0OO13 de Ueüjêd.
Het Vluchfteiland.
Naar het Engelsch van
MABEL MACKNESS.
.Vertaald door C. H.
(Vervolg.)
Toen zij de laan inreden, sprong er plot
seling uit bet kreupelhout een klein figuur
tje te voorschijn, dat heftig met een roode
muts begon te zwaaien. Mijnheer Gordon
hield het paand met een ruk staande. „Daar
Is zij!" riep hij uit en Nan, die verlegen
van haar hoogo zitplaats naar beneden
keek, zag een klein meisje, dat hen tegemoet
kwam rennen een mager, tenger kind
met eon glimlachend, sproetig gezichtje en
groote, blauwe oogen. Over haar ooren en
langs haai" voorhoofd vielan slordige krul
len, die bijna de kleur van wortels hadden
en haar het aanzien van een ondeugenden
terrier gaven. Zij droeg een eonvoudigen
manlel van grove, bruine stof en con vuur-
roodo muls. Naai was er onmiddellijk van
overtuigd, dat Eifie Gordon heelemaal met
trtotsch of verwaand was.
Effie naderde dc dog-cart en haar vader
bukte zich en greep haar bij de handen.
„Hup!" zei hij en vroolijk lachend buitelde
Effie in hol karretje en nestelde zij zich aan
hun voeten op den grond.
„Zoo, Effie," zei mijnheer Gordon, „daar
is liet kleine meisje eindelijk!"
Effie slak haar hand vriendschappelijk
uit.
I>e kinderen hadden elkaar echter niet
veel le vertollen, totdat dc dog-cart stilhield
voor een bordes, dat naar den hoofdingang
van het kasteel leidde.
Toen mijnheer Gordon Nan uil de dog-
cart hielp, was zij zeer onder den indruk
ran het gnootc, grijze gebouw met dc toren
tjes op elk on hoek en zij hoopte, dat Effie
haar nooit alleen zou laten in dit groote
kasteel.
Een lange dame met stijve, grijze krulle
tjes boven de ooren en een grooten gouden
bril op, kwam hen in de hall tegemoet.
.Hier is Nan, Tante Betsy", zei Effie, ter
wijl zij haar nieuw vriendinnetje bij do hand
nam en haar meetrok.
„Hoe gaat het je, lieve kind?" vroeg juf
frouw Betsy stijf, hoewel zij Nian's hand
vriendelijk in de hare nam. „Ik denk, dat je
erg moe zult zijn na de lange reis."
„O nee, dank u," zei Nan beleefd; „ik ben
heelemaal niet moe en ik vond de reis wit
prettig."
„Nu," zei Tante Belsy, „Effie zal je moe
haar boven nemen en je het kamertje wij
zen, dat wc voor je in orde gebracht heb
ben en Jeann/et zal je koffer uitpakken en je
kleeren wegbergen'. Aan het dessert zien
Ve elkaar wcr."
„Koin maar mee," zei Effie, terwijl zij
Nan's arm nam en haar mee de trap optrok.
jKoodat Tanilc Beltsy riep:
„Maar Effie, wees toch niet zoo wild, je
vriendinnetje zal vinden, dat jo precies een
Kpngfen beail."
„O, Tafrilc Betsy bromt altijd!" zei Effie,
ierwijl de kinderen twee trappen opliepen
én voor een deur met een serge gordijn
ervoor bleven stilstaan. „Dit is mijn toren,"
zei Effüc; zij trok liet gordijn op zij en deed
tie deur opens zoodat zij voor een wentel
trap stonden. „Hier is mijn slaapkamer en
die van Joannet en ook mijn speelkamer, en
daar is oen kamertje voor jou, omdat het
veel aardiger is dicht bij elkaar te zijn,
vindt je ook niet?"
„Ja, veel prettiger," stemde Nan toe en zij
slaakte een kreet van verrukking, toen zij
het allerliefste kamertje zag met geel-en-
wille gordijnen en een ledikant met koperen
"knoppen, dat voor haar in orde gebracht
was. Bij de deur van het aardige slaap
kamertje stond de oude Sehotsche vrouw,
die altijd Efl'ie's kindermeisje' geweest was
en voor haar door het vuur zou willen loo-
pt n. Zij kwam Nan hartelijk tegemoet en
rei*
„Wat een groot meisje ben je al! Zij is
wel een hoofd grooter dan jij, lieve Effie."
„Nan is maar een half jaar jonger dan ik,
Xeamnöt," zv?i Effie. „I9 dat nidi aardig? Em
ik geloof zeker, dat wij van dezelfde dingen
zullen houden in de boomen klimmen,
om liet hardst loopen en dergelijke zaken 1"
De oude meid glimlachte vriendelijk tegen
haar lieveling en streek liofkoozend haar
verwarde krullen glad. „Je hadt een jongen
moeten zijn, Effie," zei zij hoofdschuddend.
„Ma ar nu moeten wc eerst den koffer van
fe vriendinnetje uitpakken en dan zullen
Jullie zeker wel graag thee willen drinken."
Toen het zoover was, riep Jeannet hen en
kregen ze heerlijke thee en lekkere broodjes
met honing erop. Nu raakten de tongetjes
}os en werden zij de beste maatjes. Effie
Vertelde Nan, dat zij eiken morgen drie uur
Jes kreeg van een gouvernante. „En het
jDVerige gedeelte V3n den dag mogen we
precies doen, wat we graag willen. Tante
Betsv, noemt het, „in het wild rondloopen"
tn probeert altijd Vader over te halen om
'een inwonendte gouvernante te nemen in
plaats van één, die alleen voor de morgen
uren komt zooals juffrouw Sharp. Maar ik
jou het afschuwelijk vinden", zei Effie, ter-
Vijl zij haar hoiofdje in den nek gooide, „ik
ben niet van plan zoo n nuf te worden als
Dora Mackenzie voor geen geld van de
gereld."
„Wie is Dora Mackenzie?" vroeg Nan.
Daar de kindieren klaar waren met thee
brinken, mochten zij opstaan en een kwar
tiertje in den tuin gaan, zoodat zij arm in
fcrm langs de heesters liepen.
„O, een vreeselijke nuf! Haar vader is
jgeiteraal Mackenzie von Glenludïe, het land
goed naast Pitairlie. Hij komt hier dikwijls
jwn met Vader over zaken te spreken en
blijft dan koffiedrinken; soms brengt hij
piora mee."
„Is zij niet heel aardig?" vroeg Nan.
,Onuitsfaanbaar!" antwoordde Effie op
isten toon, ik vind haar etan echte nuf.
►rbeeld )e, ze houdt van poppen,"
>egde Effie er nog aan toe, „en handwerk
en croquetten en ze kan nog niet eens in
teen boom klimmen of over een sloot sprin
ten- Dat kun jij toch. Nan?" vroeg zii Dlnt-
seling, toen het haar te binnen schoot, dat
Nan eon stadskind was en natuurlijk niet
fcooveel oefening in zulke zaken gehad kon
hebben als iemand, die zooals zij zelf buiten
was opgegroeid.
„Ja, nogal," antwoordde Nan gretig, ik
Kind het dol 0111 Le klimmen. Wij hebben
een boïmi achter ons huis, een olm, nogal
leen grooten, en ik krijg-altijd con standje,
als ik erin klim. Moeder zegt, dat het buiten
iets anders is, maar in Londen wordt je er
boo vreesehjk vuil van, de boomen zijn er
heelemaal met roet bedekt."
„De hoornen heelemaal met roet bedekt!"
zei Effie verwonderd. „Wat grappig moet
het dan In Londen zijn, als de boomen er
ivol roet zijn. Als Je hier op de borstwering
komt, is het er ook vol roet, maar dan ben
'je ook midden tussch.cn de schoorsteerten,
zie je en natuurlijk zijn die vol roet"
„Heft moet heerlijk zijn om altijd buitten
to wonen," zij Nan met een benijdend'en
euchl, terwijl zij van het boschrijke park
Maar de woeste en rotsachtige heuVels In de
verte keek.
„Het zal heerlijk zijn, nu jij. gekomen bent,
Nan." zei Effie hartelijk. „Jc weet niet, hoe
ik altijd verlangd heb naar iemand om mee
te spelen. Walt moet het prettig zijn om
broertjes en zusjes te hebben."
,Heb je er dan geen één?" vroeg Nan.
(Hlet was bijna onmogelijk voor een lid Yan
de familie Selby om zich in het geval in to
denken van niemand te hebben om mee to
«spelen.
„Alleen Dougal," antwoiordde Effie. „Hij
is mijn halve broter en heelemaal volwas-
«scn. Als hij in do vacanlie thuiskomt, neemt
hij me soms mee op zijn wandelingen. Ik
vind het heerlijk, als ik maar niet al te ver
behoef te loopen."
Op eens klonk er een schril fluitje van af
het kasteel en begon Effie hard te loopen.
„Dat is voor ons om naar binnen te gaan
ten ons op to knappen voor het dessert. We
imoetcn gauw voortmaken".
„Waar komt het vandaan?" vroeg Nan
verbaasd, terwijl die beide meisjes haastig
door het park liepen.
Effie wees met haar vinger nnar het dak
ran het kasteel. „Kijk, daar staat Jeannet
Op dte boretwering te fluiten. Dat is mijn
«signaal; als ik het hoor, moet ik dadelijk
binnenkomen. Kom, gauw, we zijn laat;
Jeannet wenkt ons om ons te haasten:"
(Wiordt vervolgd.)
Groote Manoeuvres.
Er heerschte een ongewone drukte !n het
anders zoo stille visschersdorpje Terheijde,
tusschen Scheveningen en Den Hoek van
Holland, vlak aan zee gelegen. En geen won
der 1 Er werden groote manoeuvres gehou
den langs de kust door onze land- en zee
macht, en een officier van het leger had ver
teld, dat de oorlogsschepen misschien zou
den probeeren, in de buurt van Terheijde
troepen aan land te zetten.
,Als dat eens waar wasl" zeiden de jon
gens en avond aan avond stonden ze op het
duin te kijken naar de zoeklichten van de
veraf liggende oorlogsschepen. Ze hoopten
maar, dat er geen aanval gedaan zou worden
bij nacht, wat natuurlijk ook mogelijk was;
dan zouden zij er niet veel van zien.
Maar de nachten gingen ongestoord voor
bij, totdat op een morgen, toen de mcesten
aan 't ontbijt zaten, het heele dorpje werd
opgeschrikt door een dreunend kanonschot.
Een schip in nood!" mompelden een paar
oude visschers, maar de jongens riepen: „De
vijand 1 De vijand I" en holden met hun boter
ham in de hand de deur uit
Ook Arnold en zijn broertje Anton.
Ze liepen natuurlijk dadelijk naar zee. Daar
zagen zij een groot oorlogsschip dicht bij de
kust. Telkens vielen er zware schoten. Aan dc
rookwolkjes op het schip konden zij zien, dat
daar de kanonnen losgebrand werden. Een
eind verder de zee in zagen ze nog een paar
groote schepen, die met volle kracht kwa
men aanstoomen en dan volgden er nog een
stuk of wat kleinere.
,Ik ga den Groenen Dijk uit", schreeuwde
Arnold en hij er van door. „Ik ga mee", zei
Anton, maar hij kon niet zoo hard loopen en
de vrees voor te laat komen gaf Arnold dub
bele kracht, en,hoewel hij anders altijd op
zijn broertje wachtte nu liep hij maai*
door! Op den dijk zag hij zeker wel vijfhon
derd man infanterie, die in versnelden pas
naar de vermoedelijke landingsplaats mar
cheerden, om den vijand terug te drijven.
Met volle muziek ging het den dijk langs en
dat klonk zoo vroolijk en opwekkend, dat
Arnold dacht: „Ik kan best begrijpen, dat er
altijd muziek bij het leger is, want nu is het
maar een spiegelgevecht, maar al was het
werkelijk meenens, dan zou je bij zulke mu
ziek verder loopen, zonder er aan te denken,
waar je eigenlijk heen gaat" Arnold liep nu
in den pas achter de soldaten aan.
„Jongen 1"- zei er een, „wil je leege pa-
troonhulzen hebben?"
„Alsjeblieft!" zei Arnold.
„Haal ze dan maar uit mijn patroontasch",
zei de soldaat en Arnold grabbelde al loopen-
de in het taschje, dat de soldaat op den rug
droeg. Hij haalde er tien uit, die hij in zijn
zak stak.
„Dank je wel!" zei hij.
„Ik dank jouw ook", zei de soldaat, die ze
eigenlijk weer had moeten inleveren, maar
blij was, dat hij er op zoo'n manier afkwam.
„Ik moet het allemaal maar meesjouwen"
dacht hij en hij begreep wel, dat er op dien
dag niet op een stuk of wat leege patroon
hulzen gelet zou worden. Arnold zag onder
weg een soldaat in een wagen klimmen,
waarop met groote letters Ambulance
stond.
„Waarom gaat hij in dien wagen?" vroeg
hij.
„Zeker zijn voeten sluk geloopen" was 't
antwoord. „Gisteren hebben we vijf uur ge
marcheerd; van nacht nog twee en nu dit
weer!"
Hoe meer zij de vermoedelijke landings
plaats naderden, des te voller werd het in het
duin. Van alle kanten kwamen troepen aan-
marcheeren en ook een massa nieuwsgieri
gen. Artillerie was er ook. Er knalden tel
kens meer schoten. De kanonnen werden in
stelling gebracht en beantwoordden weldra
hat vuur van de oorlogsschepen.
Arnold was met de landmacht op het ter
rein van den strijd aangekomen, maar hij
liep dadelijk naar de zeemadit over, d. w. z.
hij verliet de infanteristen, die achter alle
mogelijke kopjes op den grond gingen liggen
en hun geweren afvuurden, en hij holde het
duin af, om zoo gauw mogelijk aan 't strand
te komen, waar hij de schepen cn het zeevolk
van nabij kon zien.
Nu lagen er drie groote oorlogsschepen en
vijf kleine op korten afstand van het strand,
even achter de branding. Schieten, dat ze de
den! Maar boven van het duin af werd ook
een geweldig vuur onderhouden; onophou
delijk knetterde het geweervuur en daar tus
schen dreunden de kanonschoten. Arnold
stond daar op het strand dus tusschen twee
vuren. „Als het wezenlijk oorlog was, zou ik
hier niet graag staan", docht hij.
Daar zag hij een bijzondere beweging op
de groote schepen. "Wat er eigenlijk gebeur
de, kon hij niet goed gewaar worden door
den afstand en ook door de dikke rookwol
ken. Maar het werd hem weldra duidelijk,
wat er gebeurd was: aan de zeezijde hadden
zij sloepen overboord gezet. Daar kwamen
ze al achter de schepen vandaan. Kijk eens,
wat veel! In elke sloep een man of zestien.
Wat roeiden die matrozen! Geen wonderl
Elke minuut was er één! Ze moesten zoo
gauw mogelijk aan land zien te komen, want
die sloepen waren een goed mikpunt voor de
soldaten op het duin, die er dan ook op los
poften, alsof er geld mee le verdienen was.
Wat roeiden de Jantjes kranig door de hoo-
ge golven van de branding heen!
Daar raakte de voorste sloep al grond. De
tweede ook. Maar nu waren ze nog wel een
meter of tien van het droge. Dat was min
der. Mariniers en matrozen sprongen par
does over boord, zonder er acht op te slaan,
dat ze tot over de knieën nat werden, en toen
liepen ze haast-je-rep-je naar 't strand. Kijk!
Daar sprong een officier er ook zoo maar in.
Een officier uit een andere boot, die zeker
zijn pak wilde sparen, liet zich door een
zwaargebouwden marinier naar het strand
drogen.
Wat droeg die matroos daar? Een wiel?
Ja.... En die andere had er ook één. En die
twee verderop droegen samen een't leek
wel een kachelpijp... O hé! Ze zetten een
klein kanon, in elkaar; twee touwen er aan
toen trekken! Arnold met nog een paar
jongens er naar toe. Ze mochten helpen
trekken. Dat was een pret! 't Kanonnetje
werd tegen het hooge duin opgesjouwd.
Het vuren daar boven begon te verminde
ren. Als mieren krabbelden overal matrozen
cn mariniers tegen het duin op en zoodra ze
boven waren, beschoten ze den vijand. „Ar
nolds" kanon gaf nu ook vuur. Wat klonk dat
door die duinen!
De landmacht trok terug de zeemacht
had het gewonnen.
Arnold zag het leger aftrekken. Lange rijen
infanterie, artillerie en kavalerie gingen, na
tuurlijk in goede orde, terug langs den dijk,
waarlangs zij gekomen waren. Daar werd
aan alle kanten het signaal .geblazen: „Houd
op met dat vuren! Houd op met dat vuren!
Houd op!I"
De kanonnen zwegen, 't Geweervuur hield
ook op. Nog een enkel nakomend schoten
toen was het gevecht afgeloopen.
De zeesoldaten lagen hier en daar bij
troepjes in t zand uit te rusten. Daar liep nog
een infanterist; die was zeker afgedwaald.
„Zouden die matrozen hem niets doen?"
dacht Arnold een oogenblik. Maar daar riep
de soldaat:
„Janl"
Een matroos keek op en riep: „Hel, Piet?
Ben jij daar? Kbm je Zondag ook thuis?"
„Ik weet het niet zeker, maar wil je eens
aan moeder vragen, of ze mij nog een paar
sokken wil sturen?"
„Ik zal 't zeggen hoor! Salut!"
„Adietjes! Thuis dc groeten!"
Het waren twee broers, die soldaat cn die
matroos. Arnold vond het wel grappig. „Dat
gaat in den oorlog ook anders", dacht hij.
Hij liep langs het strand naar Terheijde
terug en stapte goed door, want hij wist op
geen uur na, hoe laat het was. Nu, 't was
meer dan tijd, wTant toen hij op het dorp
kwam, sloeg de klok van het kleine torentje
één uur en dat was hun etensklokjc. Maar
hij vond niemand thuis. De groote manoeu
vres hadden alles in de war gebracht. Een
kwartier later kwam de familie aanzetten.
Anton was er ook bij. Die mopperde op Ar
nold. omdat hij weggeloopen was, maar toen
Arnold vertelde, wat hij gezien had, luister
de hij toch met beide ooren, en toen Arnold
hem vervolgens twee patroonhulzen gaf, was
het weer heelemaal goed.
G. J. VISSCIIER.
Wordt vervolgd.
Waarom de Sprookjes van
Moeder de Gans
zoo heeften.
"Wie kent ze niet: de Sprookjes van Moeder
de Gans! Do Gelaarsde Kat, Roodkapje, Ivlein,
Duimpje, Assohep-oester 'l zijn immer®
alle goede kennissen van je! Maar heb je
wel eens over dliien naam „Moedor de Gans"
gedacht? Waarom heeton ze toch zoo? Ja
dat is een vraag waar geleerde hoeren ook
al over gepeinsd hebben, en daarom zijn ze
aan 't snuffelen gegaan in oude papieren om
wat meer van dit sprookjes on hun naam te
weten te komen. En wat ze al zoo gevonden
hebban, dal kan je mi hier lezen.
Ze zijn al heel oud, die sprookjes! Waar
schijnlijk zijn ze ontslaan in de 12e of 13c
eeuw, niet in ons land, maar in Frankrijk of
in Spanje, waar dappere ridders ze aan hun
kinderen en ldednkin eieren vertelden.
In de 17e eeuw zijn zo pas meer bekend
gewordon door den Franschnian Charles Pcr-
rault d'Armancour, die ze heeft naverteld en
omgewerkt. Daardoor heeft men lang ge
dacht dat hij de eigenlijke schrijver ervan
was, cn zijn vertellingen werden lang ge-
nio-emd „Dc feeën-sprookjes van Perrault."
Later zijn ze in verschillende talen vertaald,
ook in 'L Hollandsch en toen kregen zij hun
ouden oorspronkeLijken naam weer terug en
die was: „Sprookjes ran Moeder de Gans".
Heel oude sprookjes werden wel moer zoo
genoemd, omdat men er een oude gans of een
moedergans in liet spreken cn handelen.
naam kennen, komt geen sprekende of han
delende gans voor, en daarom kon do oud
heidkundige Ter Gouw wel eens gelijk heb
ben als hij er een andere uitlegging van geeft.
Die uitlegging kan jc 't beste begrijpen door
met me oen kijkje te gaan nemen in een oud
Hollandsch huisgezin.
We gaan te Amsterdam een huds binnen op
dc Heererogracht.
't Is Kerstmis.
In de groote achterkamer, „zaal" genoemd,
vlamt en knettert 't onder dfe oud-Holland-
sclie schouw, 't Is 't Kerstblok, oen groot stuk
hout, dat op de vuurplaat ligt te branden.
Naast den schoorsteen hangt een ganzekop,
gespijkerd op ron plankje, en 't overige van
de geslachte vdtfle gans staat gebraden op
tafel, en hot heele gezin doet rich te good
aan het lekkere kerstmaal. Af Cn too roept
een der kinderen: „dank jo, Moeder <$o Gans,
'i smaakt lokker hoor!" en knikt den gamze-
kop eens toe. Maar hoe lekker t ook is, toch
zorgen de kinderen wel dat ze „oen bolletje
openhouden" voor de kerstkoek, "die van
avond gegeten zal worden. Als do tafel is
afgenomen, wordt de koek onder gejuich bin
nengebracht en op tafel gezel, 't Is een pracht
stuk! die plaJtite koek van drie voet lang en
anderhalve voet breed, met een hoogen rand,
en bedekt met suiker en gevuld met pruimen,
rozijnen en sukade. En een -pp!#» nsJjK
dat die koek heeft! „Deuvckater" heet ze
Nu scharen allen rich m een lmlvea kring
het vuur en de kinders ringen:
„En wo zitten samen al bij don haard, 4
l£n eten koekon mot pruim «taant."
Dan begint „meuje", de peet-taaie van kleft*
no Aimc-Bot, te vertellen van: „Er was 'r
eens"; heerlijke sprookjes, die ze zelf ook ge
boord heeft van 'r petemoei loon zo kiel® was.
't Zijn deoelfde sprookjes die jc nu in je
boeken leest: van Blauwbaard, de Sclioone
Slaapster, EzeJsvel, Riket met die kufif en die
vier andere.
De kimïters lufistoren met gloeiende wan
gen cn schitterende oogen. en ze lovan zoo
br» 't wonderland, dart ze eindelijk vergeten
dat t meujo's stom is, die ze hoeren. Ze kij
ken naar don ganzekopja 't is do gans
dte vertelt, zo zien haar bek op en neer gaan,
en rij vindon ze prachtig! dfe sprookjes van
Mooder do Gans of van Rood kousje, zoo a ls
de gams ook wel eens genotemd wondt om haar
rtoode poolen, die er mot uitzien of ze roode
kousjes aan heeft.
En als do sprookjes uit zijn, komt het Gan-
zebord op tafel, en moeder zot iets hecJ
mool's „in don pot" omdat t Kerstmis is.
Begrijp jo nu waarom ze heolon: «dt
Sprookjes van Moeder de Gans?"
O^i te kleuren.
Zomerpret.
Van alles waft.
Wie kan dit eena heel snel zeggen?
Knaap de kapper kapt knap, maar de
knecht van Knaap den kapper kapt nog
knapper dan Knaap de kapper kapt.
Contrasten tusschen de Chineesohe
en Europeesche begrippen.
In het Chineesche rijk vindt men zeer In
het oog loopen de tegenstellingen met onze
Westersciio beschaving. Zoo wijst daar de
magneetnaald naar bet zuiden; verder on
derscheidt men or vijf hemelstreken; do eere
plaats is aan die linkerzijde; wit Is hot zinne
beeld van ddn rouw; do beleefdlbeid vordert,
dat de mindere bi] zijn meerdere m-ct be
dekt ho.ofd blijft staan of zitten; dte Chinee
sche woorden worden niet naast, maar on
der elkaar geschreven en gedrukt; do maal
tijden worden met vruchten begonnen on
met soep geëindigd; bij hot verleenten ran
adeldom gaat deze niet op de kinderen over,
maar op do vooroudiers terug. Te Peking
zijn do straten nauw en krom; allee® de
openbare gebouwen on de woningen dier
keizerlijke familie hebben een mooi aan
zien, de overige huizen zijn klein; de win
kels leveren weinig afwisseling, en men vindt
er met hulden, bont, papier, waaiers, meu
bels, lucifers, porcelein, vreemde versierse
len, afgodsbeelden, gebak en ingemaakte
vruchten; het uitwendig voorkomen van
deze winkels is dikwijls vuil en armoedig te
noemen. Daarentegen hebben dc uithangbor
den zóó hoogdravende opschriften, dat zij
den vertaler dikwijls in verlegenheid bron
gen. Boven de ingangen der logementen, onz.
leest men b. v. opschriften als: „Hotel der
Vier Gelukzaligheden," „Paleis der Geluk
kige Droomen," „de Ilemelsche Tafel" en
dergelijke moer. Vooral de bankethakkers
trachten door mooie opschriften de aan
dacht der lekkerbekken te trekken. Men
vindt bij hen „De Melkstroomen," „Do
Candy-eilanden," „Do Zaligheid van Con
fucius," enz.
De Bom.
Toen Karei XII, koning van Zweden, zich
in 1715 in Straalsund bevond, dicteerde hij
op zekeren dag een brief aan zijn secrotans.
Plotseling viel een bom uit het vijandelijk
leger, dat Straalsund belegerde, op het huis,
waarin de koning vertoefde, doorboorde het
dak en ontplofte vlak bij de werkkamer van
den koaiing.
Door het ontzettende geraas, dat deze bom
veroorzaakte, viel dte pon uit de hand van
den secretaris.
„Wat is er?" vroeg de Jooning doodbe
daard. „Waarom schrijft ge niiet?"
De Secretaris kon slechts deze woorden
uiten:
„O Sire, een bom!"
„Welnu," hernam de vorst, „wat heeft die
bom te maken met don brief, dien ik u dic
teer? Ga verder, alsjeblieft".
Van mij.
Koning Frederik Willem IV van Pruisen
bezocht, toen hij nog kroonprins was, een
schilderij-galerij. Een der beambten, die nog
al hooge gedachten van zich zelf had, haid
er een door hem zelf geschilderd middelma
tig stuk neergehangen in de verwachting,
dat hij daardoor de opmerkzaamheid van
tïen prins op zich zou vestigen. Zijn plan ge
lukte, tenminste de prins zag met bevreem
ding het slechtte stuk aan en vroeg den
schilder, die in gespannen verwachting er bij
stond: „Van wi'en is dat stuk?" „Va® mij,"
sprak met een. diepe buiging en een gla®s
van genoegen op het gelaat, de gevraagde.
„Van wien?" herhaalde de prins. „Van
mij", luidde het antwoord voor den tweeden
keer. „Dien man ken ik niet," zei de prins
Dierentaal,
Dieren moeten wel een soort van taal heb
ben, want zij weten elkaar hun gedachten
cn bedoelingen heel duidelijk te maken.
Hiervan spreken de twee volgende voorbeel
den:
Een houLkoopman was op reis met zijn
hond, een fox-terrier, en nam zijn intrek
In een volkslogcment. Terwijl hij er op uit
ging om zaken te doen, liet hij Fox zoolang
in het logement. Maar de logementhouder
had ook een hond. die grooter was dan Fox.
l>it dier was niet erg Ingenomen met de
vreemde visite, hij vocht met Fox cn takelde
hem Ieelijk toe. Toen de lioutkoopcr terug
kwam, was Fox nergens te vinden. Den vol
genden dag kwam Fox uit het kolenhok tc
voorschijn, waar hij zich zeker verstopt had
om te bekomen van den schrik en de beeten
die hij opgeloopcn had.
Tot verbazing van den logementhouder
kwam Fox een week later terug met een an
deren hond( dfe nog grooter was dan Fox
z'n vijand. Samen vielen zij op den hond van
den logementhouder aan, en die kwam cr
meer dood dan levend af. Later kwam 't
uit dat Fox uren ver gcloopen had om een
hond te vinden grooter dan zijn tegenstan
der. Als er geen hondentaal bestaat, hoe
heeft Fox dien grooten hond dan kunnen be
duiden, dat hij mee moest om hem tte helpen
tegen den hond uit 't logement?
En een apentaal moet er ook wel wezen.
Wont op Java gebeurde eens het volgende
op een koffieplantage:
Apen deden veel schade aan do koffieplan
ter Daarom liet de eigenaar hier en daar
eten neerleggen met vergif er in. De apon,
die niets kwaads vermoedden, aten er lekker
van, maar hoewel de bedienden zieke apen
ronden, konden zij niet merken, dat cr één
aap gestorven was. En tooli was 't strychnine,
een doodelijk vergif. Toen hebben de bedien
den door bespieden ontdekt, dat de zieke open
dc hulp inriepen van oude open. Die wijzere
leden van de familie hebben hun blijkbaar
den raad gegeven om „tremblek an "-blaren tc
eten, want de zieke apen gingen die zoeken,
en aan lien die te ziek waren om zelf te zoc
ken, werden ze gebracht. Dc „tremblekan"
plant is oen tegengif van strychnine.
Uit „Prettige Winteravonden."
Een gekke vergissing.
Sam's moeder had *t altijd zoo druk in
haar huishouden, en daarom besloot cam om
moeder eens flink te helpen. Op een Zaterdag
morgen stond hij heel vroeg op. De stoep en
het straatje voor 't huis zou hij eens een
flinke sclirob-beurt geven. Wat zouden moe
der en Line, zijn oudste zuster, daar verrast
over zijn. Hij zocht in de keuken naar een
boender en zeep. Hij vond 1® de kast een pak
met poeder, o dat was zeker 't nieuwe soort
zeeppoeder, waar moedor en Line 't verle
den over hadden. Met zij® boender, *t pak
zeop-poeder, en een emmer water ging Sam
naar buiten, on begon zijn werk.
H" strooide flink wat poeder op de stoep,
doopte den boender in 't water cn schrobde
uit alle macht. Maar wat raarl 't werd geen
zecpscliuim maar *t ging op deeg lijken, dat
er net zoo uit zag als wanneer moeder een
koek aan *t kneeden wasl
Ot» dat oogenblik kwam Line naar buiten.
„In hemelsnaam! Sam, wat voer je uit?"
„De sloep schrobben."
Line bekeek het pakje, dat Sam voor een.
pak zeep-poeder had aangezien.
.Lieve help!' riep ze, „jc hebt meelbloem
genomen!"
Maar in dte sprookjes. -die wii onder dien het hoofd schuddend en ging verder.