0ooi* de dJeü^d. Waarom Nederland in 1913 ffeeat viert. Zeker hebben jullie al druk hooren spre ken over de feesten, die dit jaar gevierd,'de 'tentoonstellingen, die er gehouden zullen wor den. Geheel Nederland viert feest en wel om- Jat het juist een eeuw geleden is, dat ons vaderland bevrijd werd van de Fransche loverheersching. Om jullie recht duidelijk te maken, waar om dit voor onze landgenooten zulk een heu- Igelijke gebeurtenis is, zal het noodig zijn je het een en ander te herinneren, wat je den kelijk al reeds uit de vnderlandsche geschie denis hebt geleerd, maar dat je, naar ik ver onderstel, nog wel eens in het kort bij elkan der zult willen zien. Wel twee eeuwen lang, van 1581 af, is ons land een republiek geweest, dat is een land, dat niet wordt geregeerd door een vorst, maar door een vergadering van mannen, die daartoe zijn verkozen door hot volk zelf. Eigenlijk zou men kunnen zeggen, dat de republiek der Vereenigde Nederlanden toen bestond uit de vereeniging van zeven kleine republieken, want elke der toenmalige zeven provinciën werd bestuurd door baar eigen verrfaJering, die den naam droeg van Staten vergadering. Door die verschillende provin ciën was echter een onderlinge verbintenis gesloten tot gemeenschappelijke verdediging tegen buitenlandsehe vijanden en tot weder- tijdsche bescherming. Die verbintenis kent ge onder den naam van Unie van Utrecht. Doorgaans verkozen de Staten van elke provincie tot uitvoering van hun besluiten een ambtenaar, stadhouder geheeten, die meestal ook met het opperbevel over de krijgs macht belast was en als zoodanig den titel voerde van kapitein-generaal en admiraal, tenminste wanneer zijn ezag zich uitstrekte over de geheele krijgsmacht der vereenigde provinciën. Twee of meer provinciën kozen wel eens een zelfden persoon tot hun ge- meenschnppclijken stadhouder In enkele ge westen had de stadhouder ook nog de be voegdheid om de leden der stedelijke regee ringen aan te stellen of te ontslaan, dc be velhebbers bp het leger of oo de vloot te be noemen en in de vergadering der Staten 4e zitlen. Ge ziet. dat zulle een stadhouder dus een zeer aanzienlijke, ja, wel de hoogste waardigheid in ons land bekleedde, en geen wonder, dat daartoe gekozen werden leden uit het vorstelijk stamhuis van Oranje-Nas- sau, een geslacht, waaraan ons land zoo veel verplichting had. In 17-17 kwam hierin eenige verandering. De toenmalige stadhouder van Friesland, Groningen en Gelderland werd ook door de andere provinciën, die sedert 1702 zonder stadhouder waren, tot den hunnen aange steld, on kort daarop ook door de meesten tot erfelijk stadhouder in de manlijke en| vrouwlijke linie, d. w. z. als hij geen zoon had om hem op te volgen, kon dat zijn oud ste dochter doen. Zoo scheen het. of de stadhouder langza merhand het geheele gezag als vorst des lands in handen zou krijgen, maar terwijl sommigen dit al ten tijde van "Willem I ge- wenseht hadden, waren er ook altijd ande ren geweest, die er even sterk tegen waren, en dit kwam nu vooral uit. toen de groote verwachtingen, die men van don nieuwen stadhouder gekoesterd had. niet werden ver vuld. Dat was echter niet de schuld van prins Willem IV; de Nederlanders van 1748 waren niet meer de Nederlanders van 1648 en nu waren vele stedelijke regeeringen, die gedu rende liet stadhouderloos bestuur eigenlijk het bewind hadden gevoerd, omdat rij het waren, die uit hun midden de afgevaardig den voor de Provinciale Staten benoemden, beducht dat de prins te veel invloed zou krij gen. en daarom deden zij het zoo voorkomen, alsof de achteruitgang van het land aan het stadhouderschap te wijten was. Zoo ontston den er twee partijen, stadhoudersgezinde!!, Prinsgezinden dus, en tegen-stadhouderlijken, die zich gewoonlijk Patriotten, d. 1. vader landers, noemden. Een treurige tijd brak er toen voor ons land aan. Niets toch is voor een land onge lukkiger dan dat er tweedracht heerscht. Nu moet ge echter niet denken, dat het in ons land alleen zoo gesteld was! O neen! Bijna geheel Europa's staatkundige toestand was wel een beetje ziek te noemen. Vele instel lingen van vroegeren tijd bicken niet meer aan de elschen des tijds te beantwoorden en deden naar verandering wensehen. Niet wei nig werkten daartoe mede de geschriften van sommige Fransche wijsgeeren, die heel mooi schenen, maar inderdaad zeer gevaar lijke stellingen bevatten als b.v. dat alle men- schen broeders en dus ook allen vrij en gelijk waren; dat het volk eigenlijk heer en meester was en de regeering slechts de dienaar des volks, zoodat dit dus maar zelf te bepalen bad hoe en door wie het zou geregeerd wor den, en zoo al meer. Dat lijkt, als men het leest, heel mooi, maar dan zouden ook alle menschen even braaf en verstandig dienen te wezen, en dat is, helaas, nog niet het ge val, en zoolang het dat niet is, is een volk Dog niet in staat zich zelf te regeeren. Tn ons vaderland werden door velen gre tig die geschriften gelezen, en die stellingen maakten bij eenigeen, die er niet diep over nadacht, nog ai ingang; maar vooral had dit plaats in Frankrijk, niet zoozeer omdat die schrijvers daar woonden, maar vooral ook pmdat dit rijk door de verkwistingen der regeering en de misbruiken, die er aan het bof heerschten, in een jammerlijken toestand verkeerde. Veel viel daar te herstellen cn te hervormen, maar de weg, dien men er toe Insloeg, bewees, dat het volk nog niet ver standig genoeg was om zich zelf te regee ren. Het sloeg tot de vreeselijkste uitersten ,over, nam zijn koning, Lodewijk XVI, gevan gen en liet hem, zijn gemalin en duizenden, die zich den haat der volksleiders op den hals hadden gehaald, op het schavot onthoofden. Zoo ver kwam het nu wel in ons land niet, föaar het werd er toch al erg genoeg. De patriotten moesten onderdoen voor de prlns- geiinden, die door den koning van Pruisen, wiens zuster met den stadhouder "Willem V gehuwd, werden geholpen. Daarom we ken velen van hen uit naar Frankrijk, waar rij door hun geestverwanten met open armen Bmrdan onfeuuigen. Huio werd htm daar toe gezegd en ook verleend, niet alleen uit har telijke broederschap, maar ook wel, omdat Holland den naam had een rijk land te zijn en rijkdom was nu juist niet hel deel van de pas ontstane Fransche republiek. Een le ger kwam naar ons land om de Nederlan ders van den „aartsdwingeland" zoo be titelden zij den goedaardigen Willem V te bevrijden. De stadhouder, wel inziende, dat hij tegen dc overmacht niet bestand zou zijn, verliet met zijn gezin in 1795 het land en nam de wijk naar Engeland. Door hun vrienden werden de Fransehen hier als verlossers ingehaald, vrijheidsboo- men geplant en daar omheen gedanst, alle rangen en titels, die onder broeders immers niet te pas kwamen, afgeschaft, allen heet ten burgers of burgeres, en de afzonderlijke provincies verecnigd onder den naam van de Bataafsche republiek. Voor al dat geluk en die vrijheid vorderden onze bevrijders niet meer dan honderd m i 11 i o e n guldens voor oorlogskosten, terwijl zij zich bovendien alles toeêigenen, wat in onze tuighuizen aan geschut en krijgsbehoeften voorhanden was; en dan wisten ze geen beter middel voor ons om de pas verkregen vrijheid te bewaren, dan dat we 25,000 van hun soldaten in dienst namen, die we dan daarvoor natuurlijk moes ten voeden, kleeden en hun traktement beta len. En hoe was het nu toch eigenlijk met die kostbare vrijheid gesteld? Alle wetten cn besluiten, door onze volksvertegenwoor digers genomen, moesten eerst door onzo Fransche vrienden worden goedgekeurd. Door die groote vriendschap met de Frr.n- schen haalden we ons de vijandschap der Engelsclien op den hals, die met Frankrijk in oorlog waren. Zij ontnamen ons een groot deel onzer Oost- en West-Indische bezittin gen, versloegen in 1797 onze vloot bij Kam perduin en haalden in 1799 wat er nog van over was uit Texel weg, wat hun niet moeie- lijk viel, daar het scheepsvolk, meest prins gezind, weigerde te vechten. Onze kusten waren nu weerloos en nog hetzelfde jaar werd door een Engelsch-Rus- sisch leger in Noord-Holland een landing on dernomen, die ecliter tegenliep, waardooi; de hoop op de terugkomst van het huis van Oranje vernietigd werd. Door die opeenvolgende omwentelingen was er niet weinig verwarring ontstaan in het bestuur der geldmiddelen. 's Lands schulden vermeerderden op schrik barende wijze, zoodat de interest, die er jaar lijks van moest betaald worden, weldra -»t 31 millioen klom. En ofschoon sedert 17 j5 de meeste middelen van bestaan kwijnden, ja, de koophandel geheel stil stond, moest er jaarlijks nog 61i millioen worden opgebracht aan belastingen. Geen wonder, dat vele ge goeden, om de wrange vruchten der vrijheid te ontgaan, zich metterwoon buitenslands ves tigden. De hoop op betere tijden, die de vrede van Amiëns, in 1802 gesloten, verwekte, was spoedig in rook vervlogen. Binnen het jaar toch ontbrandde de oorlog met nieuwe woe de. De meeste koopvaardijschepen, die het gewaagd hadden uit te loopen, werden door de Engelschen genomen, waardoor onze han delaren weder millioenen verloren. Een kost bare vriendschap en een kostbare vrijheid, niet waar? Hoe weinig het met die vrijheid gemeend was, zou al spoedig meer en meer blijken. Onze vaderen, die zich altijd zoo naijverig hadden betoond op de vrijheid, waarvoor hun voorvaderen tachtig jaren lang in den oorlog tegen Spanje goed en bloed hadden veil gehad, onze voorouders werden dooi* hun zoogenaamde broeders net behandeld of zij een overwonnen volk waren. In Frankrijk had Napoleon, zooals ge weet, zien te bewerken, dat hij aan het hoofd der Fransche republiek werd gesteld. Om de schitterende overwinningen door hem be haald werd hij door de soldaten en het groot ste deel van het volk evenzeer bemind en als vereerd en zoo begreep hij nog wel een stap verder te kunnen gaan; in 1801 liet hij zich tot keizer uitroepen. Hij breidde het grond gebied van zijn rijk al meer en meer uit en om onze landgenooten langzamerhand aan het éénhoofdig bestuur te wennen, benoem de hij in 1805 Rutger Jan Schlmmelpenninck, wiens bekwaamheid hij bij de vredesonder handelingen van Aaniêns had leeren kennen, tot bestuurder van ons land, met den titel van Raadpensionaris. Deze aanvaardde die betrekking schoorvoetend en enkel om nog grootere onheilen te voorkomen, want Napo leon had gedreigd, dat hij anders ons land bij Frankrijk zou inlijven! 't "Was dan ook een moeielijke taak voor den Raadpensiona ris, want door al die omwentelingen waren de zaken des lands niet weinig In de war. Vol ijver was hij werkzaam voor zijn vaderland; maar dat was niet wat Napoleon wenschte. Deze nam dan ook al spoedig een oogziekte van den Raadpensionaris tot voorwendsel! om hem te ontslaan, en nu deed hij met on;? land zooals hij met verscheidene andere lan den had gehandeld, die door hem werden ver overd; hij stelde één zijner broeders, Lode wijk, tot Koning van Holland aan. Misschien^ vindt gij het niet kwaad van hem, dat hij- zoo voor zijn bloedverwanten zorgde; doch zij hadden in de landen, waarover zij waren aangesteld, bitter weinig te zeggen; zij waren als het ware slechts leenmannen van hem, die hen had aangesteld. (Slot volgt) Hoe het met het Ongehoor» zame BRondpe aflêep. Naar het Duitsch van ELISABETH HOFMANN. Bewerkt door C. H. In Het groote, mooie dennenbosch was het heel stil. De avond viel en bloemen en plan ten waren ter ruste gegaan. Maar luister, wat was dat? Daar begon op eens een .groote paddenstoel te spreken. Het was de padden stoelpapa, die zich tot zijn buurvrouw, de paddenstoelmama, wendde t „Ik zou het heerlijk vinden, als we vannacht eens een onweerobuitije kregen.'' „Dat krijgen we ze ker", antwoordde de paddenstoelmama, „ik voel het al lang in mijn rechterbeen, het onweer zit me in de leden. Luister, daar vallen de eerste droppels al" De paddenstoelmama had gelijk. De don der rolde, de (bliksem flitste en er viel een zachte, weldadige regen. „Ik had al lang ergen dorst", zei de paddmstoelnapa en hij slurpte behagelij'k eenige droppels op. Eindelijk was het onweer voorbijer vio len nog maar enkele droppels. De maan, die achter de wolken was schuilgegaan, kwam weer te voorschijn. Nu bukte de paddenstoelmama zich tot op den grond, klopte driemaal en riep toen: „Blondje, hoor je mij?" .Ja, mamaatje, ja!" riep een heel fijn stemmetje uit de aarde terug. „Goed!" antwoordde mama. „JJJ bent van avond aan de beurt om uit den grond te ko men. Kom dus, maar wees heel voorzichtig- En kijk, daar verdeelde zich het slapende mos. de aarde opende zich een heel klrin beetje en een allerliefst, klein, geel padden stoeltje kwam langzaam omhoog. „Daar ben ikl" lachte Blondje en zij klopte in de handen van plezier. De pad- densfoelmama nam haar bij de hand, trok haar heelemaal omhoog, zette haar hoedje recht en zei: „Blondje, wees mi vooral ge hoorzaam! Je bent nu groot en moogt een woonplaats zoeken, heerlijk in de schaduw, waar het jc zelf het beste bevalt. In do aarde mag jc echter nooit weer terug." „Maar dat wil ik ook heelemaal niet", zei Blondje, „het is hierboven veel te mooil Ik ga er dus maar eens op uit, dag mama!" Eerst trok zij het cene, toen het andere beentje uit den grond en zij wilde juist weg springen, toen de paddensloelmama haar vasthield en zei: „Denk er aan, kind, dat je nooit het bosch verlaat en naar de wei gaat. Daartoe hebben wij paddenstoelen geen recht; ons vaderland is het bosch. Je weet. dat we alleen maar 's nachts kunnen wan delen. Als de zon ons met haar eerste stralen j aanraakt, moeten we blijven staan, waar we ons ook bevinden. Ga dus vooral het (bosch niet uitr Blondje f" Zorgeloos knikte Blondje; zij ging op haar teenen staan, .gaf mama een afscheidskus en liep overgelukkig hel bosch in Wal was daar veel te zien! Blondje zette groote oogen op bij alle pracht, die zij om zich heen zag Toen zij bij het bedje kwam, waarin de boschbessen sliepen, boog zij er over heen en gaf de mooiste, donkerblauwe een kus. Die sliep en scheen er heelemaal niets van te merken. Onderweg kwam Blondje veel kameraden tegen, die aan het wandelen waren of ook een woonplaats zochten. Meestal sloot de een zich bij den ander aan, zoodat langzamer hand een groot gezelschap bijeen was, dat dan naar een gemeenschappelijk plaatsje uitkeek. Blondje kreeg ook een vriendelijke ultnoodiging om zich bij hen aan te sluiten, maar zij zei: „Nee, ik heb jullie niet noodig, ik kan zelf wel een woonplaats zoeken!" Zij ging alleen verder. „Zoo'n eigenzinnig, neuswijs ding!" zei een noddenstoelgroot- vadcr met een grijzen baard, die het ant woord gehoord had. Blondje had echter grooten lust toch naar de verboden wei te gaan. Voorzichtig bleef zij aan den bosclirand staan en keek in die richting. O, wat een bonte bloemenhoofdjes cn een lange, dunne grashalmen. Wat moet het heerlijk zijn, daartusschen te wandelen!" dacht Blondje. „Kom, mama kan zich best vergist hebben; ik ral wel niet dadelijk ver ongelukken!" Parmantig stapte zij nu op de verboden wel. Steeds verder ging zij. Telkens scheen het haar, of zij mama's slem uit het bosch hoorde roepen: „Blondje, Blondje!" Zij deed echter, alsof zij niets hoorde en ging verder. Ja, als ze nu alleen maar rustig gewan deld had! Maar Blondje was ondeugend en plaagde de slapende bloemen. Zij trok het kleine madeliefje aan de witte blaadjes, zoo dat het in den slaap schudde. Zij toeterde hard in .de blauwe campanula, zoodat de ooren van het arme bloempje pijn deden. Zelfs gooide zij de goudgele boterbloem een handvol zand in het gezicht. De grashalmen knakte zij, zoodat ze spoedig stierven. Dat stoute Blondje! Bovendien dacht zij nog: „Nee, mama is dom geweest door mij te verbieden naar de wei te gaan; het is hier veel mooier dan in het bosch." Wacht maar, Blondje, de straf voor je on gehoorzaamheid zal niet uitblijven! Zij merkte heelemaal niet, dat de maan ver bleekte en het langzamerhand licht werd. Eindelijk bemerkte zij dit en zag zij een roo- den glans, die de opkomende zon aankon- j digde. De schrik sloeg Blondje om het hart de waarschuwende woorden van de padden- stoelmama schoten haar te binnen: „Als de zon ons met haar eerste stralen aanraakt, moeten we blijven staan, waar we ons ook bevinden." Blondje begon nu beenen te maken. Zij j hield haar hoedje stijf vast en liep zoo vlug zij kon over de wei. Maar het was reeds te laat. Plotseli: g voelde zij -een warmen straal op dcu rug cn tegelijk zakten haar beentjes een eind iri den grond. Zij wilde nog „mama" roepen, maar zelfs dat kon zij niet meer, want de eerste zonnestraal had haar gekust en nu moest zij zwijgen. Zij hoorde en zag, dat de bloemen ont waakten, elkaar goeden morgen wenschlen en vriendelijk de hand schudden. Blondje dacht: „Ik zal toch nog eens pro- beeren verder te loopen!" Zij trok en trok met haar beentjes om uit den grond los te komen. Doch daar riep plotseling een made liefje vlak in haar buurt: „Bloemenzusters, laat Blondje niet door; zij is heel stout ge weest en heeft vannacht in mijn slaap zoo hard aan mij getrokken, dat alle ledematen mij nog pajn doen." Blondje schrok; nu kwamen al haar zon den aan het hclit! En werkelijk, daar riep de campanula reeds: „weekt mij, lieve zus ters; Blondje heeft mij zoo in de ooren ge toeterd, dat ik nog half doof bene" „En mij heeft zi] zand in het gezicht gegooid! zei de mooie, gele boterbloem, die vlak naast Blondje stond. „Wij zullen jullie wre ken, arme zusjes!" riepen alle bloemen en grashalmen in koor. En nn sloegen de lange halmen Blondje zoo hard om de ooren, dat zij wel heel hard „Au, au!" had willen roe pen, els zij maar gekund had. De boter bloem wierp haar rand In het gezicht en zei s „Voel nu zelf maar eens, hoe prettig dat isU* Daarna wendde zij zich trotsch af, want zi} vond het beneden haar waardigheid zich nog langer met het ondeugende padden stoeltje af tc geven. Blondje moest zich alles maar laten wel gevallen, precies zooals de bloemen ln den afgcloopen nacht. Zoo stond zij alleen en verlaten in de groote wereld. In de verte rag xij het bosch, waarin liet zoo heerlijk schaduwrijk en koel was terwijl de warme zon haar liier op den rog brandde „Och, bet is mijn verdiende loon", daaht Blondje, „waarom heb ik ook niet naai* mama geluisterd Daar kwamen twee kinderen aan, Ernst en Nettie. Zij vingen kapelletjes cn liepen door de wel. „Kijk «ens, Ernst", riep Nettie op eens, „kijk toch een6, daar staat een kleine, gele paddenstoel!" „Hé, hoe komt die hier? Die Is acker ver dwaaldt" zei Ernst. Ritsl Hij pakte Blondje beet en rukte haar uit den grond, zoodat er een heele kluit aarde aan haar voetjes bleef hangen. Nettie boog het blonde hoofdje voor over, greep den paddenstoel en zel« „die is goed om op te eten!" Maar Ernst trok haar handje haastig terug en zei„Nee, Nettie, die mocht eens vergiftig zijn!" ,0 nee, ik ben heelemaal niet Vergiftig", jammerde Blondje, want nu zij weer uif den grond was, kon zij ook weer spreken. De kinderen verslonden echter dc fijne padden stoeltaai niet en vernamen dus niet, dat Blondje niet vergiftig was. „Die is heelemaal slap en dient nergens meer toe; die zullen we maar doodtrappen 1" zei Ernst Ilij wierp Blondje op den grond, trapte op baar en Blondje was dood!" Van alles waf. Ziek Hondje. Mijn lieve, kleine Fanny, Mijn arme, kleine hond, "Wat zit je sip te kijken, Je lijkt me niets gezond. Wat heb je aan jc pootje? Je bent zoo stijf als Grootje. Word asjeblieft niet ziek, Of heb je rhcumatiek? Dan moet je poeiers slikken, En valt er wat te bikken, Dan blijf je stil er af, Al Is het niet voor straf. Zal ik den dokter halen? Je weet wel, Kees van Balen. Kijk, daar komt hij juist al aan; 't Zal nu stellig beter gaan. „Dokter, dokter, kom eens hier, Kijk eens naar mijn arme dier. Heel zijn lijfje doet hem pijn, 't Zal toch niet gevaarlijk zijn?" Dokter zet een strak gezicht, Bei zijn oogen knijpt hij dicht, Zet den bril dan op zijn neus, Net een echte dokter, heuschl „Kom, mijn hondje, wees niet bang. Dokter ken je toch al lang; 'k Maak je stellig weer gezond, Wees nu eens een flinke hond. Laat mij eerst je pootje voelen, Nu, Je moet zoo bang niet woelen, Stellig heb je wat de koorts, Dus: kinine enzoovorts. Laat Je tong nu ook eens zien, Ja, die is wat vit misschien; Maar van warme melk en brood Wordt ze in een wip weer rood. Nu, mevrouw, Ik poets de plaat, Anders wordt het mij te laat; Want een dokter van fatsoen Heeft verbazend veel te doen!'! G. H, iMtSe aftelrijmpjes. Een, twee, drie! In Overschie Slaat een bord op tafel Met een warme wafel. Een, twee, drie, Voet, been, knie, Tik, tak, Tooverzak, 1, 2, 3, 6, 1, 2, 3, Of ik u ziel 4, 5, 6, De wijn is in de flesch, 7, 8, 9, Gij moet vegen. Er danst een bi-, ba-, boezeman In ons huis rondom. Hij rommelt, stommelt en schudt zich En werpt een zakje achter zich; Er danst een bi-, ba-, boezeman In ons huis rondom. Vrijwillige dweng. De étiquette, waarvan ge wel eens mcofl gehoord zult hebben, is van Spnuusclicn omji' sprong ©n heerschte dan ook zoo streng a«f| bet hof van Spanje, dat een Fransche prtn: de gemalin van Karei n, daardoor b>'jna hi leven verloor. Deze prinses kon zich i<ioeiliJÜ aan al die eischen der zoogenaamde eh'oc* gelijkheid onderwerpen. Zij was en licüiebsteu van paardrijden en reed eens op oen vurig Audalusisch ros, dat door zijn wildheid haag afwierp, zoodat zij met don voet in den stijg beugel bleef hangen. Het was op straffe deg doods verboden het lichaam aer Koningiif aan to raken, daar de étiquette dit verbood, zoodat het geheele hof het ongeluk aanzag zonder een hand uit te steken, en de nrmd koningin over de stcenen werd voortgesleurd,' Twee edellieden maakten hierop een uitzon* dcring. Don Louis de los Torras en Dot| Jaime de Sotamajor konden het akeligq schouwspel niet aanzien: de een greep hel paard bij de teugels, de ander maakte don voet der koningin los. Terstond daarop ver* wijderden zij zich snel en namen do vlucht. De koniugin wilde dien zelfden middag nog haar redders bedanken, maar vernam nioft zonder verwondering, dnt zij de vlucht hadS den genomen, daar op liet aanraken den koningin de doodstraf stond. Di' was da Fransche prinses te sterk. Iemand doodon, omdat hij een ander het leven gered had, dut ging niet. Zij smeekte den vorst zoo lang, dat hij hun eindelijk genade schonk, ofschoon hot hem leed deed, dat de étiquette geschonden werd. Een dergelijk geval verhaalt men van een soldaat, die een Spnnnsche prinses uit do vlammen had gered. Hij werd ter dood vei* oordecld; maar gelukkig ook begenadigd. Prairie-duiven. Prairicön, zoo hcetcn de uitgestrekte vel den in de Vereenigde Staten van Noord-Ame rika. Ze zijn met grof. hoog gras begroeid. Daar leeft een bijzonder soort duiven, dio eigenlijk meer op zeemeeuwen lijken, maar toch duiven genoemd worden. Ze hebben witte en grijze voeren cn een zacht rose borstje, cn vleugels dio aan do punten zwart zijn. Vroeg in 't voorjaar, wanneer de ploeg dio- pe voren door de velden trekt, vliegen heelo zwermen prairie-duiven achter den ploeg aan. Dat doen zc om de wurmpjes op te pikken, die door het ploegen boven den grond zijn gekomen. De prairie-duif is een trekvogel, die den winter ln de meer zuidelijke staten door brengt. Haar nest bouwt zij op moerassige plaatsen, en zoo'n nest lijkt veel op een klein bootje. De nesten worden vlak bij elkaar ge bouwd, zoodat 't in de verte net lijkt of er een rij miniatuur-bootjes op het moeras ligt te drijven. De Amcrikaanschc fanner (boer) zal een prairie-duif nooit verjagen, want hij weet dat 't dier hem goede diensten bewast door 1 op» eten van al de wurmen en rupsen, die anders den oogst zouden bederven. Nachtegalen in Schotland. In Schotland zijn geen nachtegalen. Een Schot heeft eens geprobeerd om die lieve zan gers ln zijn land te brengen. Hij liet doop vogelhandelaars een menigte nachtegaal eieren naar Schotland sturen. Dc eieren werden op verschillende plaatsen gelegd in de nestjes van roodborstjes, nadat de eieren der roodborstjes er uitgehaald waren. Do roodborstjes broedden de nachtegaaleicrcn goed uit, en verzorgden hun pleegkinderen even trouw als waren zij hun eigen kinder tjes. In September trekken nachtegalen altijd! naar een wanner land dan dat waar zij 's zo mers geweest zijn. De jonge nachtegalen volg den hun instinkt, vertrokken uit Schotland, maar kwamen nooit meer in hun geboorte land terug. Zij vonden 't er zeker tc koud, ook in den zomer! Hoe Keizerin CatharBna II pfeden ho>'wde. Russische geschiedschrijvers geven wel over de twee honderd vijftig namen op yan steden, welke door die keizerin gesticht zou den zijn. Meerendeels waren die steden op zijn hoogst kleine, armoedige gehuchten, die dan bij een allerhoogste Ukasc (bevelschrift) der keizerin een nieuwen naam en den rang van stad verkregen; dat was dus iets der gelijks als van den latcren keizer Paul ver teld werd, die bij een Ukase bevel gaf, dat een jacht voortaan fregat genoemd moest worden. Niet weinige van die steden bestonden enkel uit een staak, waaraan een bord met den naam der stad er op, was vastgehecht, terwijl zij langen tijd op haar stichting en haar bewoners wachtte. Die neiging van Cathcrina om veel te beginnen en weinig te voltooien, was Jozef II, keizer van Duitschland, niet on bekend. Toen hij haar een bezoek bracht in de Krim, had de keizerin juist met veel plech tigheid den eersten steen eener nieuwe stad gelegd en noodigde den keizer uit om don tweeden te leggen. Hij voldeed aan haar wensch, maar zei 's avonds: „Keizerin Catha- rina en ik hebben vandaag een groot werk volbracht. Zij heeft den eersten steen ge legd om een nieuwe stad te bouwen en ik den laatsten." Hoe zus uit rijden gaat.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7