Qooi3 de iJeagd. Uit de Jeugd van Groote Mannen. Turenne. Vrij bewerkt naar het Fransch .van Louise Colet, door C. II. Inleiding. Henri de la Tour d'Auvergne, heer van Turenne, werd den 16den September 1611 te Sedan geboren. Hij was de tweede zoon van Henrl de la lour d'Auvergne, hertog van Bouillon en Elisabeth van Nassau, dochter van prins Willem I van Oranje. Reels als heel kleine jongen hoorde hij niets liever dan allerlei oorlogsverhalen. Op zijn dertiende jaar bezweek zijn moe der voor zijn smeekbeden en werd hij naar Holland gestuurd om daar, evenals zijn oudste broer, de wapenen te leeren hantcerfcii onder zijn oom Maurits. Turenne maakte zijn eer sten veldtocht mee in 1625 en wel als gewoon soldaat. Hij diende vijf jaar in Holland en keerde toen naar Frankrijk terug, waar hij door kardinaal Richeüeu lot kolonel werd bevorderd. Na den dood van Lodewijk XIII werd hij door de regentes Anne van Oostenrijk tot maarschalk van Frankrijk benoemd. Ilij be haalde verscheiden overwinningen en zijn land heelt veel 'aan hem te danken gehad. Te Saint-Denis werd hij naast de Fransche ko ningen begraven. Op een avond was alles in rep en roer op het kasteel van Sedan. De hertogin van Bouil lon had het avondeten gebruikt met haar jongslen zoon, lienri van Turenne, en den rid der van,Vassignac, den gouverneur van den knaap. Zijn vader, lieer van Sedan, was op de wallen dier stad gebleven om zijn orders aan liet garnizoen te geven. Aan hel dessert had de kleine Henri, die nauwelijks negen jaar telde, zooals gewoonlijk het gesprek op den oorlog en de heldenfeiten der Grieken en Ro meinen gebracht. Hij sprak vol vuur en zei voor den zooveclslen keer, dat hij brandde van verlangen 0111 hen na te volgen. Zijn moeder luisterde vol bewondering, maar toch beangstigde haar de ondernemen de geest van haar zoon. Oök na tafel werd het gesprek nog voortgezet en de gouverneur was niet zoo goed, of.hij moest een denkbeel dig fort beurtelings verdedigen en aanvallen. Toen de ridder van Vassignac vermoeid was van het spel, riep Henri uit: „Wat jammer, dat Vader er niet ist Hij kan zoo goed vech ten. Maar waarom komt hij niet thuis?" „Hij blijft vannacht buiten", antwoordde de hertogin van Bouillon; „doch nu er zooveel sneeuw valt, ben ik bang, dat zijn inspectie op de wallen heel moeilijk zal zijn." '„Ik wou, dal ik bij hem was," riep Ilenri uit. „Zoo wordt men opgeleid voor den oorlog en niet door bjj liet vuur tc zitten, zooals ik vanavond doe". „Die tijd zal wel komen", zei zijn moeder. „Maar ga nu near bed, het is lijd. Neem uw leerling maar mee, mijnheer van Vassignac; de nachtrust zal hem goed doen en u ook, na uw militaire oefeningen." „Goeden nacht, Moeder", zei Henri naden kend. De hertogin kuste haar zoon, die vooraf ge gaan werd door et .1 knecht, die een toorts droeg, en gevolgd werd door zijn gouverneur. Zij liepen de trap op, die naar Henri's kamer voerde, nadat men eerst nog een lange gang door moest loopen. Zij waren reeds halver wege deze gang, toen de jonge Turenne zich plotseling over den schouder van den knecht boog, de toorts uitblies, zijn gouverneur een I been lichtte en er als een haas van door ging, 1 de trap af, de eetzaal door en door een open- I slaande deur den tuin in. Over de besneeuwde velden heen, had de I jeugdige vluchteling" weldra de wallen van I Sedan bereikt; bij werd door een der solda- I ten, die op wacht stond, herkend en zei, dat I Iiij zijn vader spreken moest, zoodat hij de Islad mocht binnengaan. Intusschen was de hertogin op het lachen Ivan den gouverneur over dit nieuwe schelm- lstuk van den kleinen bengel, door eenige be- I dienden gevolgd, komen aanloopen. Men riep Henri en zocht hem overal, tot in de afgele- Igenstc hoeken en zolderkamertjes van het I kasteel. Mijnheer van Vassignac kreeg den in- 1 val, oorlogskreten na te bootsen, in de hoop I ien vluchteling daardoor uit zijn schuilplaats lie voorschijn tc doen komen, doch alleen do |eeho beantwoordde zijn roepen. „Misschien is hij naar buiten gegaan", riep Iplotseling de hertogin uit. Op het oogenblik, dat zij deze woorden uit sprak, kwam men juist in de eetzaal, waar- idoor de boosdoener ontsnapt was. „Kijk, de Ideur staat nog open!" zei de hertogin, „daar lis hij door ontvlucht." „Ja, daar zijn de sporen van zijn voetjes", Izeiden nu de bedienden, terwijl zij de sneeuw |toet hun toortsen verlichtten. „Maar waar is hij dan heen?" riep de ont stelde gouverneur uit. „Wat moeten we doen? PVaar moeten we hem zoeken?" „We hebben geen tijd om daarover te be raadslagen", hernam de hertogin; „we moe ien handelen. Laten we hem gaan zoeken", en Itij plaatste zich aan het hoofd harer onder- |geschiklen. „Neen, neen, Mevrouw," riepen zij allen. „In Ideze vreeselijke koude moet u niet naar bul ■ten gaan. Wij zweren u,. dat wij onzen jongen ester thuis zullen brengen." „Ja", zei nu de gouverneur, „ik zal mij pan het hoofd stellen." I Slechts met moeite liet de hertogin zich jVerhalen niet mee te gaan, doch zij wilde het Iferras niet verlaten, waar zij de toortsen kon Jakijken, die haar haar kind zouden terug brengen. Zij trokken in de richting van Sedan. Pe sneeuw, die opnieuw begon te vallen, Priemde hun in het gezicht en wischte de spo- l'tn van den vluchteling uit. J De gouverneur werd door de schildwacli- Pa herkend en mocht de stad binnengaan, Poch de poort, waardoor hij ging, was niet Jfezelfde als die, welke Henri genomen had, i Jood at hij op zijn vraag of men den zoon van pfcn hertog ook gezien had, een ontkennend _PUwoord kreeg. „Laten we naar het gebouw van de inten dance gaan, waar de hertog slaapt", zei Vas signac legen de bedienden. „Daar zullen we hem misschien vinden en als hij daar niet is, zal zijn vader ons helpen zoeken." Toen zij het gebouw naderden, ontstelde men daar niet weinig. Men dacht aan ecu nachtelijken aanval en de hertog van Bouil lon kwam gewapend naar buiten. Toen hij den gouverneur van zijn zoon ontwaarde, riep hij uit: „Wat is er gebeurd? Verkeert de her togin of mijn zoon in gevaar?" Vassignac vertelde het gebeurde. „Ik wed, dat de bengel op de wallen is, in een of ander bivak en zich daar krijgsavontu ren laat verhalen," zei de hertog, die zijn zoon Wel kende. „Laten we hem daar maar eerst gaan zoeken". Hij ging met den gouverneur voorop. Bij het eerste bivakvuur, waaromheen de soldalen van de wacht zaten, zei de dienstdoende offi cier tegen den hertog: „We hebben hem ge zien, maar we dachten, dat liïj naar u toe girig;Tiïj heeft ons eenige vr&gcn lgcd«an over de versterkte plaatsen en de kanonnen enl vervolgde toen zijn weg, terwijl hij zei: „Zoo wil ik over de wallen gaan." Hetgezelschap ging nu ook verder. Bij hol volgondc bivak zei men: „Uw zoon is drie kwartier geleden voorbij gekomen; hij heeft zich aan ons vuur gewarmd en uit onze Yeld- flèsschen gedronken." Tn liet derde bivak vernam hij: „hij is nog geen kwartier geleden hier geweest; onze oude sergeant hing allerlei krijgstafereelen op en uw zoon riep uit: „Ik wou, dat ik daar bij ge weest was." Toen hij wegging, zei hij: „Ik ga naar het volgende bivak." Weer trok het gezelschap verder. De kanon nen op den wal kwamen donker uit tegen de sneeuw. „Nu slapen zij", zei de hertog, „maar als de vijand verschijnt, zullen zij ontwaken." Plotseling scheen er zich iets in de scha duw le bewegen. „Zou een soldaat tegen een der kanonnen slapen?" riep de hertog uit. De toortsen werden dichter bij gehouden en hij herkende zijn zoon, die tegen liet kanon lag, alsof hij rustig in zijn bed sliep. Er kwam een Irotsclic glimlach op liet ge laat van den hertog, toen hij zijn zoon her kende. „Heila, de vijand!" riep hij, terwijl hij de toortsen liet uitdooven en den kleinen Henri aan een been trok. „De vijand!" herhaalde Turenne nog half slapende. „Laat hem maar komen, ik zal mij wel verdedigen!" En hij nam een krijgshaftige houding aan. Zijn vader klemde hem stevig in zijn armen. „Krijgsgevangen gemaakt!" riep hij uit. „Zijt gij het, vader!" riep de jongen, terwijl hij de slem zijns vaders herkende. „Ja, ik ben het. Je hebt er zeker niet aan gedacht, hoe ongerust je moeder en wij allen waren, maar vertel mij nu eerst eens, waar om je bent weggcloopcn." „Ik wilde welen, Vader, of ik 't kon uit houden in dezen kouden nacht buiten te sla pen en of ik de vermoeienissen van den oor log kon doorstaan en dus geschikt zou zijn om uw orders te gehoorzamen." De vader sloot zijn zoon nog steviger in de armen. .Voorwaarts, gevangene", zei hij lachend; „ik laat je niet los, voordat je moeder je op haar beurt gevangen heeft genomen." De bedienden keerden nu in allerijl naar het kasteel terug. De hertog van Bouillon volgde met zijn zoon en den gouverneur. Reeds van verre riepen zij: „Hij is gevonden. Wij brengen den vluchteling mee!" De hertogin snelde naar buiten en omhels de haar zoon met tranen in de oogen. Zij wilde knorren op het kind, dat haar zooveel angst bezorgd had, maar kon haar woorden niet vinden. „Zijn loopbaan is vastgesteld", zei de her tog, toen zij alleen waren. „We moeten hem niet dwarsboomen." Maar zijn zwakke gezondheid dan!" bracht zijn moeder in het midden. tDe buitenlucht zal hem sterker maken en Ik voorspel, dat hij de roem van onze familie zal worden!" In zijn jeugd was Henri van Turenne zwak en klein van stuk. Hij was bleek en had don kere, schitterende oogen. Zijn moeder maakte zich dikwijls bezorgd over zijn gezondheid cn vreesde, dat het krijgsmansleven hem scha den zou. Het was juist om te toonen, wat hij doorstaan kon, dat hij in dien kouden nacht was uitgegaan. Het was ongeveer in denzelfden tijd, dat een officier, een vriend van zijn vader, op het kasteel dineerde. Henri had dien dag juist over Alexander den Grooten gelezen cn praatte over niets anders dan diens helden feiten. De officier, die aardigheid in den jon gen had, liet hem eens flink uitpakken door hem tegen te spreken. „De schrijver heeft hem erg opgehemeld", zei hij, „hij beschrijft heelemaal niet het leven van Alexander, zooals dit werkelijk geweest is. „Waarom niet?" vroeg het kind. „Omdat alles in het verhaal naar een won der zweemt." „Het grootsche, het heldhaftige is een won der voor hen, die anders zijn aangelegd", ant woordde Henry. „Ik voor mij, ik geloof aan het leven van Alexander." Zijn oogen schoten vuur en hij nam een uitdagende houding aan. De hertogin trok, om haar zoon op de proef te stellen, partij voor den officier. „Mijnheer heeft gelijk", zei zij; „heel dat roemrijke leven is slechts een dichterlijk verzinsel." „Ik wil u niet tegenspreken, Moeder, maar ik kan u toch niet gelooven," riep het kind uit. „Ik voel, dat Alexander bestaan heeft, dat hij groote dingen heeft gedaan; 't is net alsof ik me aan hem verwant voel." „Door een verren voorvader?" vroeg zijn moeder lachend. „Wie weet? Noch u, noch mijnheer kun nen mij overtuigen." Boos ging Henri de kamer uit. Men meende, dat de jongen naar zijn eigen vertrek was gegaan, doch toen de officier, die dien nacht op het kasteel logeerde-, 's avonds zijn kamer opzocht, vond hij daar Henri met opgeheven gelaat en een uitdagen de houding aannemend. De jongen trad hem tegemoet en zei: „U heeft mij straks beleedigd, mijnheer, in «en held, dien ik vereer; ik heb u geantwoord on een :wlize« iwaaruit u kon befiriiDen. dat het mij ernst was; ik kom u voldoening vragen. „Dal wil ik heel gaarne," antwoordde de officier, die een vaderlijken glimlach niet hun onderdrukken: „maar wc moeten in alle stil le duelleciaiUi Ier wille van je moeder, die er zich zeker tegen, zou verzetten." „Ja, mijnheer hernam. Henri, „in alle .stil te. Morden 'bij het aanbreken van den dag in het park bij. drie groote olmen. Neemt u daar mee genoegen? „Zeker, ik zal zorgen er te zijn." Zij groetten elkaar vormelijk en Henri ging naar bed, nadat hij aan zijn gouverneur ge zegd had, deii volgenden morgen vroeg op tc willen staan. Deze durfde hem niet dwars boomen, maar waarschuwde de hertogin. Toen de dag aanbrak, wapende ilenri zich; doch Jiij verborg zijn wapens onder zijn lder- ren. „Goeden morgen, mijnheer," zei hij tegen mijnheer de Vassrgnae, die zich nog eens omkeerde in zijn bed. En hij gmg dc kamer uit. Terwijl hij zich naar de afgesproken plaats begaf, zag hij den officier cv lahgS^éenando ren weg heen gaan. Zij groetten -Hkfiar. en toen zij bij de olmen gekomen ware natrokken zij hun jassen uit, haalden hun degens uit te schccde en maakten zich gereed-om elkaar aan te vallen. Op dit t>ogenblik glcelf er* een zwarte scha- dtuv langs de boomen. „Een hert, dat onze getuige wil zijn," zei de officier glimlachend. ^„KlaaT," riep 'Hém I, '3ie 'verlangde te Be ginnen.'Maar juist, toen hij zijn tegenstander wilde aanvallen, vöeldc hij ecu hand, die zijn arin tegenhield. |s,U, hier, Moeder," riep hij uit, terwijl hij rich omkeerde. „Ja, ik wil je getujgc zijn", zei de hertogin. „Jij hndt gelijk, mijn jongen: Alexander is werkelijk een heïd; de schrijver heeft niet overdreven." „Dat beleekenl dus, Moeder, dat dit duel billijk is en ik het moet voortzetten. En hij stak opnieuw zijn degen uit. „Tenzij 'mijnheer inziet, dat hij zich vergist heeft en zijn ongelijk erkent", hernam de her togin. „Ik duelleer'liever", zei Henri. „Waarom?" vroeg zijn -moeder lachend. „Een vijand tot pvergave dwingen is evi.11 roemrijk als hem dooden." „Hm I dat weet ik niet,'', mompelde Ilenri. „Hoe denkt gij hierover mijnheer?" vroeg hij, terwij lhij zich tot zijn tegenstander wenddt „Ik denk, dat je een dappere jongen bent", riep de officier uit, „en dat Alexander best een van je voorouders zou kunnen zijn. Kom jongen, laten wc naar je vader gaan cn hem het voorgevallene vertellen." Ilenri ging mee, maar zei nog binnens mond: „Ik zou toch graag geduelleerd willen hebben." Niettegenstaande al Turenne's strijdlustige gevoelens had hij toch een zeer medelijdend cn gevoelig hart. Wc zullen er hier een paar voorbeelden van geven: Eens zag hij, dat een zijner soldaten, door honger en vermoeienis uitgeput, aan den voet van een boom in elkaar gezakt was. Hij zette hem op zijn eigen paard en ging zelf te voet, totdat hij een der wagens bereikt had, waar hij den ongelukkige in liet plaats nemen. Bij het beleg van Saint-Venant zag men hem zijn zilveren vaatwerk in stukken slaan en het onder zijn soldaten verdeelcn, omdat zij geen soldij ontvingen. Nooit wilde hij zich aan afpersing schuldig maken. Een officier, die hem een middel aan de band had gedaan om vierhonderd-duizend francs te verdienen, zonder dat iemand er iels van bemerken zou, antwoordde hij koel: „ik ben u zeer verplicht, maar daar ik al meer op dergelijke wijze in de gelegenheid ben ge weest, zonder er van te profiteeren, zal ik op mijn leeftijd niet meer van principe veran deren." Een zijner bedienden had hem eens in don ker een harden klap gegeven. Hij viel op zijr knieën, smeekte om vergiffenis en zei, dat hij hem voor George, zijn kameraad, had aangezien. „Als het George geweest was", zei de maar schalk Turenne, terwijl hij zich de pijnlijke plek -wreef, „hadt je niet zoo hard moeien slaan." der stad beklommen. Een Bourgondische vlag, op den muur geplant, fladderde in den wind cn diende den vijand tot verecnigings- punt. Ivarel de Stoute zelf stond mei zijn lans bij de vlag. Jeanne Ilachette ziet de vlag; zij ijlt naar den muur, steekt haar lans omhoog, grijpt de vlag en neemt haar mede. Karei vluchtte, het leger volgde hem en Beauvais was gered door een vrouw. Ter vereeuwiging der daad van Jeanne Ilachet'le, gaf Lodewijk XI bevel lot een jaar- lijkschc processie, waarbij de vrouwen voor op moesten gaan. Jeanne Ilachette behield de veroverde banier. Met de vlag in de hand -hield zij, zoo lang zij leefde, den jaarlijk- schen optocht vol; en toen zij stierf, werd het zegeteeken in de Dominikaner kerk bo ven haar graf opgehangen, waar zij den na komeling nog verkondigt: Beauvais werd door Jeanne Ilachetto ge red. Koelbloedigheid. Keizer Hendrik V van Duilschland ver overde in 1109 de provincies tusschcn de Elbe en den Oder. Deze provincies behoorden des tijds aan Polen. Koning Boleslas III stuurde een gezant naar den keizer om hem ter ver antwoording te roepen. Dc keizer dacht, dat aanschouwen van zijn onmetelijke schatten op don gezant, ridder Skarbek, grooten in druk zen maken en liet een menigte vaten brengen, die boordevol met goud gevuld wa ren. Daarop zei hij: „Nu zult ge zeker wel begrijpen, dat ik genoeg troepen kan bezoldigen 0111 geheel Polen tc veroveren?" Zonder vam zijn stuk tc geraken nam Skarbek een zeer kostbaren ring van zijn vinger, wierp dien bij den voorraad goud en zei slechts: „Goud bij goud." De keizer, die eerst zeer verbaasd was, be toonde zich nu heel vriendelijk tegen den man, die hem een lesic had gegeven. De Wonderflesch. Hiervoor gebruikt men een flesclijc, b.v. een medicijnfleschjc, waarvan de opening heel nauw is en dan nog een ander voorwerp, b.v. een kom, die omstreeks vijf centimeter liooger is dan de flescli. Nu vult men de kom met water, doch het medicijnfleschjc met rooden wijn. Hel laatste zet men in dc kom met water, zoodat het water boven den hals van het flesclije komt. Spoedig zal men nu den wijn door den hals naar buiten zien gaan, als een kleine zuil omhoog stijgen en op het water zwemmen. Tevens zaf men ook bemerken, dat het water van den wijn inneemt. Deze wederzijdsche ruiling heeft plaats, omdat het water zwaarder is dan de wijn. De waterdcelen dringen in de flesch en de zooveel lichtere wijndeeltjes worden van hun plaats omhoog gedrongen, waardoor zij ge noodzaakt zijn op de oppervlakte van het wa- kr te gaan. Ten slotte drijft de wijn boven, .terwijl het water zinkt. Nog geboft. Bij het passeeren van een station valt een reiziger uit een coupé. Hij komt gelukkig op een zandhoop terecht, zoodat hij er met den schrik en wat kleerscheuren afkomt. Een conducteur snelt toe, en daarop zegt de verschrikte reiziger: „Wat moet ik nou beginnen?" „O, mijnheer," is het antwoord, „u boft er bij. Uw reisbiljet veroorlooft u onderweg één keer uit te stappen." Geestig antwoord. De Leidschc geleerde Pietcr Burman, dit van 1608 lot 1711 leefde, kreeg op hoogci leeftijd een gezwel aan zijn beeu, helwcll er zoo leelljk uit ging zien, dat men besloo dit lichaamsdeel af te zetten. Burman had vele vijanden, die zijn be« grippen cn denkbeelden niet konden verdra- gen, maar ook vele vrienden, die, nadat de operatic nfgeloopcn was, hem kwamen be zoeken en informeerden, hoe hij zich ge voelde. Och, zei Burman, ik lijd natuurlijk nog veel pijn. Maar één troost heb tk toch. En die is? Dat mijn vijanden nu niet meer kunnen zeggen, dat ik de slechtste man ben, die op twee boenen rondloopt. Merkwaardige berekening. In een sigarenwinkel komL een keurig ge- kleed heer en vraagt 5ü cents sigaren. De verkooper pakt ze voor hem in en stelt zo hem ter hand. De kooper neemt ze Aan, maar geeft zo onmiddellijk weer terug, met liet verzoek om ze toch maar - liever -te ruilen voor 20 sigaretten van 2\ cent, uls het niet te veel moeite is. Dc bediende pakt de sigaren du&sweer uit, legt zc in het kistje terug en geeft, zijn klajil de gevraagde sigaretten; deze doet-ze in ziin koker, wenschl goeden morgen en wil weg gaan. „Neem me niet kwalijk, mijnheer!' roept de bediende hem na, „u hebt de sigaretten nog niet betaald." „Hoe bedoelt u dat?" vraagt de hcer,~„lk heb zc toch tegen sigaren geruild." „Ja, maar 11 hebt de sigaren nog niet be taald." „Die heb ik u clan ook teruggegeven." „Ja, dat is waar, neem mij niet kwalijk, mijnheer." De „kooper" gaal don winkel uil cn laat den bediende verbluft achter. Kunstje. Schenk een glas tot op een vierde na vol mc-t water, giet er vervolgens olie bij, doch zóó, dat er nog een randje van het glas over schiet. Bind nu een touwtje of koord om het glas en aan elke zijde nog een afzonderlijk eindje touw, doch alles zoo stevig bevestigd, dat men het in handen kan nemen en het glas zich dan nog op een voet afstands van elke hand bevindt. Slinger nu het glas heen en weer, dan zult gij zien, hoe de olie gelijk cn kalm blijft, terwijl liet water ei onder hevig opbruischt. Raadselrijmpje. Een vreemd paard. Ik ken een vreemd reusachtig paard, Het heeft geen neus cn ook geen staart, Hot heeft een groote vurige mond, 't Eet kolen o wel honderd pond. En drinken doet het keer op keer Wel vijftig liters en nog meer. Daarom is 't ook vreeslijk sterk En doet op één dag heel wat werk, liet trekt wel vijftien wagens voort En draaft soms uren ongestoord. En zelfs in zijn snelste vaart, Staan er twee mannen op dat paard. De eene houdt hem bij het stuur. De ander voedt hem uur op uur. Zeg vriendje! denk eens bij den haard, Hoe heet nu toch dat vreemde paard? Van alles wat. Jeanne Hachette, de heldin van Beauvais. Het was in het jaar 1472, dat Karei de Stoute, hertog van Bourgondië, de stad Beauvais met een talrijke krijgsbende bele gerde, en daar hij den weerstand moede werd, besloot hij stormenderhand te werk te gaan. Reeds baanden de Bourgondiërs met stormladders in de handen, zich een bloedigen weg over de lijken hunner mak kers, tot aan de laatste verschansingen; al les in de stad geraakte in verwarring en vluchtte. Daar trad een vrouw, Jeanne Ha- chctte geheeten, de vluchtenden tegemoet. Toorn sprak uit haar oogen en klonk uit haar stem. „Gij vluchtI" riep zij uit. „Hebt ge dan geen vaderland, geen vrouwen en kinderen meer? Lafaards, vlucht dan! Ik alleen zal hen ver dedigen!" Op het hooren van deze woorden keerde de moed weder. Zij volgden de dappere vrouw en gingen opnieuw den vijand tege moet. Maar tot drie keer toe teruggedreven, vluchtten zij in verwarring weer naar de stad terug en tevergeefs trachtte Jeanne Ha- chetle hen nog eenmaal moed in te spreken. Rondom haar hoorde men het weeklagen der verschrikte vrouwen; velen hunner ijl den naar de kerken, anderen verborgen hun kinderen onder de altaren. "Daar verscheen Jeanne Ilachette weder. „Gij aarzelt en vlucht, waar gij handelen kunt!" riep zij. „De vrees beheerscht onze mannen! Grijpt gij dan de wapenen, die zij wegwerpen; wanneer zij vrouwen zijn, laat ons dan mannen wezen! Volg mij!" Die woorden uit den mond ecner vrouw wekten eensklaps den moed der vrouwen op, Elk haper zocht naar eon piek, en met .^an- ne Hachette aan het hoofd, drongen de nieu we amazonen met onstuimigheid den vijand achteruit. Het vijandelijk leger verstomde en wankelde. Reeds Baddeu dc krijgslieden de muren Het lekkere drankje. 1. Frans is de dokter, en Roosje is ziek; (niet écht, gelukkig, 't is spelen 1) 't regende erg en het hield maar niet op, 't tweetal liep zich te vervelen, totdat vriend Frans nu dit grapje verzon en 't spel van „dokter en zieke" begon. 2. Ernstig kijkt Frans 'n hoogen hoed heeft hij op hij speelt meteen voor „ap'theker", brengt voor de „zieke" een drankje vast mee; of het zal helpen? welzeker 1 3. Roosje, „dc zieke" schiet haast in den lach, proeft dan maar gauw van het drankje; ,,'t smaakt o zoo lekker!" zoo prijst zij het luid, ,,'t helpt ook al, dokter, Ik dank jet" „Ho, ho, niet alles in eens; geef eens hierl „al te veel zou je licht schaden; „weet je waarvan je nu ziek bent, juffrouw? „Je hebt je maag overladen. „Daarbij wat kou in den regen gevat „Ja. ja", knikt Roosje, „maar 't drankj* „helpt juist zoo goed en 't is lekker er bij.*«'f ,,'k Weet het en daarom..... ik dank jet i 0. ,,'k Wil straks ook wit graag de „zieke* eens zijnl" brommend zegt Frans het, en Roosje springt overeind, nu op eens weer herstel^ „goed broer, dan ruilen w' een poosje.' 7. Nu eens is Roosje, dan Frans aan de beurt, totdat het lekkere drankje op is; wat hielp het de „zieken' to< bestl allebei zeggen ze: „dank jeP HermanDi

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7