Ooop de Deugd.
De Leeuw en de Leeuwenjacht
Kaai' liet Duitscli
van
D. v. <1. Gartc.
Bewerkt door
B. KNOOP.
Ieder onzer herat den leeuw: in de dier
gaarde is hij meermalen te ziten. Wc zullen
dan ook, zorader een beschrijving van het dier
te geven, dadelijk met zijn levensgeschiede
nis beginnen.
In December krijgt de leeuwin meestal
twee, soms drie jongen, diie na verloop van
de drie eerste maanden mot kleine stukjes
schapeoi/vleesch. gevoed worden. Zijn de jon
gen 4 tiot 5 maanden oud, dan begeleidt de
moeder ze tot don zioom van het woud, waai
de oude hun dien ibudt brengt. Van de zesde
maand al gaan ze reeds mee op de jacht Nu
begirut er -een booze tijd voor de naastbijzijn-
de kudden, wamt de leeuwenfamilic doodt niet
alleen om in haar onderhoud te voorzien,
doch ook om te leeren. Na het einde van het
derde levensjaar verhaten de jonge leeuwen
hun oudere, om nu zelf in hun eigen onder
houd te voorzien.
De Arabieren in Algiers ondersclieiden drie
soorten van leeuwen* n.L den- zwarten, den
geel-roodaohligen en den grauwen. De eer
ste, van de kleur van heb donkerbruine paard,
met zwarte manen, is kleiner dan de andere,
maar sterker cai wilder. Zijn lichaam is van
'den me us lot den staart wort el 3 métier lang
en weegt 550—G00 Kg. Terwijl de beide an
dere soorten rondzwerven, heeft de zwarte
oen vast verblijf, waarin hij gedurende zijn
gehoede leven d. i. lusscheii dertig en veer
tig jaar zijn verblijf houdt. Gemiddeld
doodt de leeuw elk jaar voor f 3000 waarde
aan paarden, muildieren, runderen, kamee-
len en sohaipen, zoodat, nemen we een ge
middelden leeftijd van 35 jaar dit voor één
leeuw ruim f 100,000 wordt, 't Is dus geen
wondier, dat de Inwoners trachten, zich op
allo mogelijke wijzen van den gevaarlijken
buurman lie onrtdoén. Daar ze een ongehoord
respect voor den leeuw hebben, ze noemen
hem steeds „mijnheer" en hoe erg zt
hem 's avonds in hun tenten ook beschim
pen, zwijgt toch alles vol vrees, wanneer in
Uo verte zijn gebrul weerklinkt zoo ge
schiedt diil in den regel op de voor den jager
minder eervolle wijze, door in de »onmid-
dellijke mabijhciid van het dkxrp, naar de
woudzijdo, een kuil van 8 meters diepte te
graven, van boven nauwer dan van onderen
Komt dan gedurende den nacht de leeuw
naderslurpen, en hoort hij het vee achlicr dc
omheining loeien, dan springt hij er over
en stort in de diepte. Nu geraakt hert geheele
dorp in beweging: de vrouwen en. kinderen
heffen on een luiden vreugdekreet aan.de man
nen schieten hun geweren af, om de buren
ufrt tie moedigen en allen bereiden zich voor
om een vreugdefeest te weren. Vuren wor
den ïomtstokon en deoi geheelcn nacht wordt
er feest gehouden, want de naburige dorpen
zemden, door de schoten van het feit verwit
tigd, steeds nieuwe gasten. Eindelijk breekt de
morgen aan, en, nu dringt alles naar den kuil,
bra den vijand te zienIs het een jonge leeuw
of leeuwin, dan is de vreugde met bijzonder
groot; is het daarentegen een volwassen
leeuw met volle manen, dan wordt de vangst
mot waanzinnige vreugde begroet. Vrouwen
en kinkleren honen en smalen den leeuw,
werpen hom met steen en, tot zc vermoeid
zijn, waarna do mannen het edele dier, dat
met ware verachting het dioodend lood ont
vangt, tbr dood brengen. Zijn zijn pijrtigers
zeker, dat hij dood is, dan haalt men hem
uit den kuil, stroopt hem de hudjd af en ver
deelt het vleesch. Alle moeders krijgen een
klein, stukje van het hart, dat hun zomen moe
ten opeten, opdat zo moedig en sfllerk wor
den. Evenzoo worden do manera als amulet
ten verdoeld. UiJt een hinderlaag, een drie voet
dfiep gat, met boomslammen bedekt en van
schi'eigatcn voorziien, gaan de Arabieren ook
soms den leeuw dood en, waarbij een pas
gedood stuk wild als lokaas dient.
Openlijk den leeuw tegemoet te treden, wa
gen do Arabieren slechts zelden, en liet eerst
doen dfilt nog de stammen Uled-Melul en
Uled Oessli in de provincie Komstanrtine, die
dan gewoonlijk een drijfjacht houden. In hun
gebied lligt de berg Ze rase r, een weinig met
bosch begroeid, doch terzijde en aan deu
top met groote rotsblokken bedekt, die be
schutting tegen alle winden biloden. Dienten
gevolge dient hij in den regel een leeuw of
een ganscho familie als verblijf. Ileeft nu de
onwelkome gast dioor eenige rooftochten van
zijn aanwezigheid blijk gegeven, dan komt de
geheele stam samen, om te beraadslagen,
hoe en wanneer de jacht te houdeai, waaraan
alle weerbare manschappen moeten deelne
men. Na het leger van den vijand ontdekt te
hebben, maakt de schaar zich op, en nadert
het hout, dat het dier tok bescherming dient,
me1!] vreesblijk misbaar on allerlei schimp
woorden, om naar him meeding hem daar
door naar buiten tc krijgen. Wellicht slaapt de
leeuw; hij het eerste geraas, dat hij hoort,
ontwaakt hij en slaat de oogen op. Wordt
het luider, dan antwoordt hij met vreeselijk
gebrul, doch zelfs bij het eerste schot komt
hij nog niet te voorschijn, want de ervaring
leerde hem reeds vroteger, hoe hij dan met
Oen regen van kogels ontvangen wordt. Nu
de leeuw niet voor den dag komt, gaan de
jagers verder overleggen, wat te doen; de
raoedigston willen hel woud binnendringen,
de meer voorzichtigen raden een betere gele
genheid af te wachten. Men besluit eindelijk
tot het eerste. Nu trekt ieder de schoenen
uit, doch allen blijven zooveel mogelijk bij
een, want wee hem, die den leeuw alleen te-
gent reedt. Uiterst zelden toch gelukt het, zelfs
van zeer nabij, om den leeuw met het eerste
Schot te dooden, en doodelijk verwond is hij
op het gevaarlijkst. Is de leeuw nog niet ge
jond, en stoot hij op een enkelen jager, dan
'geschiedt het wel, dat hij, hem enkel als een
hindernis omfverwerpt, zonder hem verder te
iVCrwonden. Voelt echter het di'er het doodlend
Jood in het lichaam, dan pakt het den eersten
'den besten met al zijn kracht, trekt hem on
der zich, neemt het gelaat van den ongeluk
kige voor zich, en schijnt zich, als de kat met
Vïe muis, mét den doodsangst van zijp prooi
W vermaken. Bliksemend rustten de oogen op
net gelaat van zijn slachtoffer, die als het war»
ids betooverd, geen kreet noch jammerklacht
tarmac, te n&teii. Vojilikl tot tiki likt de ruw#
tong het gelaat van den stervende, dan trek»
hij de lippen terug als de kat en toont zijn
vreeselijk gebit De moedigste verwanten ran
den ongelukkige hebben zich oradertusschen
verzameld en rukken vooruit in gesloten
rijen, den vinger aan den trekker. Toch schie
ten ze pas, als ze zeer nabij zijn, want het
zou geen Arabier ootlt worden vergeven, in
dien zijn kogel tevens zijn. stervenden ver
want trof.
Voielt de leeuw, dat zijn laatste uur geko
men is. dan verbrijzelt hij nog eersrt het hoofd
van zijfn huift in hetzelfde oogemhMk; dat hij
het geweer aan zijn oor voelt on met geslo
ten oogen den dood afwacht. Heeft hij ech
ter raog eenige kracht over, dan beproieft hij
oog een sprong en verwondt daarbij allicht
nog één of moor jagers. Duidelijk blijkt het
dus, hcje noodzakelijk het is, dat de jagers
bijeen blijven, want ziet do leeuw hen in gc
sloften rijen naderen, dan treedt hij ze in
koninklijke houd&ng tegemoet, alsof zijn ver
schijnen: alleen hen zou doen schrikken en
op de vlucht drijven. Gelukt hem dit niet,
dan gaat hij bot oip 20 a 30 schreden zijn be
lagers tegemoet In diit oogenhlik laat d
oudste der jagers allen vuur geven, waarna
ieder het geweer wegwerpt en zicb mot pis
tool en mes op den leeuw werpt, tot hij dood
Is. waarbij menigeen nog venvorad wordt. Nu
brengt mem dooden en gewonden bijeen, en
cenldt twee man naar het reaastbijzijmdo dorp,
om de noodige muildieren be halen. Onder
lulÜd gejubel wordt dc leeuw gestroopt, waar
na men huiswaarts keert. Vooraan gaat de
Jager, die den leeuw het moordend lood toe
zond. met de bloedige leeuwenhuid als zege-
teelten!. Dam volgen de muildi-eren met de ge
wonden en diooden, terwijl de leeuw, in stuk
ken gesneden, in het midden van den optocht
wordt gedragen. Mot luid gejuich ontvangen
de. dorpelingen den verslagen vijamid, afge
wisseld door het weeklagen, en jammeren
van hen, die op de jacht vader, broeder of
zoon verloren.
„Dooden kan men hem, overwinnen róet"
zegt de geweldige leeuwenjager Gerard
„lederen keer, wanneer ik er een neerschoot,
en het vreeselijk gebit, dc forsohc klauwen
en de wcl-gebouwdc, slanke ledematen be
schouwde, dite hem in staat stellen sprongen
van 13 nvdtter te doen, sla ik dc handen ineen,
gevoel bijkans verwijdingen en berouw en
vraag mij af: „Heb ik, dwerg, het recht, den
reus het leven te benemen?" Wanneer Ge
rard tijding ontving, dat zich ergens een
leeuw ophield, dan overviel hem steeds een
soort van zenuwachtigheid, en zijn anders
zoo rustige pols sloeg met dubbele snelheid
Zich bedaard te houden, was onmogelijk, en
steeds schrikte hij plotseling ulit zijn slaan
op. Deze opgewondenheid duurde voort, tot
hij tegenover den loéuw stond: hot -bewust
zijn van het gevaar, de noodzakelijkheid van
bedaard te moeten zijn, gal hem dan de waar
dige kalmte terug.
liet is voor mij een zeldzaam gewichtig
oogenblik, wanneer ik op den leeuw aanleg,
en Ik doe hot, zoodna rk hem zite. Sinds ik me*
het drêr vertrouwd ben «ewordens laat ik ook
wel eens een paar maal een gelegenheid tol
schieten voorbijgaan. Eindelijk druk ik at
en ben gered, zoodra ik mijn vleesch niet
door de klauwen verscheurd, mijn beenderen
uiiicrt onder de vreesclijke tanden lioor kraken.'
(Slot volgt)
Vrouw Hidde.
Een sprookje uit de oude doos,
opnieuw verteld.
Biij Riigeai ligt in de Oostzee een smal en
larag diüarad. De straat, düe het van Rügen
scheidt, is niet breed en als men bedde oevers
een weinig nader beschouwt, kan men heel
gockl begrijpen, dat zij eens één geheel uit
maakten. En zoo was het ook. Voor langen
tijd, zoo zegt de overlevering, was Hiddénsee
aan Rügen verbonden en woonden er twee
vrouwen, dc een op Rügen, de ander op Hid-
densce. Wel waren ze buren, maar ze be
zochten elkaar zelden, want de eene, vrouw
iïddde, was een booze vrouw, die altijd ruzie
zocht
Eens kwam er een reiziger. Hij was ver
dwaald, hongerig en moe en verlangde naar
een gastvrij dak. Toen hij vrouw Hidde's
huisje zag, waarvan de witte muren hem zoo
vriendelijk tusschen de groene boomen toe
lachten, zei hij bij zichzelf: „Daar moet hel
goed zijn!" Hij ging er naar toe, klojte aaD
©n vroeg om binnengelaten te worden.
„Nee", snauwde hem de knorrige vrouw
Hidde uit hert venster toe, „ik kan u niitet op
nemen. Mijn hut is klein en ik heb zelf bijna
niets te eten. Lood slechts een eindje verder
fcot mijn buurvrouw: daar ziet het er heter
lift!" en hiermede sloeg zij hem hét raam
voor den neus dicht.
Hoofdschuddend wandelde de vreemdeling
verder; hij had op de tafel heel dulidelijk ccd
lekker maal zien staan, een schaal vol brum
gebakken visoh en brood en en boter er
naast. Hij had de lueérliike lucht er van bero
ken en nu moest hii zich met den reuk te
vreden stellen en verder wandelen. „Die
vrouw Hidde Is een groote kmcenaarster",
dacht hij, terwijl hij naar het huisje van haar
buurvrouw liep. Reeds wilde hij aan de deur
kloppen, toen hij bemerkte, dat alles er hier
heel armoedig uitzag. „O wee", dacht hij.
„hier zal 't mij evenais bij wouw Hddde gaan;
maar ik wdl het toch probeeren." Hij klopte
aan. Terstond ging de deur open en keek een
vriendelijk gezicht naar buiten.
/Vrouwtje", zei de vreemdeling, „ik beu
een arme reiziger, moe en hongerig en zoek
een dak voor dien nacht; laat mij binnen als
jehlieft."
Daarop maakte de vrouw do deur verder
open en zei: „Kom binnen en neem het wei
nige, dat ik heb, voor lief, want ik ben
heel arm. Als gij echter met mijn soep cn
wat brood tevreden zijt, zal ik het u gaarne
geven. Voor een nachtleger zal ook wel raad
gevonden worden." De vrouw bracht den
vreemdeling fen de kamer en weldra had hij
honger en dorst gestild. Wel is vaar was
de soep ndet vét en het brood n$et fijn, maar
htet scheen, hem alsof liij nog nooÜrt zoo lek
ker gegeten had. Heerlijk sliep hij 's nachts
op een zacht bed van mos en. den volgenden
morgen zette de vriendelijke wouw hem een
grloolen versch gebakken spekpannekoek voor.
„God zegene u!" red toen de reiziger. „Gij
zijt een goede vrouw! Uw eerste werk zal
gezegend zijn; dort is mijn dank", en hij ging
de hut uit. De vrouw wenschte hem goede
reis en ging in baar kamertje. Daar log in
een kast een noL linnen. dat *ii_zeU_jaeweven
had. Zij nam de rol op om haar als gewoon
lijk naar de bleek bij de zee te brengen. .Het
is slechts weinig dezen winter", sprak zij
treurig in zich zelf, „er zullen maar net een
paar hemden uit kunnen; laat eene oen." Zij
haalde dc el cn begon, te meten. „Een, twee,
drie," lelde zij, cn zij mat en mat en het lin
nen raakte maar niet o,p; zij bewoog de cl
haastiger en wierp het gemeten linnen voor
zich neder, maar hel werd weldra zulk een
groote holop, dart er in haar kamertje geen
plaats meer was. Zij liet het toen liggen, ging
mcit de rol linnen in de andere kamer en zotte
daar het meten voort. Maar ook daar (had zij
weldra een nog grooteren hoop gemeten en
het linnen raakte maar niet op. Nu ging zij
haar huis uil en. mat zonder ophouden, tot
dat haar armen lam waren. Eindeliik dach»
zij aan den weemdeLing. dfcn zij gehuisvest
had, aan zijn goed gemeendera wensch en be
greep zij, dat haar eerste werk rijk geze
gend was.
Toen zij nog druk bezig was met nieten,
kwam vrouw Ilidd© voorbij.
„Wel buurvrouw", zéi deze verwonderd,
terwijl zij naar den berg van linnen keek,
„hoe komt gij aan zooveel prachtig linnen?
•Nee, zoo iets moois heb ik nog nooit van mijn
leven gezien!"
„Ja," antwoordde de ander, „raad dat eens.
Het zal u echter braaf ergeren, als ge liet
liOorrt; gij hadt het ook kunnen hebben. De
vreemde man, dien gij gisteren hebt afgewe
zen, heeft het mij geschonken."
Toen werd vrouw Hidde vuurrood ran
ergernis en haar hatelijke neus kromde zich
zichtbaar. Zij had geen. rust meer. „Wacht,"
zei zij plotseling, „dien zal ik wel krijigen. De
man kan nog ntet ver weg zijn; ik heb hem
daareven in het bosöhjo zién gaan."
Nu liep vrouw Hidde den vroemdon man
vlug dn. het bosclije achterna. „Hei, hei!" hiep
zij hem toe, toen zij hem in dc verte bemerk
te- „Wacht een oogeniblik; ik moet u wat zeg
gen." De vreemdeling stond sti'l cn zag ver
wonderd de vnouw nïaderbij komen.
„Zoo, vrteuw Iiiddc, wat wilt gij van mij?"
vroeg hij.
„Dc heb den geheclen nacht mét kunnen
slapen, omdat ik u gisteren moest wegsturen
antwoordde zip „Vanmorgen heb ik eau rijke
visdhvamgsft geliad, zoodat ik nu goed wil ma
ken, wat ik gisteren verzuimde. Ga méé naar
mijn huis en eert zooveel gij maar wilt."
De vreemdeling lachte en ging gewillig met
haar mee. Vrouw Hidde dis elite hém een ont
bijt op, dat de tafel bijna deed doorbuigen cn
dacht: „Als hij haar voor haar schralen kost
zooveel «egoven heeft, wat zal hij mij dan
voor mijn eten niet geven?"
De reiziger liet zich alles goed smaken en
toen hij genoeg gegeten had, nam hij afscheid
van vrouw Hidde en zei: „Uw eerste werk
zal gezegend zijn."
Dit was juist hetgeen de gierige vrouw
gaarne wilde hooren en zij overlegde reeds
bij zich zelf, wat zij nu wel hot eerst zou
doen. „Just, dat is hert beste!" riep zij vo>
vreugde uit, Juist!" riep zij nogmaals, ,jk zal
zoo dom niet zijn als mijn buurvrouw en mij
met oud linnen ophouden; ik zal in de kamer
gaan en geld tellen. Ha! als dat eens niet op
hield en ik den goheeLen dag geld tellen kon."
Zij w4M)e snel in huis loopen om te gaan tel
len, maar juist begonnen de hongerige var
kens een vreeselijk spektakel te maken. „Ik
wil hun eerst nog ditimikiera geven," dacht zij,
zoo-dat ik in het lellen niet gestoord word."
Vlug greep zij den wateremmer, liep naar de
varkens, opende dien stal, en goot wa/ter In
den. trog.
Maar, wat ls dat? Het water loopt en loopt
en houdt maar niet op. Zij wil den emmer
wegzetten, maar kan het niet; hert water loopt
er zonder ophouden uit. De trog is vol: hij
loopt over, de stal loopt over, de varken»
schreeuwen in het water ze verdrinken
Vrouw Hidde ziét dit alles tot haar grooteo
schrik en kan den emmer nilet neerzetten.
Altijd sneller stroomt het water, bruisdhend
loopt het den stal uit. werpt hert huls om. ver-
iüb-lt de boomen on vloeit als een sterke stroom
naar zee. Héte viteuw Hidde ook schreeuwt
en den reiziger verwenscht, er is geen hulp.
Weldra is het water zoo diep als de zee en
heeft het al het land waar het overheen
loopt, met huis en hof, meegesleept. Huilend
van wolede ziet vrouw Hidde dit alles aan en
zij maakt zich zoo boos, dart zij nog dilonzclf-
den dag eten beroerte kroeg. Haar buur
vrouw, die door het linnen, dat zij verkocht
had, een welgestelde vrouw was geworden,
liet haar uiit medelijden begraven en vertelde
de geschiedenis aan iedereen, die verschrik»
den TiÜteuwera stroom aanstaarde, welke een
gpoot stuk van het eiland meegenomen had,
dart sedert een afzonderlijk edland vormt
„Weeit gij/' zeiden zii. ..hoe wij het nieuwe
eiland zullen noemen? Hiddensee; dan woel
iedereen, dat het vrouw Hidde's schuld is."
En zoo heet het tot op dezen dag. He*
water echter, dat het van Rügen afscheidt,
noemt men den trog, omdat het uit een var
kenslag ontstaan is.
Diit is de geschiedenis ran Hiiddensee en
wie van onze lezers of lezeresjes eens naar
Rügen. mocht gaan, moét zeker niet vergeten
Hiddensee en den trog te bezoeken. De men*
schenl zullen u daar zeker zeggen, of ik het
Oude sprookje goed verteld heb of niet.
De Naald en de Speld.
Een fabel.
Een naald en een speld lagen eens naast
elkaar in een naaidoos en daar juist geen
van beiden wat te doen had, begonnen zij met
elkaar te kibbelen.
„Ik zou toch wel eens willen weten", zei
die speld, „waarvoor jij toch eigenlijk in de
wereld bent. Mie dunkt, je bent geheel over
tollig en hoe je door de wereld wilt komen
zonder kop, is mij een raadsel."
„Ja mag wel een toontje lager spreken",
antwoordde de naald, terwijl zij zich trotsch
overeind zette; je hoeft op je kop waarlijk
niiet zoo troltsch te zijn. Een kop zonder oog,
nu. dat is ook wat!"
„Dat ziet er toch altijd nog beter uit dan
een oog zonder kop", hernam de speld. „Wat
heb je aan zoo'n oog, als je er altijd wat in
hebt?"
„Ja, dat kun jij nu juist niet zien, omdat je
geen oog hebt. Ik ben veel werkzamer en ver
richt heel wat meer arbeid dan jij. Van mij
kan men met recht zeggen, dat ik door dik
en dun ga, wat jij heelemaal niet kunt." Dit
zei de naald met heel veel gevoel van eigen
waarde en zij dacht, dat zij haar mededing
ster nu wel tot zwijgen zou hebben gebracht.
De speld het zicht daardoor echter in het
geheel niet afschrikken. „Ik ben vast over
tuigd", begon zij weer, „dat jij niet lang leven
zult."
„Zoo. waarom niet?"
„Wel, eenvoudig omdat Je je niet schikken
en buigen kunt zooals ik. Je bent veel te stijf
en te onhandelbaar. Men moot behendig zijn,
als men gelukkig door de wereld wil komen."
.Jou armzalige, zwakke stumperd", riep dc
naald uit.
,Je bent zoo week geworden, dat de minste
drukking je rug krom maakL"
„En de jouwe breekt, als hij buigen moet,
trotsclic nuf!"
„Pas op!" riep de naald boos. „Ik vlieg Je
naar den kop, als je niet ophoudt mij te be-
leedigen."
„En ik", antwoordde de speld even boos,
„ruk je Je oog uit, als je mij durft aanraken.
Je mag wel bedenken, dat je leven aan een
draadje hangt."
Terwijl zij zoo kibbelden, kwnm een klein
meisje do kamer binnen, nam de naald uit
dc naaidoos en begon tc naaien. Daar zij
er echter nog niet heel goed mee terecht
kon, brak op eens de naald vlak bij het oog
af en het kind wierp haar op don grorad.
Toen zij geen andere naald kon vinden, nam
zij de speld en probeerde die het draadje om
den hals te knoopen. Dat gelukte ook, mam
toen zij daar nu mee wou gaan naaien, trok
*>j haar den kop af. Gemelijk over haar on
handigheid, wierp zij ook de speld weg.
Den volgenden morgen werden naald en
speld beide opgeveegd en met het vuilnis tt>
den asclibak geworpen.
„Wel, wel, kijk eens aan! We zijn weer
buren geworden!" riep de naald haar lotge
noot toe.
,Ja, vindt je niet, dat dit al heel gauw in
zijn werk is gegaan?" zei de speld. „Wij heb
ben nu niets meer waarop wc ons kunnen
laten voorstaan. Wat waren wc toch dwaas
om zoo naijverig op elkaar tc zijn."
„Ja, we handelden dwaas", antwoordde do
naald. „Wij deden precies als sommige
menschen, die ook net zoo lang met elkaar
twisten over hun gaven, tot zij die verliezen
Ten slotte zijn we toch allemaal gelijk.
1.
Voor 't eerst van zijn leven zal Broertje
gaan baden
neen, niet in een kuip maar „heel
echt" in de zee!
toen Broertje dit hoorde, toen sprong hij
van blijdschap,
maar nu, bij het baden, och, valt 't hem
niets mee.
2.
„Zoo koud" ls het water, „zoo nat ook",
hij bibhert
en trekt er een hp je en wil weer naar
1 strand
„o Broertje, dom ventje", zoo roe
pen de zusjes,
„straks went het wel, heuschl kom, geef
ons maar een hand 1"
3.
De zusjes, die lachen en maken spektakel,
zij spelen met 't water, dat „nat" is en
„koud"
als Broertje dit ziet, schudt hij wijs met
zijn kopje.
en spreekt zichzelf moed in: „de zee is
niet s t o u t."
4.
„Welneen, Broer, de zee is niet stout",
klinkt het vroolijk
en even wordt Broer door de zusjes
hespat;
Dapper Broertje.
hij lacht dan en maakt op zijn bcurl béi
zijn zusjes
naar zijn idee allerverschrikkelijkst nat.
5.
Broei' juicht en hij springt als een kik-
vorsch door 't water;
wit leuk is 't te baden, zoo echt in de
zee
en als de tijd om is en 't ventje cr uit
moet,
dan stribbelt hij tegen, en wil eerst niet
mee.
6.
Voor 't eerst van zijn leven is Broertje gaan
baden!
„wel jongen, hoe vondt je 't?" zoo
vraagt men op 't strand;
Broer kijkt naar zijn teentjes, net ro6e
garnaaltjes,
cn zegt wat verdrietig: „ze zitten vol
zand."
„Hij vondt het heel prettig", verzeek'ren de
zusjes,
„Niet waar, Broer?" hij knikt en kijkt
om naar de zee
dèn klinkt het parmantig: „als jullie niet
durven,
„ga dan maar gerosl allemaal met m ij
meel"
Hermanna.
Van alles wat.
List.
Een Spanjaard ontmoette een Indiaan, mid
deu in een woud in Zuid-Amerika. Beiden
zaten te paard. De Spanjaard die bang was.
wilde den Indiaan, die een jong en sterk
paard had, dwingen tot een ruiling. Dit ver
oorzaakte een gevecht, waarin do Indiaan
voor den beter gewapenden Spanjaard moest
onderdoen, zoodat hij met het geroofde paard
wegreed. De Indiaan volgde op het slechte
paard en klaagde bij don eersten rechter,
waar hij aankwam, den Spanjaard aan als
een roover. Deze verklaarde, om het ge
roofde paard te behouden dat het hem
toebehoorde en dat hij zelf het van een veu
len tot een paard had grootgebracht. Nie
mand kon het tegendeel bewijzen. De rechter
was dus met de zaak verlegen, maar de In
diaan riep: „Het paard is van mij; dat zal
ik u bewijzen." Terstond werpt hij een kleed
over het hoofd van het dier en zegt tegen den
rechter: „Indien het waar is, dat deze man
het paard heeft opgevoed, dan moet hij ook
weten, aan welk oog het blind is." De Span
jaard antwoordt terstond: „Aan het rech
teroog." De Indiaan ontbloot nu het hoofd
van zijn paard en toont, dat het noch aan
het rechter- noch aan het linkeroog blind is
De overtuigde rechter wees hem het paard
toe en de Indiaan was door zijn slimheid go-
red.
Marmontel.
Voltaire was eens genoodzaakt In een
dorpsherberg te vertoeven, omdat een wiel
van zijn rijtuig gebroken was. Hij vroeg aan
den kastelein, wien hij ih 'het dorp voor den
bekwaamsten en voorzichtigsten meaisch
hield. „Dat is de abt", antwoordde de kaste
lein. „"Waar woont hij?" „Op het kasrteel;
hij is de gouverneur der kinderen." „Hop
oud is hij?" „Twintig jaar". „Ga hem
zeggen, dat mijnheer Voltaire hem ten eten
vraagL"
Marmontel, toon nog geheel onbekend, ver
scheen. Hij beviel aan Voltaire, die zijn ver
zen heel aardig vond en hem een treurspel
opgaf, terwijl hij beloofde om aan hem te blij
ven denken. Het treurspel viel goed uit en
Voltaire hield woord.
Het was dus aan een gebroken wiel, dal
Marmontel zijn schitterende loopbaan te dan
ken had. Hij werd tot secretaris der Fran-
sche Academie voor zijn gansche leven be
noemd en later bd van het Instituut en van
den Raad der Vijf-honderd. Hij overleed
in hopgen ouderdom-
Serapio.
Een Griekschc jongen, Serapio genaamd,
was belast om bij het kaatsspel de ballen
naar de spelers terug tc werpen. Allen gaven
hem daar wat voor, alleen Koning Alexander
niet, onder voorwendsel, dat de jongen er
niet om vroeg. Eens, toen zij weer kaatsten,
wierp de jongen aan allen dc ballen terug,
alleen aan Alexander niet. Deze riep nu toor
nig: „Waarom krijg ik mijn hal niet?" „Om
dat gij er niet om vraagt", was het antwoord.
De Koning kon zijn lach niet weerhouden en
gaf hem in het vervolg menig fraai geschenk
dat het zijne de reis niet zou volhouden,
Een onverbrandbare kaart.
Men neemt een nieuwe kaart, doopt die
in een oplossing van aluin en laat haar dro
gen. Dit indoopen cn drogen herhaalt men
eenige malen. Nu houdt men dc kaart in
het vuur en men zal zien, dat zij niet ver
brandt.
Spelletje.
Dit spelletje wordt door twee kinderen
gespeeld en lijkt veel op het tik-tak-tol-spel-
letje.
Men teekenl op een stukje papier of de lei
bovenstaande figuur. Jullie ziet wol, dat
daarin negen punten voorkdkmen. Nu moet
de een om die punten kringetjes e® de ander
kruisjes erop zetten, terwijl men om de beurt -
speelt. Wie hot eerst zijn kringetjes of kruis
jes op één der acht lijnen, dus in een rechte
lijn, heeft staan, heeft het spelletje gewonnen
en mag het volgende beginnen. Ook kan
vooraf afspreken, dat men om beurten be4
glnt, dat is misschien nog boter.
Men heeft niet altijd een lei oi een griffe
noodig om dit spelletje te spelen, men ka^r
het figuur ook in het zand teekeïiea «n hfe*
dus builen anelen.