij moet vegen.
Er danst een bi-, ba-, boezeman
In ons huis rondom.
Hij rommelt, stommelt en schudt zich
En werpt een zakje achter zich;
Er danst een bi-, ba-, boezeman
In ons huis rondom.
Vrijwillige dweng.
De étiquette, waarvan ge wel eens mcofl
gehoord zult hebben, is van Spnuusclicn omji'
sprong ©n heerschte dan ook zoo streng a«f|
bet hof van Spanje, dat een Fransche prtn:
de gemalin van Karei n, daardoor b>'jna hi
leven verloor. Deze prinses kon zich i<ioeiliJÜ
aan al die eischen der zoogenaamde eh'oc*
gelijkheid onderwerpen. Zij was en licüiebsteu
van paardrijden en reed eens op oen vurig
Audalusisch ros, dat door zijn wildheid haag
afwierp, zoodat zij met don voet in den stijg
beugel bleef hangen. Het was op straffe deg
doods verboden het lichaam aer Koningiif
aan to raken, daar de étiquette dit verbood,
zoodat het geheele hof het ongeluk aanzag
zonder een hand uit te steken, en de nrmd
koningin over de stcenen werd voortgesleurd,'
Twee edellieden maakten hierop een uitzon*
dcring. Don Louis de los Torras en Dot|
Jaime de Sotamajor konden het akeligq
schouwspel niet aanzien: de een greep hel
paard bij de teugels, de ander maakte don
voet der koningin los. Terstond daarop ver*
wijderden zij zich snel en namen do vlucht.
De koniugin wilde dien zelfden middag nog
haar redders bedanken, maar vernam nioft
zonder verwondering, dnt zij de vlucht hadS
den genomen, daar op liet aanraken den
koningin de doodstraf stond. Di' was da
Fransche prinses te sterk. Iemand doodon,
omdat hij een ander het leven gered had, dut
ging niet. Zij smeekte den vorst zoo lang, dat
hij hun eindelijk genade schonk, ofschoon hot
hem leed deed, dat de étiquette geschonden
werd.
Een dergelijk geval verhaalt men van een
soldaat, die een Spnnnsche prinses uit do
vlammen had gered. Hij werd ter dood vei*
oordecld; maar gelukkig ook begenadigd.
Prairie-duiven.
Prairicön, zoo hcetcn de uitgestrekte vel
den in de Vereenigde Staten van Noord-Ame
rika. Ze zijn met grof. hoog gras begroeid.
Daar leeft een bijzonder soort duiven, dio
eigenlijk meer op zeemeeuwen lijken, maar
toch duiven genoemd worden.
Ze hebben witte en grijze voeren cn een
zacht rose borstje, cn vleugels dio aan do
punten zwart zijn.
Vroeg in 't voorjaar, wanneer de ploeg dio-
pe voren door de velden trekt, vliegen heelo
zwermen prairie-duiven achter den ploeg aan.
Dat doen zc om de wurmpjes op te pikken,
die door het ploegen boven den grond zijn
gekomen.
De prairie-duif is een trekvogel, die den
winter ln de meer zuidelijke staten door
brengt. Haar nest bouwt zij op moerassige
plaatsen, en zoo'n nest lijkt veel op een klein
bootje. De nesten worden vlak bij elkaar ge
bouwd, zoodat 't in de verte net lijkt of er
een rij miniatuur-bootjes op het moeras ligt
te drijven.
De Amcrikaanschc fanner (boer) zal een
prairie-duif nooit verjagen, want hij weet dat
't dier hem goede diensten bewast door 1 op»
eten van al de wurmen en rupsen, die anders
den oogst zouden bederven.
Nachtegalen in Schotland.
In Schotland zijn geen nachtegalen. Een
Schot heeft eens geprobeerd om die lieve zan
gers ln zijn land te brengen. Hij liet doop
vogelhandelaars een menigte nachtegaal
eieren naar Schotland sturen. Dc eieren
werden op verschillende plaatsen gelegd in
de nestjes van roodborstjes, nadat de eieren
der roodborstjes er uitgehaald waren. Do
roodborstjes broedden de nachtegaaleicrcn
goed uit, en verzorgden hun pleegkinderen
even trouw als waren zij hun eigen kinder
tjes.
In September trekken nachtegalen altijd!
naar een wanner land dan dat waar zij 's zo
mers geweest zijn. De jonge nachtegalen volg
den hun instinkt, vertrokken uit Schotland,
maar kwamen nooit meer in hun geboorte
land terug. Zij vonden 't er zeker tc koud,
ook in den zomer!
Hoe Keizerin CatharBna II
pfeden ho>'wde.
Russische geschiedschrijvers geven wel
over de twee honderd vijftig namen op yan
steden, welke door die keizerin gesticht zou
den zijn. Meerendeels waren die steden op
zijn hoogst kleine, armoedige gehuchten, die
dan bij een allerhoogste Ukasc (bevelschrift)
der keizerin een nieuwen naam en den rang
van stad verkregen; dat was dus iets der
gelijks als van den latcren keizer Paul ver
teld werd, die bij een Ukase bevel gaf, dat
een jacht voortaan fregat genoemd moest
worden.
Niet weinige van die steden bestonden
enkel uit een staak, waaraan een bord met
den naam der stad er op, was vastgehecht,
terwijl zij langen tijd op haar stichting en haar
bewoners wachtte. Die neiging van Cathcrina
om veel te beginnen en weinig te voltooien,
was Jozef II, keizer van Duitschland, niet on
bekend. Toen hij haar een bezoek bracht in
de Krim, had de keizerin juist met veel plech
tigheid den eersten steen eener nieuwe stad
gelegd en noodigde den keizer uit om don
tweeden te leggen. Hij voldeed aan haar
wensch, maar zei 's avonds: „Keizerin Catha-
rina en ik hebben vandaag een groot werk
volbracht. Zij heeft den eersten steen ge
legd om een nieuwe stad te bouwen en ik
den laatsten."
Hoe zus uit rijden gaat.