0oor> de Deagd. Het geheim van de tweelingen. door C. H. Ans en Frans van Herpen waren tweelin gen en woonden met hun ouders en nog twee jongere zusjes op een groot buiten in de buurt van Arnhem. Zij leken veel op elkaar, hadden hetzelfde donkere haar en dezelfde,' yroolijke, bruine kijkers. Zij waren acht jaar'^11 schuur gaan kijken en dan een stukj den kostbaren inhoud neerzetten. Ans had nog een schoteltje van haar poppenservies meege nomen en cen klein flcschje met melk, die zij er op uitschonk. Na een poosje verlieten zij hun bescher melingen, want om twee uur zouden ze met juf en de kleintjes gaan wandelen Den gehec- len tijd dachten zij natuurlijk aan hun hond jes. Vlak voor het eten kwamen ze thuis en ze hadden toen geen tijd meer om le ontsnap pen. Na tafel zouden ze dus nog eens even j brood en wat melk meenemen. Onder het eten keken ze elkaar telkens even tjes aan. Ze hadden ook zoo'n leuk geheimpje amen. En wat zou Piet zoeken! Eindelijk mochten ze van tafel opstaan en rehden Ans en Frans naar de schuur. Daar lagen Fanny en dc vier kleintjes nog rustig in hun mandje. „Piet merkt er niets van'', zei Frans, „maar trek de deur goed achter je dicht, hij kon er eens langs komen." Wel cen kwartier hadden de kinderen bij het mandje gestaan, toen zij plotseling stap pen naderbij hoorden komen cn.... maar wat was dat? *t was net, of er een grendel voor de deur werd geschoven! Daar hóórden ze Jan tegen Piet zeggen: „Die oude schuur zul len we maar dichtmaken. Er is kermisvolk- in dc buurt en dat mocht er eens willen over nachten." „O. Ans, wat vreesclijk, we zijn opgesloten!'' riep Frans na cen vruehtelooze poging om de deur te openen uit. „Wat moeten we doen? en toen harder: „Jan, Piet, laat ons er uit, we zitten in de schuur!" Maar Jan en Piet waren doorgeloopen en hoorden niets. „O, Frans" snikte Ans, „moe ten we hier nu den hcelcn nacht blijven? „En vader en moeder komen thuis, oo Frans was ook diep terneergeslagen en'wist geen uitweg. Och, och, dal hun geheim nu zoo moest afloopen! Na een poosje gingen de kinderen op wat slroo in een hoek liggen en vielen eindelijk hand in hand in slaap. Rustig sliepen zc ech- jter niet, telkens werden zij verschrikt wak- gezellige geheimpjes ker. Zeker hadden ze daar cen paar uur zoo legen verjaardagen, waarvan de „kleintjes" gelegen, toen Ans plotseling overeind ging zij natuurlijk niets mochten welen. En was dejten en riep: één in ongelegenheid geraakt, dan zou de an- „Frans, wordt eens wakker, ik weet wat! der niet rusten, voordat hij of zij het twee lingzusje of -broertje er uit had gered cn op hen volgden blonde Beppie, een aardig meisje van vijf, vlug als >vater, en de kleine Dikkie, een gezellige dribbel van twee jaar, die haar naam alle eer aandeed; eigenlijk heette zij Marietje. De familie van Herpen woonde winter en zomer builen en de kinderen genoten van het buitenleven, 's Zomers speelden zij heer lijk in den grooten tuin en het aangrenzende park en 's winters, als er sneeuw lag en het cr met de groene dennen zoo echt sprookach- tig uitzag, 's winters reden zij schaatsen op den vijver of maakten een mooie sneeuw- pop. lederen morgen kwam er een juffrouw uit de stad om Ans en Frans les te geven, want ze konden natuurlijk geen domme kinderen blijven, maar toch, als 't buiten zoo heerlijk was, benijdden zij de kleintjes wel eens, die er met Juf op uit trokken. Juf hoorde zoo echt bij de familie, ja, ze was zelfs al bij moe der geweest, toen die nog cen ldein meisje was. Verbeeldt je, wat leuk, dat juf 's mor gens moeder had aangekleed en met haar aan een handje was gaan wandelen. Zou moeder wel eens ongehoorzaam zijn geweest? Daar wou juf nooit van vertellen. \Vèl had juf het er dikwijls over, hoe. lief cn vriendelijk moe der altijd was. Nou, dat konden ze best be grijpen, dat was moeder nog, al was ze dan geen kind meer. Ans 011 Frans yvnren wél eens stout, eigen lijk maar al te dikwijls. Maar altijd samen, haalde dc één kallekwaad uit, de ander was er bij, liep de één knorren op, de ander kreeg te ook. Al hun plannetjes werden samen over legd; ze hadden zulke Zoo liepen zij dan ook weer samen op den dag, waarvan ik jullie vertellen ga. 't Was over twaalven en dan mochten ze altijd nog een- lialf uurtje buiten rondloopcn. Maar, nu moet ik je eerst nog van een en ander op de hoogte brengen. Kijk eens. hier in den muur vlak bij den grond is een gat, laten we eens probeeren, of Fanny daar door kan. Wacht, ik zal mijn haarlint om !**ar nek binden; als ze dan naar huis loopt, zullen ze ons misschien gaan zoeken". „Ja, ja*', riep Frans, „je bent een kraan, hoor Ans, om zoo iets te bodenken". Meteen pakte jhij Fannv op, die zich het haarlint gewillig Dc oude mevrouw van Herpen, de groot-1 liet moeder van de kinderen, was hard ziek en nu waren vader cn moeder al ecnigc dagen bij grootmoeder in den Haag. Dat was liccl on gezellig, kun je wel begrijpen: Juf was wel heel lief, maar ze was toch moeder niet. Van morgen aan 't ontbijt had juf echter cen briefkaart van moeder voorgelezen, waarop stond: „Wij komen morgen avond om acht nur thuis. Laat Jan ons met het rijtuig van t station halen.". Morgen, stond er, maar die briefkaart' had Moeder gisteren al geschreven. Vader en moeder zouden dus vandaag thuis komen. Hoera! Dat was me een vreugde! Arm in arm liepen dé tweelingen door de mooie lenen. Zij mochten opblijven, totdat vader en moeder thuiskwamen en zouden juf vragen, of zc met Jan mee naar het station mochten rijden om vader en moeder te halen. Juf was zoo goedig, zou het zeker wel goed vinden. Als nu Fanny maar terug was vóór dien tijd; zij hadden hun hondje al in twee dagen niet gezien. Fanny zou toch niet weg- geloopen zijn! Daar kwam Piet. de tuinmansjongen aan. Die zou 't misschien wel weten. „Zeg Piet", begon Frans, „heb jij Fanny ook gezien"? We missen haar al twee dagen. Zou ze weggeloopen zijn. nu vader en moeder uit zijn? Juf zei gisteren, dat we ons maar niet ongerust moesten maken, maar nu duurt het toch wel wat heel lang." „Kom maar mee. kleuters," zei Piet „ik zal je wel bij Fanny brengen." Ans en Frans stapten nu met Piet mee. Waar zc heen gingen? Naar den stal en daar... In een mandje gevuld met heerlijk zacht Rtroo.... lagen Fanny en.... vier snoezige klei ne hondjes. „O. Frans, kijk eens." riep Ans uit, „wat een lieve diertjes. Zijn het geen dotjes? 'k Heb al zoo dikwijls aan Fanny gevraagd, of ze niet eens een paar kleine hondjes voor ons me» wou brengen en nu hebben we er vier!" „Ja", zei Frans, ..wat tM ze «atvt»** „wat zij ze aardig en juist vier, voor elk een. Kijk. dit kleinste is net Fanny zelf, o, en wat is deze leuk gevlekt. Wat "li verrassing! Na de koffie moeten Beppie en Dikkie ze ook eens zien. We zullen dan om staan, hé Ans, dat is het eerlijkste". „Daar komt niks van in." bromde Piet. „Wat moeten wc met al die honden doen? Jullie tweeën mogen er elk cen uitkiezen, de andere zal ik straks wel verdrinken." „O. Pietriepen de tweelingen nu eenstem mig uit, „dat zul je niet doen. Die arme klei ne hondjes! Wacht dan toch tenminste totdat vader en moeder terug zijn, dan zullen wo 't moeder vragen." Haar Piet schudde zijn hoofd. „Niks daar van". mompelde hij. Daar ging de bel voor het koffiedrinken en ns en Frans haastten zich naar huis, vol van het nieuws, dat begrijp je. Over dat ver drinken spraken ze maar niet tegen de klein tjes, want.... ze hadden onder 't naar huis loopen, en 't henden wasschen een plannetje bedacht. Natuurlijk moesten Beppie en Dikkie de hondjes ook eens zien. In optocht gingen te na de 'koffie dus naar den stal. Toen de tweelingen weer alleen waren, be spraken ze hun plannetje nog eens. Ze zou den het mandje met de jonge hondjes heel Voorzichtig naar een oude schuur brengen, daar kwam nooit iemand en dan zouden ze Van avond nog aan moeder vragen, of ze als jeblieft alle hondjes mochten houden. Zoo gezegd, zoo gedaan. Behoedzaam slo pen ze naar den stal. Gelukkig! Daar was Wemand. Heel voorzichtig, met het het mand je tusschen zich in liepen ze naar de schuur. FaLuy volgde hen op de hielen en keek beur telings Ans en Frans san, alsof zij zeggen Vilde: „Wat gaan jullie toch met mijn kin- jfcrtjes doen?" Zoo Bereikten zij zonder iemand tegen te ...iw» Wim. de sdiuur. waar ze hun mandie met me »tukie« suiker. omstrikken. doch minder gewillig de schuur verliet. Toch slaagden de kinderen er in, haar nr.ar buiten te krijgen. Zorgvul dig maakten ze nu het gat met stroo weer dicht, zoodal Fanny niet terug kon. Met popelende hartjes bicven ze zitten wach- en. O. wat duurde dat lang! Kwam cr dan nooit hulp opdagen? Eindelük hoorden zii den grendel verschill en. Gelukkig! Eindelijk redding. Daar klonk vaders welbekende stem: „Ans en Frans, zijn jullie hier?" „Ja, js!" gilden beiden nu en toen de deur geopend werd, zagen ze vader met een lan taarn gewapend binnenkomen, op den voet gevolgd door moeder. „O, vader, hoe hebt u ons gevonden?" rie pen de kinderen uit. „Ja," antwoordde vader, „we waren natuur lijk erg ongerust, toen we bij onze thuiskomst de tweelingen misten, en juf niet minder, dat begrijp je. We hebben overal gezocht, maar aan deze oude schuur heeft niemand gedacht. Daar zagen we op eens Fanny aankomen met het haarlint van Ans om haar hals en toen docht moeder, dat je het haar expres had omgebonden om ons te laten weten, dat jul lie in nood zaten. We gingen dus met Fannv ee, die regelrecht naar de schuur liep. 't Had einig gescheeld, of jullie hadt hier den ge- heelen nacht moeten blijven." „Maar vertel me nu eens", zei moeder, die bij het schemerachtig licht van de lantaarn ei in de vreugde, dat de tweelingen gevon den waren, de kleine hondjes niet gezien had. .vertel me nu eens, waarom jullie je hier erstopt hebt; dat was toch heel stout." „O. moeder, we hebben ons niet verstopt", zei Frans, „maar wc hebben de kleine hond jes gered, "die Piet verdrinken w^du. Die heb ben we verstopt en toen we naar hen gingen kijken en hun wat melk en brood brachten, heeft Jan de deur dicht gedaan. Hij hoorde ons heelemaal niet, toen we riepen en toen..." „Ja", viel Ans hem in de rede, „we wilden de hondjes zoo graag redden, maar...." ze keek haar moeder schuchter aan. Nu mogen wc ze zeker niet houden, nu we u zoo in angst hebben laten zitten''. „Voor dezen keer mogen jullie de hondjes houden", antwoordde moeder, „omdat je het goed bedoelde, doch jaag ons nooit weer zoo'n schrik aan. Ga- nu maar gauw mee naar huis, want jullie zult wel naar je bedje verlangen. Gelukkig dat alles nog zoo goed is afgeloo- pen!" Het witte IVTuisje. (Een sprookje). Het was kermis geweest op het dorp< De kramen, de draaimolen en het beesten spel waren nu afgebroken en op 't dorpsplein, waar 't gisteren nog druk en vol was, was 't nu leeg en stil. In den hoek van het plein lag een hoop vodden en rommel. Morgen zou de vuilnisman alles wel weghalen. De vodden bewogen zich. „Piep, piep!" klonk" 't en een snoeperig muisje kwam te voorschijn, 't Was spierwit en had roode oog jes, die angstig rondkeken. *'t Diertje voelde zich alleen, zoo heel alleen op de wereld en daarom piepte het klagend. Dat hoorde een muizenfamilie, die haar wo ning had achter den kelder van een naburig huis. „Komt, kinders", piepte de muizenmoe- der, „laten we eens gaan kijken of we ook helpen kunnen, want dat is muizen- zoowel als menschenplicht." En even later stond de muizenmama met haar kindertjes rondom het witte muisje, dat op klagenden toon vertelde: „Ze hebben me vergeten; ik was bij zoo'n goeden man in dienst, hij had me allerlei kunstjes geleerd en als ik kunstjes vertoopde, klapten de kinderen in hun handjes en gaven „Iloe heet je?" vroeg de muizenmama. „Spitsje." „Kun je noten kraken?" vroeg de muizen papa, die er ook bij was gekomen. „Neen", zei Spitsje, „ik kreeg ze altijd ge kraakt." „Kun je bedden opmaken?" vroeg de mui zenmama. „Neen, ook niet", antwoordde Spisje be deesd; „maar ik kan wel dansen cn door hoe pcis springen." „Wij zijn een veel te degelijke familie om ons met zoo iets bezig te houden", zei de muizenmama op strengen toon. Spitsje keek heel beschaamd. „Ken je Erika?" vroeg een der jonge muis jes. „Ook niet", was 't antwoord. „Je bent erg dom", zei dc muizenpapa, maar ik heb meelij met je cn je mag bij ons blijven." Zoo kroop dan Spitsje met dc andere mui zen door het nauwe gangetje, dat naar een donker holletje achter den kelder voerde. Daar zal nu ons witte Spitsje tusschen al de grijze muisjes en hij probeerde een hard graankorreltje dat hem toegeschoven was, op te eten. Met verlangen dacht hij aan de klont jes suiker en dc lekkere melk, waaraan hij ge woon was. Toen dc muizenmama haar kleinste kindcr- jtjes naar bed bracht, zei Spekvangertje, dc oudste muizenzoon tot Spitsje: „Als je lust hebt Erika te zien, ga dan met me mee, maar je moet zoo stil zijn als een muisje." Spitsje wou graag mee cn beloofde stil te zijn. Voorzichtig kroop Spekvangertje gevolgd door Spitsje een klein gaatje in cndaar wa ren zc in een ruimen kelder. De neus van Spitsje ging te gast: 't rook naar kaas en worst, maar waar die stond kon hij niet dadelijk ontdekken, want 't was heel don ker in den kelder. „Blijf stil zitten cn schrik niet", gebood Spekvangertje. Eeu helder licht scheen in den kelder en een vrouw kwam dc trap af. „Is dat Erika?" fluisterde Spitsje. „Domkop", fluisterde Spekvangertje terug, „dat is Mietje, die de muizenvallen in orde gaat maken." Bij het licht van haar lampje deed Mietje stukjes spek in drie muizenvallen, die ze op den grond zette, terwijl ze mompelde: I „Nou, als dat niet helpt, dan weel ik 'l niet." Daarna verdween Mietje met hel licht. Lel op", zei Spekvangertje, „nu komt ze hoor je die voetstappen? Die zijn van Erica, zij is onze vriendin, voor haar zouden we al lemaal door 't Vuur gaan." De kelderdeur piepte er scheen weer licht in den kelder en Erika kwam vlug de trap af. Met bewondering keek Spitsje naar het lange blonde haar Van Erika en dc witte jurk, die nog witter leek dan Spilsje's eigen velletje. Wat kwam Erica in den kelder doen? Voorzichtig haalde zij het spek uit de mui zenvallen, die ze toe liet klappen, zoodat geen diertje in de val kon loopen. Daarbij lachte ze schalsch en zei: „Ziezoo, nu heb ik Mietje weer mooi gefopt en de muisjes 't leven gered, die aardige vlugge dier tjes! Daar, snoep cr maar eens van, en Erica gooide de stukjes spek op den grond. Toen verdween ze even vlug als zij gekomen was. „Nou, wat zeg je er Van?" riep Spekvanger tje opgewonden, „is 't geen engel?" En om zijn naam eer aan te doen, trippelde hij dade lijk op het spek af en hapte er gretig van. „Hier, neem ook wat, voordat vader komt, want die is zoo gulzig." „Dank je", zei Spitsje, „ik hou niet van spek." Toen zij in het hol terugkwamen, rook de muizenvader dadelijk dat zijn zoontje spek gegeten had, en omdat zij niets mee hadden gebracht, moesten Spekvangertje en Spitsje dadelijk naar bed. Midden in den nacht werd de muizenma ma wakker van een knetterend geluid. Ze keek door 't gaatje en, o schrik... het brand hout, dat in een hoek van den kelder lag, was aan 't smeulen. Mietje was zeker onvoorzich tig geweest met licht. „Brand! Brand!" gilde de verschrikte muizenmama. De hcele muizenfamilie werd wakker en de kindertjes riepen hun moeder na: „Brand! „Stilte", riep de muizenvader, „we moeten kalm zijn, dat is onze eerste muizenplicht, en Erika moet gered worden." „Ja, Erika moet gered worden", herhaalde de moeder. „Rechts van de trap is Erika's kamer wie heeft moed?" vroeg de muizenvader. Brand-roepen, dat konden ze allemaal wel, maar met een flinken sprong over 't vuur heen komen en zoo de trap bereiken daar was geen een erg happig op. „Ik ben "t hoofd van de familie, ik kan jul lie toch niet aan je lot overlaten", veront schuldigde zich de vader. „En de kleintjes kunnen m ij niet missen", zei de moeder. „Spekvangertje, laat die gaan", stelde de oudste dochter voor, die een echt bijdehandje was; „hij zegt immers altijd: voor Erica zou je door het vuur loopen." Maar Spekvangertje hield zich stil. Toen kwam Spitsje naar voren. ,;Ik zal 't doen", zei hij, „dan deug ik toch ergens voor; ik heb immers hoepelspringen geleerd." „Ja, ja, doe jij 't" klonk 't in koor, en de moeder mompelde voor zich heen: „hoepel- springen kan toch wel heel nuttig zijn". „Ik ga mee" zei Spekvangertje, op eens heel moedig. „Ja, gaan jullie samen",' sprak de vader, „en wij zullen vlug naar den toren loopen en aïm het klokkelouw trekken, dan zal de brand- weer wel komen." En gevolgd door vrouw en kindertjes vluchtte hij door onderaardsche gangen naar buiten. Spitsje en Spekvangertje kropen door het gaatje in den kelder. Een aanloopje, een hoo- J ge luchtsprong.... en Spitsje kwam behouden op de trap terecht. Spekvangertje deed 't hem moedig na, maar hij kon niet zoo hoog sprin gen en de vlammen zengden zijn huid. Spits je likte de verschroeide plekjes en toen deed 't minder pijn. Een twee drie een gaatje onder de kelderdeur wat grooter geknabbeld, zoodat ze ®jdoor konden; een twee drie er door gekropen, en zc stonden voor Erica's deur. Spitsje klauterde tegen de deur op en keek door 't sleutelgat.... ja, daar lag Erika rustig j te slapen. Spekvangertje had nl weer een gaalje ontdekt en door ijverig knagen, totdat zijn tandjes cr pijn van deden, werd 't gaatje groot genoeg om Spitsje door te laten. „Gauw, Spitsje, gauw, maak haar wakker", /ci Spekvangertje, „tot weerziens bij dc vod- den op 't plein, waar we jc gevonden heb- jben," Spekvangertje ging er van door en Spits je kroop door t gaatje, sprong op Erica's bed en trok aan 't blonde haar. Daar werd Erika wakker van; zij ging rechtop in bed zitten en riep: „O, moeder! ik droomde dat er een muisje met ra'n haren speelde." Ilaar ouders werden wakker, ,,'t Ruikt bran derig" zei vader. Toen merkten zij dal er brand was. Haas tig kleedden zij zich wat aan, en vluchtten naar hun overbuurman. Op eens begon de klok te luiden, wel niet zoo zwaar als anders, maar toch zoo dat de mcnschen wakker werden. En dc brandweer trok uit om den brand te blusschcn. Erika zat bij overbuurman voor 't raam, en zag hoe het vuur minder en minder werd. liet raam was open, en Erika voelde iets op haar hand enO, moeder! kijk eens, wat een lief wit muisje, 'l is heelemaal niet schuw, mag ik 't houden? 't Ziet er net uit als 't muis je dat ik in mijn droom zag." Erika's moeder was bang dat de angst en dc schrik Erika kwaad zouden doen en iiu dacht zij: „dat muisje is een goede afleiding." Daarom zei ze: „Zeker, je mag 't houden". En zoo werd Spitsje het lievelingsdiertje van Erika. In t hoekje van het plein zat dc heele mui zenfamilie en wachtte op Spitsje, ,,'t Was toch dapper van hem", fluisterden ze elkaar too. Dichtbij hen praatte de smid met den bakker. ,,'t Is raar" zei de smid, „niemand weet wie de klok geluid heeft, en 't ging zoo zachtjes, je zou zeggen dat er muizen aan trokken." „Wie weet!" antwoordde de bakker. „Eri- ika is immers zoo'n dierenvriendin." I Lachend gingen ze beiden verder. Of de muisjes, die dit gehoord hadden ook pret had den! „Kom kinderen," zei eindelijk de muizen vader, „Spitsje schijnt niet terug te komen, la ten we naar ons warme holletje terugkeeren! zelfs een muis zou hier rheumatiek krijgen tusschen die natte vodden." „Ja", zei de muizenmocder, „laten we naar huis gaan, en morgen zullen we ons gaan oefenen in dansen Inn hoogspringen, want ook dat kan heel nuttig wezen." (Uit Prettige Winteravonden). Van alles wat. Onder één paraplu. Twee kleine, zwarte negertjes. Die zaten in een boo* Te ramen met een paraplu, Het regende dat 't goot. Ze lachten blij den regen toe. Al werden zij ook nat, Dien hadden z' in hun eigen land, Toch immers ook gehad. Een kikker zag de negertjes, En sprak ze beiden aan: „Wilt jullie nu' in regenweer, „Nog saam uit varen gaan?" „Gij denkt: We zittcsn goed beschut, „En worden dus niet nat; „Maar boven in uw paraplu, „Daar zit een heel groot gat." En ja, de kikker had gelijk, Daar zat het groole gat, Zoo werden dus de negertjes, Toch onder 't scherm nog nat. C o r r y d. J. Het speelgoed der Heuzen. Een oude Duitsche sage bevat het volgen de verhaal. De dochter van een reus, die op in een sterk kasteel op een rots woonde, vond op een wandeling een boer, die achter een met twee ossen bespannen ploeg liep en zijn akker bebouwde. Zij vond boer en ossen, die in haar oog niet grooter dan meikevers wa ren, zóó aardig, dat zij hen in haar schort mee naar huis nam. Het spartelen en bewe gen, dat haar gevangenen deden, vermaakte haar zeer en zij zette den boer met de ossen en den ploeg op tafel, in de hoop, dat de arbeid zou worden voortgezet. Haar vader evenwel, een goedhartige reus, die zich niet ophield met roof en doodslag, vertelde haar, dat zij geen speelgoed had meegebracht, maar een vlijtigen landbouwer, die aan zijn werkkring was ontrukt, en dat zij niet beter kon doen dan den boer onmdddellijk weer naar zijn akker terug te brengen, waar hij in het zweet zijns aanschijns zorgde voor het „dagelijksch brood", dat zelfs de reuzen niet konden ontberen. Het meisje dacht over de woorden van haar vader na, zij moest hem gelijk geven en volgde zijn raad op. Water koken. Buig een rand om eon stukje papier, zoo^ dat het den vorm van een pan heeft en er, dus geen water uit kan loopen. Giet er watel4 in en zei dezen papieren waterketol op een roostertje op een zacht vuur, of houdt hot boven een lichtje, dan zal het water begin nen te koken, zonder dat het papier ver brandt. Een mandje van biezen vlechten. Dit is een gemakkelijk werkje. De bicreg groeien aan den rand van vochtige weidetl en langs do oevers van bceken en sloten. Df stengels zijn overal even dik, goed rond «i er groeien geen bladeren aan. Van drlo bl» zen wordt telkens een vlecht gemaakt ef deze met de uiteinden tot een ring verba» den. Dit vormt dan den bovenkant van mandje. Voor den onderkant rijgt men na door de vlechten een lossen halm, welke ten slotte van onder gezamenlijk tot cen punt worden samengebondon. Diadeem. Van dit in de grijze oudheid reeds bekendo hoofdsieraad, hebben jullie waarschijnlijk wel eens gelezen of gehoord. Maar misschien kan Ik je er toch nog eenigc bijzonderheden van vertellen, die je nog niet wist. Oorspronkelijk bestond dc diadeem uit een van zijde, wol of garen vervaardigden hoofd band, die, naar men meent, door Bacchus, (genoeg bekend uit de heldcnsche godenleer) uit Indië naar hel Westen is overgebracht en daarna een onderscheidend versiersel van godheden en koningen werd. De diadeem van Bacchus, dien men dikwijls op antieke voorstellingen, in het bijzonder van den In- dischen Bacchus, aantreft, bestond uit een, het voorhoofd en dc slapen omvattend, breed gevouwen band, van achteren samengeknoopt met neerhangende einden. Uit elkander ge nomen, vormde hij een volmaakten sluier, welken naam Ti ij daarom ook soms bij de Grieken droeg. Later waren, behalve Bac chus en de hem vergezellende personen, ook andere godheden daarmede getooid en ver volgens ging hij op vorstelijke personen over. In de oudste tijden was de diadeem zeer smal, maar Alexander de Groote nam dien van Perzische koningen over, waarvan de uitenden op de schouders afhingen, terwijl zijn opvolgers dit tecken der koninklijke waardigheid behielden. Op dc munten der oudheid ziet men menigmaal ook koningin nen met een anderen diadeem versierd, waar aan een sluier is toegevoegd. Onder de Ro- mcinschc keizers was Constantijn de Groote de eerste, die cr zich mede tooide en sedert dien lijd werd hel hoofdsieraad van een en kele of dubbele rij van paarden cn edclstee- nen voorzien. Heden ten dage wordt het nog aldus bij plechtige gelegenheden, voornamelijk door vrouwelijke vorstelijke personen, gedragen. Ka mee lenge heugen. Evenals de olifant, heeft ook dc kameel een opperbest geheugen. Een beleediging ver geet hij niet licht. De Arabieren, die zooveel omgaan met kameelen, houden hier rekening race. Heeft een Arabier door de een of andere reden rijn kameel boos gemaakt, dan heeft hij een slimme manier om de wraak van zijn dier te ontloopcn. Op cen plaats waar hij weet dat zijn kameel spoedig komen zal, legt hij eenige klecdingstukken neer, en schikt ze. zoo, dat ze veel lijken op een slapenden man. Komt de kameel op die plek, dan denkt het dier dat hij zijn vijand gevonden heeft en wil eens goed met hem afrekenen. Hij trapt op de kleeren cn schudt ze woedend heen en weer. Als hij op die manier zijn blinde woe de gekoeld heeft, is hij voldaan, en kan de Arabier zich gerust een poosje later aan den kameel vertoonen, deze zal den man niets meer doen. Uit een ver land. Een Duitsch edelman had ooievaars op zijn landgoed. Ilij wilde graag weten waar de lepelaars naar toe vlogen. Kort vóór hun ver trek in 't najaar, gelukte het hem om er een te vangen, en hij hechtte aan den hals van den ooievaar een zilveren plaatje, waar hij op gegraveerd had: „Deze ooievaar komt uit Duitschland." Het volgend voorjaar kwam de ooievaar terug. Hij droeg het zilveren plaatje nog om den hals, en toen de edelman 't hem afge daan had, zag deze, dat onder zijn woorden het volgende gegraveerd was: „Indifi stuurt hem met een geschenk terug aan zijn Duit- schen eigenaar." Aan het halsbandje hing behalve het plaatje Iets kleins, gewikkeld in gummie-papier. Bij opening bleek er een ring in te zitten, die alle kenteekencn droeg van in Indiê gemaakt te zijn. Om te Meuren.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7