0OO13 de Ueüjêd. Het Vluchfteiland. Naar het Engelsch van MABEL MACKNESS. .Vertaald door C. H. (Vervolg.) Toen zij de laan inreden, sprong er plot seling uit bet kreupelhout een klein figuur tje te voorschijn, dat heftig met een roode muts begon te zwaaien. Mijnheer Gordon hield het paand met een ruk staande. „Daar Is zij!" riep hij uit en Nan, die verlegen van haar hoogo zitplaats naar beneden keek, zag een klein meisje, dat hen tegemoet kwam rennen een mager, tenger kind met eon glimlachend, sproetig gezichtje en groote, blauwe oogen. Over haar ooren en langs haai" voorhoofd vielan slordige krul len, die bijna de kleur van wortels hadden en haar het aanzien van een ondeugenden terrier gaven. Zij droeg een eonvoudigen manlel van grove, bruine stof en con vuur- roodo muls. Naai was er onmiddellijk van overtuigd, dat Eifie Gordon heelemaal met trtotsch of verwaand was. Effie naderde dc dog-cart en haar vader bukte zich en greep haar bij de handen. „Hup!" zei hij en vroolijk lachend buitelde Effie in hol karretje en nestelde zij zich aan hun voeten op den grond. „Zoo, Effie," zei mijnheer Gordon, „daar is liet kleine meisje eindelijk!" Effie slak haar hand vriendschappelijk uit. I>e kinderen hadden elkaar echter niet veel le vertollen, totdat dc dog-cart stilhield voor een bordes, dat naar den hoofdingang van het kasteel leidde. Toen mijnheer Gordon Nan uil de dog- cart hielp, was zij zeer onder den indruk ran het gnootc, grijze gebouw met dc toren tjes op elk on hoek en zij hoopte, dat Effie haar nooit alleen zou laten in dit groote kasteel. Een lange dame met stijve, grijze krulle tjes boven de ooren en een grooten gouden bril op, kwam hen in de hall tegemoet. .Hier is Nan, Tante Betsy", zei Effie, ter wijl zij haar nieuw vriendinnetje bij do hand nam en haar meetrok. „Hoe gaat het je, lieve kind?" vroeg juf frouw Betsy stijf, hoewel zij Nian's hand vriendelijk in de hare nam. „Ik denk, dat je erg moe zult zijn na de lange reis." „O nee, dank u," zei Nan beleefd; „ik ben heelemaal niet moe en ik vond de reis wit prettig." „Nu," zei Tante Belsy, „Effie zal je moe haar boven nemen en je het kamertje wij zen, dat wc voor je in orde gebracht heb ben en Jeann/et zal je koffer uitpakken en je kleeren wegbergen'. Aan het dessert zien Ve elkaar wcr." „Koin maar mee," zei Effie, terwijl zij Nan's arm nam en haar mee de trap optrok. jKoodat Tanilc Beltsy riep: „Maar Effie, wees toch niet zoo wild, je vriendinnetje zal vinden, dat jo precies een Kpngfen beail." „O, Tafrilc Betsy bromt altijd!" zei Effie, ierwijl de kinderen twee trappen opliepen én voor een deur met een serge gordijn ervoor bleven stilstaan. „Dit is mijn toren," zei Effüc; zij trok liet gordijn op zij en deed tie deur opens zoodat zij voor een wentel trap stonden. „Hier is mijn slaapkamer en die van Joannet en ook mijn speelkamer, en daar is oen kamertje voor jou, omdat het veel aardiger is dicht bij elkaar te zijn, vindt je ook niet?" „Ja, veel prettiger," stemde Nan toe en zij slaakte een kreet van verrukking, toen zij het allerliefste kamertje zag met geel-en- wille gordijnen en een ledikant met koperen "knoppen, dat voor haar in orde gebracht was. Bij de deur van het aardige slaap kamertje stond de oude Sehotsche vrouw, die altijd Efl'ie's kindermeisje' geweest was en voor haar door het vuur zou willen loo- pt n. Zij kwam Nan hartelijk tegemoet en rei* „Wat een groot meisje ben je al! Zij is wel een hoofd grooter dan jij, lieve Effie." „Nan is maar een half jaar jonger dan ik, Xeamnöt," zv?i Effie. „I9 dat nidi aardig? Em ik geloof zeker, dat wij van dezelfde dingen zullen houden in de boomen klimmen, om liet hardst loopen en dergelijke zaken 1" De oude meid glimlachte vriendelijk tegen haar lieveling en streek liofkoozend haar verwarde krullen glad. „Je hadt een jongen moeten zijn, Effie," zei zij hoofdschuddend. „Ma ar nu moeten wc eerst den koffer van fe vriendinnetje uitpakken en dan zullen Jullie zeker wel graag thee willen drinken." Toen het zoover was, riep Jeannet hen en kregen ze heerlijke thee en lekkere broodjes met honing erop. Nu raakten de tongetjes }os en werden zij de beste maatjes. Effie Vertelde Nan, dat zij eiken morgen drie uur Jes kreeg van een gouvernante. „En het jDVerige gedeelte V3n den dag mogen we precies doen, wat we graag willen. Tante Betsv, noemt het, „in het wild rondloopen" tn probeert altijd Vader over te halen om 'een inwonendte gouvernante te nemen in plaats van één, die alleen voor de morgen uren komt zooals juffrouw Sharp. Maar ik jou het afschuwelijk vinden", zei Effie, ter- Vijl zij haar hoiofdje in den nek gooide, „ik ben niet van plan zoo n nuf te worden als Dora Mackenzie voor geen geld van de gereld." „Wie is Dora Mackenzie?" vroeg Nan. Daar de kindieren klaar waren met thee brinken, mochten zij opstaan en een kwar tiertje in den tuin gaan, zoodat zij arm in fcrm langs de heesters liepen. „O, een vreeselijke nuf! Haar vader is jgeiteraal Mackenzie von Glenludïe, het land goed naast Pitairlie. Hij komt hier dikwijls jwn met Vader over zaken te spreken en blijft dan koffiedrinken; soms brengt hij piora mee." „Is zij niet heel aardig?" vroeg Nan. ,Onuitsfaanbaar!" antwoordde Effie op isten toon, ik vind haar etan echte nuf. ►rbeeld )e, ze houdt van poppen," >egde Effie er nog aan toe, „en handwerk en croquetten en ze kan nog niet eens in teen boom klimmen of over een sloot sprin ten- Dat kun jij toch. Nan?" vroeg zii Dlnt- seling, toen het haar te binnen schoot, dat Nan eon stadskind was en natuurlijk niet fcooveel oefening in zulke zaken gehad kon hebben als iemand, die zooals zij zelf buiten was opgegroeid. „Ja, nogal," antwoordde Nan gretig, ik Kind het dol 0111 Le klimmen. Wij hebben een boïmi achter ons huis, een olm, nogal leen grooten, en ik krijg-altijd con standje, als ik erin klim. Moeder zegt, dat het buiten iets anders is, maar in Londen wordt je er boo vreesehjk vuil van, de boomen zijn er heelemaal met roet bedekt." „De hoornen heelemaal met roet bedekt!" zei Effie verwonderd. „Wat grappig moet het dan In Londen zijn, als de boomen er ivol roet zijn. Als Je hier op de borstwering komt, is het er ook vol roet, maar dan ben 'je ook midden tussch.cn de schoorsteerten, zie je en natuurlijk zijn die vol roet" „Heft moet heerlijk zijn om altijd buitten to wonen," zij Nan met een benijdend'en euchl, terwijl zij van het boschrijke park Maar de woeste en rotsachtige heuVels In de verte keek. „Het zal heerlijk zijn, nu jij. gekomen bent, Nan." zei Effie hartelijk. „Jc weet niet, hoe ik altijd verlangd heb naar iemand om mee te spelen. Walt moet het prettig zijn om broertjes en zusjes te hebben." ,Heb je er dan geen één?" vroeg Nan. (Hlet was bijna onmogelijk voor een lid Yan de familie Selby om zich in het geval in to denken van niemand te hebben om mee to «spelen. „Alleen Dougal," antwoiordde Effie. „Hij is mijn halve broter en heelemaal volwas- «scn. Als hij in do vacanlie thuiskomt, neemt hij me soms mee op zijn wandelingen. Ik vind het heerlijk, als ik maar niet al te ver behoef te loopen." Op eens klonk er een schril fluitje van af het kasteel en begon Effie hard te loopen. „Dat is voor ons om naar binnen te gaan ten ons op to knappen voor het dessert. We imoetcn gauw voortmaken". „Waar komt het vandaan?" vroeg Nan verbaasd, terwijl die beide meisjes haastig door het park liepen. Effie wees met haar vinger nnar het dak ran het kasteel. „Kijk, daar staat Jeannet Op dte boretwering te fluiten. Dat is mijn «signaal; als ik het hoor, moet ik dadelijk binnenkomen. Kom, gauw, we zijn laat; Jeannet wenkt ons om ons te haasten:" (Wiordt vervolgd.) Groote Manoeuvres. Er heerschte een ongewone drukte !n het anders zoo stille visschersdorpje Terheijde, tusschen Scheveningen en Den Hoek van Holland, vlak aan zee gelegen. En geen won der 1 Er werden groote manoeuvres gehou den langs de kust door onze land- en zee macht, en een officier van het leger had ver teld, dat de oorlogsschepen misschien zou den probeeren, in de buurt van Terheijde troepen aan land te zetten. ,Als dat eens waar wasl" zeiden de jon gens en avond aan avond stonden ze op het duin te kijken naar de zoeklichten van de veraf liggende oorlogsschepen. Ze hoopten maar, dat er geen aanval gedaan zou worden bij nacht, wat natuurlijk ook mogelijk was; dan zouden zij er niet veel van zien. Maar de nachten gingen ongestoord voor bij, totdat op een morgen, toen de mcesten aan 't ontbijt zaten, het heele dorpje werd opgeschrikt door een dreunend kanonschot. Een schip in nood!" mompelden een paar oude visschers, maar de jongens riepen: „De vijand 1 De vijand I" en holden met hun boter ham in de hand de deur uit Ook Arnold en zijn broertje Anton. Ze liepen natuurlijk dadelijk naar zee. Daar zagen zij een groot oorlogsschip dicht bij de kust. Telkens vielen er zware schoten. Aan dc rookwolkjes op het schip konden zij zien, dat daar de kanonnen losgebrand werden. Een eind verder de zee in zagen ze nog een paar groote schepen, die met volle kracht kwa men aanstoomen en dan volgden er nog een stuk of wat kleinere. ,Ik ga den Groenen Dijk uit", schreeuwde Arnold en hij er van door. „Ik ga mee", zei Anton, maar hij kon niet zoo hard loopen en de vrees voor te laat komen gaf Arnold dub bele kracht, en,hoewel hij anders altijd op zijn broertje wachtte nu liep hij maai* door! Op den dijk zag hij zeker wel vijfhon derd man infanterie, die in versnelden pas naar de vermoedelijke landingsplaats mar cheerden, om den vijand terug te drijven. Met volle muziek ging het den dijk langs en dat klonk zoo vroolijk en opwekkend, dat Arnold dacht: „Ik kan best begrijpen, dat er altijd muziek bij het leger is, want nu is het maar een spiegelgevecht, maar al was het werkelijk meenens, dan zou je bij zulke mu ziek verder loopen, zonder er aan te denken, waar je eigenlijk heen gaat" Arnold liep nu in den pas achter de soldaten aan. „Jongen 1"- zei er een, „wil je leege pa- troonhulzen hebben?" „Alsjeblieft!" zei Arnold. „Haal ze dan maar uit mijn patroontasch", zei de soldaat en Arnold grabbelde al loopen- de in het taschje, dat de soldaat op den rug droeg. Hij haalde er tien uit, die hij in zijn zak stak. „Dank je wel!" zei hij. „Ik dank jouw ook", zei de soldaat, die ze eigenlijk weer had moeten inleveren, maar blij was, dat hij er op zoo'n manier afkwam. „Ik moet het allemaal maar meesjouwen" dacht hij en hij begreep wel, dat er op dien dag niet op een stuk of wat leege patroon hulzen gelet zou worden. Arnold zag onder weg een soldaat in een wagen klimmen, waarop met groote letters Ambulance stond. „Waarom gaat hij in dien wagen?" vroeg hij. „Zeker zijn voeten sluk geloopen" was 't antwoord. „Gisteren hebben we vijf uur ge marcheerd; van nacht nog twee en nu dit weer!" Hoe meer zij de vermoedelijke landings plaats naderden, des te voller werd het in het duin. Van alle kanten kwamen troepen aan- marcheeren en ook een massa nieuwsgieri gen. Artillerie was er ook. Er knalden tel kens meer schoten. De kanonnen werden in stelling gebracht en beantwoordden weldra hat vuur van de oorlogsschepen. Arnold was met de landmacht op het ter rein van den strijd aangekomen, maar hij liep dadelijk naar de zeemadit over, d. w. z. hij verliet de infanteristen, die achter alle mogelijke kopjes op den grond gingen liggen en hun geweren afvuurden, en hij holde het duin af, om zoo gauw mogelijk aan 't strand te komen, waar hij de schepen cn het zeevolk van nabij kon zien. Nu lagen er drie groote oorlogsschepen en vijf kleine op korten afstand van het strand, even achter de branding. Schieten, dat ze de den! Maar boven van het duin af werd ook een geweldig vuur onderhouden; onophou delijk knetterde het geweervuur en daar tus schen dreunden de kanonschoten. Arnold stond daar op het strand dus tusschen twee vuren. „Als het wezenlijk oorlog was, zou ik hier niet graag staan", docht hij. Daar zag hij een bijzondere beweging op de groote schepen. "Wat er eigenlijk gebeur de, kon hij niet goed gewaar worden door den afstand en ook door de dikke rookwol ken. Maar het werd hem weldra duidelijk, wat er gebeurd was: aan de zeezijde hadden zij sloepen overboord gezet. Daar kwamen ze al achter de schepen vandaan. Kijk eens, wat veel! In elke sloep een man of zestien. Wat roeiden die matrozen! Geen wonderl Elke minuut was er één! Ze moesten zoo gauw mogelijk aan land zien te komen, want die sloepen waren een goed mikpunt voor de soldaten op het duin, die er dan ook op los poften, alsof er geld mee le verdienen was. Wat roeiden de Jantjes kranig door de hoo- ge golven van de branding heen! Daar raakte de voorste sloep al grond. De tweede ook. Maar nu waren ze nog wel een meter of tien van het droge. Dat was min der. Mariniers en matrozen sprongen par does over boord, zonder er acht op te slaan, dat ze tot over de knieën nat werden, en toen liepen ze haast-je-rep-je naar 't strand. Kijk! Daar sprong een officier er ook zoo maar in. Een officier uit een andere boot, die zeker zijn pak wilde sparen, liet zich door een zwaargebouwden marinier naar het strand drogen. Wat droeg die matroos daar? Een wiel? Ja.... En die andere had er ook één. En die twee verderop droegen samen een't leek wel een kachelpijp... O hé! Ze zetten een klein kanon, in elkaar; twee touwen er aan toen trekken! Arnold met nog een paar jongens er naar toe. Ze mochten helpen trekken. Dat was een pret! 't Kanonnetje werd tegen het hooge duin opgesjouwd. Het vuren daar boven begon te verminde ren. Als mieren krabbelden overal matrozen cn mariniers tegen het duin op en zoodra ze boven waren, beschoten ze den vijand. „Ar nolds" kanon gaf nu ook vuur. Wat klonk dat door die duinen! De landmacht trok terug de zeemacht had het gewonnen. Arnold zag het leger aftrekken. Lange rijen infanterie, artillerie en kavalerie gingen, na tuurlijk in goede orde, terug langs den dijk, waarlangs zij gekomen waren. Daar werd aan alle kanten het signaal .geblazen: „Houd op met dat vuren! Houd op met dat vuren! Houd op!I" De kanonnen zwegen, 't Geweervuur hield ook op. Nog een enkel nakomend schoten toen was het gevecht afgeloopen. De zeesoldaten lagen hier en daar bij troepjes in t zand uit te rusten. Daar liep nog een infanterist; die was zeker afgedwaald. „Zouden die matrozen hem niets doen?" dacht Arnold een oogenblik. Maar daar riep de soldaat: „Janl" Een matroos keek op en riep: „Hel, Piet? Ben jij daar? Kbm je Zondag ook thuis?" „Ik weet het niet zeker, maar wil je eens aan moeder vragen, of ze mij nog een paar sokken wil sturen?" „Ik zal 't zeggen hoor! Salut!" „Adietjes! Thuis dc groeten!" Het waren twee broers, die soldaat cn die matroos. Arnold vond het wel grappig. „Dat gaat in den oorlog ook anders", dacht hij. Hij liep langs het strand naar Terheijde terug en stapte goed door, want hij wist op geen uur na, hoe laat het was. Nu, 't was meer dan tijd, wTant toen hij op het dorp kwam, sloeg de klok van het kleine torentje één uur en dat was hun etensklokjc. Maar hij vond niemand thuis. De groote manoeu vres hadden alles in de war gebracht. Een kwartier later kwam de familie aanzetten. Anton was er ook bij. Die mopperde op Ar nold. omdat hij weggeloopen was, maar toen Arnold vertelde, wat hij gezien had, luister de hij toch met beide ooren, en toen Arnold hem vervolgens twee patroonhulzen gaf, was het weer heelemaal goed. G. J. VISSCIIER. Wordt vervolgd. Waarom de Sprookjes van Moeder de Gans zoo heeften. "Wie kent ze niet: de Sprookjes van Moeder de Gans! Do Gelaarsde Kat, Roodkapje, Ivlein, Duimpje, Assohep-oester 'l zijn immer® alle goede kennissen van je! Maar heb je wel eens over dliien naam „Moedor de Gans" gedacht? Waarom heeton ze toch zoo? Ja dat is een vraag waar geleerde hoeren ook al over gepeinsd hebben, en daarom zijn ze aan 't snuffelen gegaan in oude papieren om wat meer van dit sprookjes on hun naam te weten te komen. En wat ze al zoo gevonden hebban, dal kan je mi hier lezen. Ze zijn al heel oud, die sprookjes! Waar schijnlijk zijn ze ontslaan in de 12e of 13c eeuw, niet in ons land, maar in Frankrijk of in Spanje, waar dappere ridders ze aan hun kinderen en ldednkin eieren vertelden. In de 17e eeuw zijn zo pas meer bekend gewordon door den Franschnian Charles Pcr- rault d'Armancour, die ze heeft naverteld en omgewerkt. Daardoor heeft men lang ge dacht dat hij de eigenlijke schrijver ervan was, cn zijn vertellingen werden lang ge- nio-emd „Dc feeën-sprookjes van Perrault." Later zijn ze in verschillende talen vertaald, ook in 'L Hollandsch en toen kregen zij hun ouden oorspronkeLijken naam weer terug en die was: „Sprookjes ran Moeder de Gans". Heel oude sprookjes werden wel moer zoo genoemd, omdat men er een oude gans of een moedergans in liet spreken cn handelen. naam kennen, komt geen sprekende of han delende gans voor, en daarom kon do oud heidkundige Ter Gouw wel eens gelijk heb ben als hij er een andere uitlegging van geeft. Die uitlegging kan jc 't beste begrijpen door met me oen kijkje te gaan nemen in een oud Hollandsch huisgezin. We gaan te Amsterdam een huds binnen op dc Heererogracht. 't Is Kerstmis. In de groote achterkamer, „zaal" genoemd, vlamt en knettert 't onder dfe oud-Holland- sclie schouw, 't Is 't Kerstblok, oen groot stuk hout, dat op de vuurplaat ligt te branden. Naast den schoorsteen hangt een ganzekop, gespijkerd op ron plankje, en 't overige van de geslachte vdtfle gans staat gebraden op tafel, en hot heele gezin doet rich te good aan het lekkere kerstmaal. Af Cn too roept een der kinderen: „dank jo, Moeder <$o Gans, 'i smaakt lokker hoor!" en knikt den gamze- kop eens toe. Maar hoe lekker t ook is, toch zorgen de kinderen wel dat ze „oen bolletje openhouden" voor de kerstkoek, "die van avond gegeten zal worden. Als do tafel is afgenomen, wordt de koek onder gejuich bin nengebracht en op tafel gezel, 't Is een pracht stuk! die plaJtite koek van drie voet lang en anderhalve voet breed, met een hoogen rand, en bedekt met suiker en gevuld met pruimen, rozijnen en sukade. En een -pp!#» nsJjK dat die koek heeft! „Deuvckater" heet ze Nu scharen allen rich m een lmlvea kring het vuur en de kinders ringen: „En wo zitten samen al bij don haard, 4 l£n eten koekon mot pruim «taant." Dan begint „meuje", de peet-taaie van kleft* no Aimc-Bot, te vertellen van: „Er was 'r eens"; heerlijke sprookjes, die ze zelf ook ge boord heeft van 'r petemoei loon zo kiel® was. 't Zijn deoelfde sprookjes die jc nu in je boeken leest: van Blauwbaard, de Sclioone Slaapster, EzeJsvel, Riket met die kufif en die vier andere. De kimïters lufistoren met gloeiende wan gen cn schitterende oogen. en ze lovan zoo br» 't wonderland, dart ze eindelijk vergeten dat t meujo's stom is, die ze hoeren. Ze kij ken naar don ganzekopja 't is do gans dte vertelt, zo zien haar bek op en neer gaan, en rij vindon ze prachtig! dfe sprookjes van Mooder do Gans of van Rood kousje, zoo a ls de gams ook wel eens genotemd wondt om haar rtoode poolen, die er mot uitzien of ze roode kousjes aan heeft. En als do sprookjes uit zijn, komt het Gan- zebord op tafel, en moeder zot iets hecJ mool's „in don pot" omdat t Kerstmis is. Begrijp jo nu waarom ze heolon: «dt Sprookjes van Moeder de Gans?" O^i te kleuren. Zomerpret. Van alles waft. Wie kan dit eena heel snel zeggen? Knaap de kapper kapt knap, maar de knecht van Knaap den kapper kapt nog knapper dan Knaap de kapper kapt. Contrasten tusschen de Chineesohe en Europeesche begrippen. In het Chineesche rijk vindt men zeer In het oog loopen de tegenstellingen met onze Westersciio beschaving. Zoo wijst daar de magneetnaald naar bet zuiden; verder on derscheidt men or vijf hemelstreken; do eere plaats is aan die linkerzijde; wit Is hot zinne beeld van ddn rouw; do beleefdlbeid vordert, dat de mindere bi] zijn meerdere m-ct be dekt ho.ofd blijft staan of zitten; dte Chinee sche woorden worden niet naast, maar on der elkaar geschreven en gedrukt; do maal tijden worden met vruchten begonnen on met soep geëindigd; bij hot verleenten ran adeldom gaat deze niet op de kinderen over, maar op do vooroudiers terug. Te Peking zijn do straten nauw en krom; allee® de openbare gebouwen on de woningen dier keizerlijke familie hebben een mooi aan zien, de overige huizen zijn klein; de win kels leveren weinig afwisseling, en men vindt er met hulden, bont, papier, waaiers, meu bels, lucifers, porcelein, vreemde versierse len, afgodsbeelden, gebak en ingemaakte vruchten; het uitwendig voorkomen van deze winkels is dikwijls vuil en armoedig te noemen. Daarentegen hebben dc uithangbor den zóó hoogdravende opschriften, dat zij den vertaler dikwijls in verlegenheid bron gen. Boven de ingangen der logementen, onz. leest men b. v. opschriften als: „Hotel der Vier Gelukzaligheden," „Paleis der Geluk kige Droomen," „de Ilemelsche Tafel" en dergelijke moer. Vooral de bankethakkers trachten door mooie opschriften de aan dacht der lekkerbekken te trekken. Men vindt bij hen „De Melkstroomen," „Do Candy-eilanden," „Do Zaligheid van Con fucius," enz. De Bom. Toen Karei XII, koning van Zweden, zich in 1715 in Straalsund bevond, dicteerde hij op zekeren dag een brief aan zijn secrotans. Plotseling viel een bom uit het vijandelijk leger, dat Straalsund belegerde, op het huis, waarin de koning vertoefde, doorboorde het dak en ontplofte vlak bij de werkkamer van den koaiing. Door het ontzettende geraas, dat deze bom veroorzaakte, viel dte pon uit de hand van den secretaris. „Wat is er?" vroeg de Jooning doodbe daard. „Waarom schrijft ge niiet?" De Secretaris kon slechts deze woorden uiten: „O Sire, een bom!" „Welnu," hernam de vorst, „wat heeft die bom te maken met don brief, dien ik u dic teer? Ga verder, alsjeblieft". Van mij. Koning Frederik Willem IV van Pruisen bezocht, toen hij nog kroonprins was, een schilderij-galerij. Een der beambten, die nog al hooge gedachten van zich zelf had, haid er een door hem zelf geschilderd middelma tig stuk neergehangen in de verwachting, dat hij daardoor de opmerkzaamheid van tïen prins op zich zou vestigen. Zijn plan ge lukte, tenminste de prins zag met bevreem ding het slechtte stuk aan en vroeg den schilder, die in gespannen verwachting er bij stond: „Van wi'en is dat stuk?" „Va® mij," sprak met een. diepe buiging en een gla®s van genoegen op het gelaat, de gevraagde. „Van wien?" herhaalde de prins. „Van mij", luidde het antwoord voor den tweeden keer. „Dien man ken ik niet," zei de prins Dierentaal, Dieren moeten wel een soort van taal heb ben, want zij weten elkaar hun gedachten cn bedoelingen heel duidelijk te maken. Hiervan spreken de twee volgende voorbeel den: Een houLkoopman was op reis met zijn hond, een fox-terrier, en nam zijn intrek In een volkslogcment. Terwijl hij er op uit ging om zaken te doen, liet hij Fox zoolang in het logement. Maar de logementhouder had ook een hond. die grooter was dan Fox. l>it dier was niet erg Ingenomen met de vreemde visite, hij vocht met Fox cn takelde hem Ieelijk toe. Toen de lioutkoopcr terug kwam, was Fox nergens te vinden. Den vol genden dag kwam Fox uit het kolenhok tc voorschijn, waar hij zich zeker verstopt had om te bekomen van den schrik en de beeten die hij opgeloopcn had. Tot verbazing van den logementhouder kwam Fox een week later terug met een an deren hond( dfe nog grooter was dan Fox z'n vijand. Samen vielen zij op den hond van den logementhouder aan, en die kwam cr meer dood dan levend af. Later kwam 't uit dat Fox uren ver gcloopen had om een hond te vinden grooter dan zijn tegenstan der. Als er geen hondentaal bestaat, hoe heeft Fox dien grooten hond dan kunnen be duiden, dat hij mee moest om hem tte helpen tegen den hond uit 't logement? En een apentaal moet er ook wel wezen. Wont op Java gebeurde eens het volgende op een koffieplantage: Apen deden veel schade aan do koffieplan ter Daarom liet de eigenaar hier en daar eten neerleggen met vergif er in. De apon, die niets kwaads vermoedden, aten er lekker van, maar hoewel de bedienden zieke apen ronden, konden zij niet merken, dat cr één aap gestorven was. En tooli was 't strychnine, een doodelijk vergif. Toen hebben de bedien den door bespieden ontdekt, dat de zieke open dc hulp inriepen van oude open. Die wijzere leden van de familie hebben hun blijkbaar den raad gegeven om „tremblek an "-blaren tc eten, want de zieke apen gingen die zoeken, en aan lien die te ziek waren om zelf te zoc ken, werden ze gebracht. Dc „tremblekan" plant is oen tegengif van strychnine. Uit „Prettige Winteravonden." Een gekke vergissing. Sam's moeder had *t altijd zoo druk in haar huishouden, en daarom besloot cam om moeder eens flink te helpen. Op een Zaterdag morgen stond hij heel vroeg op. De stoep en het straatje voor 't huis zou hij eens een flinke sclirob-beurt geven. Wat zouden moe der en Line, zijn oudste zuster, daar verrast over zijn. Hij zocht in de keuken naar een boender en zeep. Hij vond 1® de kast een pak met poeder, o dat was zeker 't nieuwe soort zeeppoeder, waar moedor en Line 't verle den over hadden. Met zij® boender, *t pak zeop-poeder, en een emmer water ging Sam naar buiten, on begon zijn werk. H" strooide flink wat poeder op de stoep, doopte den boender in 't water cn schrobde uit alle macht. Maar wat raarl 't werd geen zecpscliuim maar *t ging op deeg lijken, dat er net zoo uit zag als wanneer moeder een koek aan *t kneeden wasl Ot» dat oogenblik kwam Line naar buiten. „In hemelsnaam! Sam, wat voer je uit?" „De sloep schrobben." Line bekeek het pakje, dat Sam voor een. pak zeep-poeder had aangezien. .Lieve help!' riep ze, „jc hebt meelbloem genomen!" Maar in dte sprookjes. -die wii onder dien het hoofd schuddend en ging verder.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7