Ooop de Deugd. De Leeuw en de Leeuwenjacht Kaai' liet Duitscli van D. v. <1. Gartc. Bewerkt door B. KNOOP. Ieder onzer herat den leeuw: in de dier gaarde is hij meermalen te ziten. Wc zullen dan ook, zorader een beschrijving van het dier te geven, dadelijk met zijn levensgeschiede nis beginnen. In December krijgt de leeuwin meestal twee, soms drie jongen, diie na verloop van de drie eerste maanden mot kleine stukjes schapeoi/vleesch. gevoed worden. Zijn de jon gen 4 tiot 5 maanden oud, dan begeleidt de moeder ze tot don zioom van het woud, waai de oude hun dien ibudt brengt. Van de zesde maand al gaan ze reeds mee op de jacht Nu begirut er -een booze tijd voor de naastbijzijn- de kudden, wamt de leeuwenfamilic doodt niet alleen om in haar onderhoud te voorzien, doch ook om te leeren. Na het einde van het derde levensjaar verhaten de jonge leeuwen hun oudere, om nu zelf in hun eigen onder houd te voorzien. De Arabieren in Algiers ondersclieiden drie soorten van leeuwen* n.L den- zwarten, den geel-roodaohligen en den grauwen. De eer ste, van de kleur van heb donkerbruine paard, met zwarte manen, is kleiner dan de andere, maar sterker cai wilder. Zijn lichaam is van 'den me us lot den staart wort el 3 métier lang en weegt 550—G00 Kg. Terwijl de beide an dere soorten rondzwerven, heeft de zwarte oen vast verblijf, waarin hij gedurende zijn gehoede leven d. i. lusscheii dertig en veer tig jaar zijn verblijf houdt. Gemiddeld doodt de leeuw elk jaar voor f 3000 waarde aan paarden, muildieren, runderen, kamee- len en sohaipen, zoodat, nemen we een ge middelden leeftijd van 35 jaar dit voor één leeuw ruim f 100,000 wordt, 't Is dus geen wondier, dat de Inwoners trachten, zich op allo mogelijke wijzen van den gevaarlijken buurman lie onrtdoén. Daar ze een ongehoord respect voor den leeuw hebben, ze noemen hem steeds „mijnheer" en hoe erg zt hem 's avonds in hun tenten ook beschim pen, zwijgt toch alles vol vrees, wanneer in Uo verte zijn gebrul weerklinkt zoo ge schiedt diil in den regel op de voor den jager minder eervolle wijze, door in de »onmid- dellijke mabijhciid van het dkxrp, naar de woudzijdo, een kuil van 8 meters diepte te graven, van boven nauwer dan van onderen Komt dan gedurende den nacht de leeuw naderslurpen, en hoort hij het vee achlicr dc omheining loeien, dan springt hij er over en stort in de diepte. Nu geraakt hert geheele dorp in beweging: de vrouwen en. kinderen heffen on een luiden vreugdekreet aan.de man nen schieten hun geweren af, om de buren ufrt tie moedigen en allen bereiden zich voor om een vreugdefeest te weren. Vuren wor den ïomtstokon en deoi geheelcn nacht wordt er feest gehouden, want de naburige dorpen zemden, door de schoten van het feit verwit tigd, steeds nieuwe gasten. Eindelijk breekt de morgen aan, en, nu dringt alles naar den kuil, bra den vijand te zienIs het een jonge leeuw of leeuwin, dan is de vreugde met bijzonder groot; is het daarentegen een volwassen leeuw met volle manen, dan wordt de vangst mot waanzinnige vreugde begroet. Vrouwen en kinkleren honen en smalen den leeuw, werpen hom met steen en, tot zc vermoeid zijn, waarna do mannen het edele dier, dat met ware verachting het dioodend lood ont vangt, tbr dood brengen. Zijn zijn pijrtigers zeker, dat hij dood is, dan haalt men hem uit den kuil, stroopt hem de hudjd af en ver deelt het vleesch. Alle moeders krijgen een klein, stukje van het hart, dat hun zomen moe ten opeten, opdat zo moedig en sfllerk wor den. Evenzoo worden do manera als amulet ten verdoeld. UiJt een hinderlaag, een drie voet dfiep gat, met boomslammen bedekt en van schi'eigatcn voorziien, gaan de Arabieren ook soms den leeuw dood en, waarbij een pas gedood stuk wild als lokaas dient. Openlijk den leeuw tegemoet te treden, wa gen do Arabieren slechts zelden, en liet eerst doen dfilt nog de stammen Uled-Melul en Uled Oessli in de provincie Komstanrtine, die dan gewoonlijk een drijfjacht houden. In hun gebied lligt de berg Ze rase r, een weinig met bosch begroeid, doch terzijde en aan deu top met groote rotsblokken bedekt, die be schutting tegen alle winden biloden. Dienten gevolge dient hij in den regel een leeuw of een ganscho familie als verblijf. Ileeft nu de onwelkome gast dioor eenige rooftochten van zijn aanwezigheid blijk gegeven, dan komt de geheele stam samen, om te beraadslagen, hoe en wanneer de jacht te houdeai, waaraan alle weerbare manschappen moeten deelne men. Na het leger van den vijand ontdekt te hebben, maakt de schaar zich op, en nadert het hout, dat het dier tok bescherming dient, me1!] vreesblijk misbaar on allerlei schimp woorden, om naar him meeding hem daar door naar buiten tc krijgen. Wellicht slaapt de leeuw; hij het eerste geraas, dat hij hoort, ontwaakt hij en slaat de oogen op. Wordt het luider, dan antwoordt hij met vreeselijk gebrul, doch zelfs bij het eerste schot komt hij nog niet te voorschijn, want de ervaring leerde hem reeds vroteger, hoe hij dan met Oen regen van kogels ontvangen wordt. Nu de leeuw niet voor den dag komt, gaan de jagers verder overleggen, wat te doen; de raoedigston willen hel woud binnendringen, de meer voorzichtigen raden een betere gele genheid af te wachten. Men besluit eindelijk tot het eerste. Nu trekt ieder de schoenen uit, doch allen blijven zooveel mogelijk bij een, want wee hem, die den leeuw alleen te- gent reedt. Uiterst zelden toch gelukt het, zelfs van zeer nabij, om den leeuw met het eerste Schot te dooden, en doodelijk verwond is hij op het gevaarlijkst. Is de leeuw nog niet ge jond, en stoot hij op een enkelen jager, dan 'geschiedt het wel, dat hij, hem enkel als een hindernis omfverwerpt, zonder hem verder te iVCrwonden. Voelt echter het di'er het doodlend Jood in het lichaam, dan pakt het den eersten 'den besten met al zijn kracht, trekt hem on der zich, neemt het gelaat van den ongeluk kige voor zich, en schijnt zich, als de kat met Vïe muis, mét den doodsangst van zijp prooi W vermaken. Bliksemend rustten de oogen op net gelaat van zijn slachtoffer, die als het war» ids betooverd, geen kreet noch jammerklacht tarmac, te n&teii. Vojilikl tot tiki likt de ruw# tong het gelaat van den stervende, dan trek» hij de lippen terug als de kat en toont zijn vreeselijk gebit De moedigste verwanten ran den ongelukkige hebben zich oradertusschen verzameld en rukken vooruit in gesloten rijen, den vinger aan den trekker. Toch schie ten ze pas, als ze zeer nabij zijn, want het zou geen Arabier ootlt worden vergeven, in dien zijn kogel tevens zijn. stervenden ver want trof. Voielt de leeuw, dat zijn laatste uur geko men is. dan verbrijzelt hij nog eersrt het hoofd van zijfn huift in hetzelfde oogemhMk; dat hij het geweer aan zijn oor voelt on met geslo ten oogen den dood afwacht. Heeft hij ech ter raog eenige kracht over, dan beproieft hij oog een sprong en verwondt daarbij allicht nog één of moor jagers. Duidelijk blijkt het dus, hcje noodzakelijk het is, dat de jagers bijeen blijven, want ziet do leeuw hen in gc sloften rijen naderen, dan treedt hij ze in koninklijke houd&ng tegemoet, alsof zijn ver schijnen: alleen hen zou doen schrikken en op de vlucht drijven. Gelukt hem dit niet, dan gaat hij bot oip 20 a 30 schreden zijn be lagers tegemoet In diit oogenhlik laat d oudste der jagers allen vuur geven, waarna ieder het geweer wegwerpt en zicb mot pis tool en mes op den leeuw werpt, tot hij dood Is. waarbij menigeen nog venvorad wordt. Nu brengt mem dooden en gewonden bijeen, en cenldt twee man naar het reaastbijzijmdo dorp, om de noodige muildieren be halen. Onder lulÜd gejubel wordt dc leeuw gestroopt, waar na men huiswaarts keert. Vooraan gaat de Jager, die den leeuw het moordend lood toe zond. met de bloedige leeuwenhuid als zege- teelten!. Dam volgen de muildi-eren met de ge wonden en diooden, terwijl de leeuw, in stuk ken gesneden, in het midden van den optocht wordt gedragen. Mot luid gejuich ontvangen de. dorpelingen den verslagen vijamid, afge wisseld door het weeklagen, en jammeren van hen, die op de jacht vader, broeder of zoon verloren. „Dooden kan men hem, overwinnen róet" zegt de geweldige leeuwenjager Gerard „lederen keer, wanneer ik er een neerschoot, en het vreeselijk gebit, dc forsohc klauwen en de wcl-gebouwdc, slanke ledematen be schouwde, dite hem in staat stellen sprongen van 13 nvdtter te doen, sla ik dc handen ineen, gevoel bijkans verwijdingen en berouw en vraag mij af: „Heb ik, dwerg, het recht, den reus het leven te benemen?" Wanneer Ge rard tijding ontving, dat zich ergens een leeuw ophield, dan overviel hem steeds een soort van zenuwachtigheid, en zijn anders zoo rustige pols sloeg met dubbele snelheid Zich bedaard te houden, was onmogelijk, en steeds schrikte hij plotseling ulit zijn slaan op. Deze opgewondenheid duurde voort, tot hij tegenover den loéuw stond: hot -bewust zijn van het gevaar, de noodzakelijkheid van bedaard te moeten zijn, gal hem dan de waar dige kalmte terug. liet is voor mij een zeldzaam gewichtig oogenblik, wanneer ik op den leeuw aanleg, en Ik doe hot, zoodna rk hem zite. Sinds ik me* het drêr vertrouwd ben «ewordens laat ik ook wel eens een paar maal een gelegenheid tol schieten voorbijgaan. Eindelijk druk ik at en ben gered, zoodra ik mijn vleesch niet door de klauwen verscheurd, mijn beenderen uiiicrt onder de vreesclijke tanden lioor kraken.' (Slot volgt) Vrouw Hidde. Een sprookje uit de oude doos, opnieuw verteld. Biij Riigeai ligt in de Oostzee een smal en larag diüarad. De straat, düe het van Rügen scheidt, is niet breed en als men bedde oevers een weinig nader beschouwt, kan men heel gockl begrijpen, dat zij eens één geheel uit maakten. En zoo was het ook. Voor langen tijd, zoo zegt de overlevering, was Hiddénsee aan Rügen verbonden en woonden er twee vrouwen, dc een op Rügen, de ander op Hid- densce. Wel waren ze buren, maar ze be zochten elkaar zelden, want de eene, vrouw iïddde, was een booze vrouw, die altijd ruzie zocht Eens kwam er een reiziger. Hij was ver dwaald, hongerig en moe en verlangde naar een gastvrij dak. Toen hij vrouw Hidde's huisje zag, waarvan de witte muren hem zoo vriendelijk tusschen de groene boomen toe lachten, zei hij bij zichzelf: „Daar moet hel goed zijn!" Hij ging er naar toe, klojte aaD ©n vroeg om binnengelaten te worden. „Nee", snauwde hem de knorrige vrouw Hidde uit hert venster toe, „ik kan u niitet op nemen. Mijn hut is klein en ik heb zelf bijna niets te eten. Lood slechts een eindje verder fcot mijn buurvrouw: daar ziet het er heter lift!" en hiermede sloeg zij hem hét raam voor den neus dicht. Hoofdschuddend wandelde de vreemdeling verder; hij had op de tafel heel dulidelijk ccd lekker maal zien staan, een schaal vol brum gebakken visoh en brood en en boter er naast. Hij had de lueérliike lucht er van bero ken en nu moest hii zich met den reuk te vreden stellen en verder wandelen. „Die vrouw Hidde Is een groote kmcenaarster", dacht hij, terwijl hij naar het huisje van haar buurvrouw liep. Reeds wilde hij aan de deur kloppen, toen hij bemerkte, dat alles er hier heel armoedig uitzag. „O wee", dacht hij. „hier zal 't mij evenais bij wouw Hddde gaan; maar ik wdl het toch probeeren." Hij klopte aan. Terstond ging de deur open en keek een vriendelijk gezicht naar buiten. /Vrouwtje", zei de vreemdeling, „ik beu een arme reiziger, moe en hongerig en zoek een dak voor dien nacht; laat mij binnen als jehlieft." Daarop maakte de vrouw do deur verder open en zei: „Kom binnen en neem het wei nige, dat ik heb, voor lief, want ik ben heel arm. Als gij echter met mijn soep cn wat brood tevreden zijt, zal ik het u gaarne geven. Voor een nachtleger zal ook wel raad gevonden worden." De vrouw bracht den vreemdeling fen de kamer en weldra had hij honger en dorst gestild. Wel is vaar was de soep ndet vét en het brood n$et fijn, maar htet scheen, hem alsof liij nog nooÜrt zoo lek ker gegeten had. Heerlijk sliep hij 's nachts op een zacht bed van mos en. den volgenden morgen zette de vriendelijke wouw hem een grloolen versch gebakken spekpannekoek voor. „God zegene u!" red toen de reiziger. „Gij zijt een goede vrouw! Uw eerste werk zal gezegend zijn; dort is mijn dank", en hij ging de hut uit. De vrouw wenschte hem goede reis en ging in baar kamertje. Daar log in een kast een noL linnen. dat *ii_zeU_jaeweven had. Zij nam de rol op om haar als gewoon lijk naar de bleek bij de zee te brengen. .Het is slechts weinig dezen winter", sprak zij treurig in zich zelf, „er zullen maar net een paar hemden uit kunnen; laat eene oen." Zij haalde dc el cn begon, te meten. „Een, twee, drie," lelde zij, cn zij mat en mat en het lin nen raakte maar niet o,p; zij bewoog de cl haastiger en wierp het gemeten linnen voor zich neder, maar hel werd weldra zulk een groote holop, dart er in haar kamertje geen plaats meer was. Zij liet het toen liggen, ging mcit de rol linnen in de andere kamer en zotte daar het meten voort. Maar ook daar (had zij weldra een nog grooteren hoop gemeten en het linnen raakte maar niet op. Nu ging zij haar huis uil en. mat zonder ophouden, tot dat haar armen lam waren. Eindeliik dach» zij aan den weemdeLing. dfcn zij gehuisvest had, aan zijn goed gemeendera wensch en be greep zij, dat haar eerste werk rijk geze gend was. Toen zij nog druk bezig was met nieten, kwam vrouw Ilidd© voorbij. „Wel buurvrouw", zéi deze verwonderd, terwijl zij naar den berg van linnen keek, „hoe komt gij aan zooveel prachtig linnen? •Nee, zoo iets moois heb ik nog nooit van mijn leven gezien!" „Ja," antwoordde de ander, „raad dat eens. Het zal u echter braaf ergeren, als ge liet liOorrt; gij hadt het ook kunnen hebben. De vreemde man, dien gij gisteren hebt afgewe zen, heeft het mij geschonken." Toen werd vrouw Hidde vuurrood ran ergernis en haar hatelijke neus kromde zich zichtbaar. Zij had geen. rust meer. „Wacht," zei zij plotseling, „dien zal ik wel krijigen. De man kan nog ntet ver weg zijn; ik heb hem daareven in het bosöhjo zién gaan." Nu liep vrouw Hidde den vroemdon man vlug dn. het bosclije achterna. „Hei, hei!" hiep zij hem toe, toen zij hem in dc verte bemerk te- „Wacht een oogeniblik; ik moet u wat zeg gen." De vreemdeling stond sti'l cn zag ver wonderd de vnouw nïaderbij komen. „Zoo, vrteuw Iiiddc, wat wilt gij van mij?" vroeg hij. „Dc heb den geheclen nacht mét kunnen slapen, omdat ik u gisteren moest wegsturen antwoordde zip „Vanmorgen heb ik eau rijke visdhvamgsft geliad, zoodat ik nu goed wil ma ken, wat ik gisteren verzuimde. Ga méé naar mijn huis en eert zooveel gij maar wilt." De vreemdeling lachte en ging gewillig met haar mee. Vrouw Hidde dis elite hém een ont bijt op, dat de tafel bijna deed doorbuigen cn dacht: „Als hij haar voor haar schralen kost zooveel «egoven heeft, wat zal hij mij dan voor mijn eten niet geven?" De reiziger liet zich alles goed smaken en toen hij genoeg gegeten had, nam hij afscheid van vrouw Hidde en zei: „Uw eerste werk zal gezegend zijn." Dit was juist hetgeen de gierige vrouw gaarne wilde hooren en zij overlegde reeds bij zich zelf, wat zij nu wel hot eerst zou doen. „Just, dat is hert beste!" riep zij vo> vreugde uit, Juist!" riep zij nogmaals, ,jk zal zoo dom niet zijn als mijn buurvrouw en mij met oud linnen ophouden; ik zal in de kamer gaan en geld tellen. Ha! als dat eens niet op hield en ik den goheeLen dag geld tellen kon." Zij w4M)e snel in huis loopen om te gaan tel len, maar juist begonnen de hongerige var kens een vreeselijk spektakel te maken. „Ik wil hun eerst nog ditimikiera geven," dacht zij, zoo-dat ik in het lellen niet gestoord word." Vlug greep zij den wateremmer, liep naar de varkens, opende dien stal, en goot wa/ter In den. trog. Maar, wat ls dat? Het water loopt en loopt en houdt maar niet op. Zij wil den emmer wegzetten, maar kan het niet; hert water loopt er zonder ophouden uit. De trog is vol: hij loopt over, de stal loopt over, de varken» schreeuwen in het water ze verdrinken Vrouw Hidde ziét dit alles tot haar grooteo schrik en kan den emmer nilet neerzetten. Altijd sneller stroomt het water, bruisdhend loopt het den stal uit. werpt hert huls om. ver- iüb-lt de boomen on vloeit als een sterke stroom naar zee. Héte viteuw Hidde ook schreeuwt en den reiziger verwenscht, er is geen hulp. Weldra is het water zoo diep als de zee en heeft het al het land waar het overheen loopt, met huis en hof, meegesleept. Huilend van wolede ziet vrouw Hidde dit alles aan en zij maakt zich zoo boos, dart zij nog dilonzclf- den dag eten beroerte kroeg. Haar buur vrouw, die door het linnen, dat zij verkocht had, een welgestelde vrouw was geworden, liet haar uiit medelijden begraven en vertelde de geschiedenis aan iedereen, die verschrik» den TiÜteuwera stroom aanstaarde, welke een gpoot stuk van het eiland meegenomen had, dart sedert een afzonderlijk edland vormt „Weeit gij/' zeiden zii. ..hoe wij het nieuwe eiland zullen noemen? Hiddensee; dan woel iedereen, dat het vrouw Hidde's schuld is." En zoo heet het tot op dezen dag. He* water echter, dat het van Rügen afscheidt, noemt men den trog, omdat het uit een var kenslag ontstaan is. Diit is de geschiedenis ran Hiiddensee en wie van onze lezers of lezeresjes eens naar Rügen. mocht gaan, moét zeker niet vergeten Hiddensee en den trog te bezoeken. De men* schenl zullen u daar zeker zeggen, of ik het Oude sprookje goed verteld heb of niet. De Naald en de Speld. Een fabel. Een naald en een speld lagen eens naast elkaar in een naaidoos en daar juist geen van beiden wat te doen had, begonnen zij met elkaar te kibbelen. „Ik zou toch wel eens willen weten", zei die speld, „waarvoor jij toch eigenlijk in de wereld bent. Mie dunkt, je bent geheel over tollig en hoe je door de wereld wilt komen zonder kop, is mij een raadsel." „Ja mag wel een toontje lager spreken", antwoordde de naald, terwijl zij zich trotsch overeind zette; je hoeft op je kop waarlijk niiet zoo troltsch te zijn. Een kop zonder oog, nu. dat is ook wat!" „Dat ziet er toch altijd nog beter uit dan een oog zonder kop", hernam de speld. „Wat heb je aan zoo'n oog, als je er altijd wat in hebt?" „Ja, dat kun jij nu juist niet zien, omdat je geen oog hebt. Ik ben veel werkzamer en ver richt heel wat meer arbeid dan jij. Van mij kan men met recht zeggen, dat ik door dik en dun ga, wat jij heelemaal niet kunt." Dit zei de naald met heel veel gevoel van eigen waarde en zij dacht, dat zij haar mededing ster nu wel tot zwijgen zou hebben gebracht. De speld het zicht daardoor echter in het geheel niet afschrikken. „Ik ben vast over tuigd", begon zij weer, „dat jij niet lang leven zult." „Zoo. waarom niet?" „Wel, eenvoudig omdat Je je niet schikken en buigen kunt zooals ik. Je bent veel te stijf en te onhandelbaar. Men moot behendig zijn, als men gelukkig door de wereld wil komen." .Jou armzalige, zwakke stumperd", riep dc naald uit. ,Je bent zoo week geworden, dat de minste drukking je rug krom maakL" „En de jouwe breekt, als hij buigen moet, trotsclic nuf!" „Pas op!" riep de naald boos. „Ik vlieg Je naar den kop, als je niet ophoudt mij te be- leedigen." „En ik", antwoordde de speld even boos, „ruk je Je oog uit, als je mij durft aanraken. Je mag wel bedenken, dat je leven aan een draadje hangt." Terwijl zij zoo kibbelden, kwnm een klein meisje do kamer binnen, nam de naald uit dc naaidoos en begon tc naaien. Daar zij er echter nog niet heel goed mee terecht kon, brak op eens de naald vlak bij het oog af en het kind wierp haar op don grorad. Toen zij geen andere naald kon vinden, nam zij de speld en probeerde die het draadje om den hals te knoopen. Dat gelukte ook, mam toen zij daar nu mee wou gaan naaien, trok *>j haar den kop af. Gemelijk over haar on handigheid, wierp zij ook de speld weg. Den volgenden morgen werden naald en speld beide opgeveegd en met het vuilnis tt> den asclibak geworpen. „Wel, wel, kijk eens aan! We zijn weer buren geworden!" riep de naald haar lotge noot toe. ,Ja, vindt je niet, dat dit al heel gauw in zijn werk is gegaan?" zei de speld. „Wij heb ben nu niets meer waarop wc ons kunnen laten voorstaan. Wat waren wc toch dwaas om zoo naijverig op elkaar tc zijn." „Ja, we handelden dwaas", antwoordde do naald. „Wij deden precies als sommige menschen, die ook net zoo lang met elkaar twisten over hun gaven, tot zij die verliezen Ten slotte zijn we toch allemaal gelijk. 1. Voor 't eerst van zijn leven zal Broertje gaan baden neen, niet in een kuip maar „heel echt" in de zee! toen Broertje dit hoorde, toen sprong hij van blijdschap, maar nu, bij het baden, och, valt 't hem niets mee. 2. „Zoo koud" ls het water, „zoo nat ook", hij bibhert en trekt er een hp je en wil weer naar 1 strand „o Broertje, dom ventje", zoo roe pen de zusjes, „straks went het wel, heuschl kom, geef ons maar een hand 1" 3. De zusjes, die lachen en maken spektakel, zij spelen met 't water, dat „nat" is en „koud" als Broertje dit ziet, schudt hij wijs met zijn kopje. en spreekt zichzelf moed in: „de zee is niet s t o u t." 4. „Welneen, Broer, de zee is niet stout", klinkt het vroolijk en even wordt Broer door de zusjes hespat; Dapper Broertje. hij lacht dan en maakt op zijn bcurl béi zijn zusjes naar zijn idee allerverschrikkelijkst nat. 5. Broei' juicht en hij springt als een kik- vorsch door 't water; wit leuk is 't te baden, zoo echt in de zee en als de tijd om is en 't ventje cr uit moet, dan stribbelt hij tegen, en wil eerst niet mee. 6. Voor 't eerst van zijn leven is Broertje gaan baden! „wel jongen, hoe vondt je 't?" zoo vraagt men op 't strand; Broer kijkt naar zijn teentjes, net ro6e garnaaltjes, cn zegt wat verdrietig: „ze zitten vol zand." „Hij vondt het heel prettig", verzeek'ren de zusjes, „Niet waar, Broer?" hij knikt en kijkt om naar de zee dèn klinkt het parmantig: „als jullie niet durven, „ga dan maar gerosl allemaal met m ij meel" Hermanna. Van alles wat. List. Een Spanjaard ontmoette een Indiaan, mid deu in een woud in Zuid-Amerika. Beiden zaten te paard. De Spanjaard die bang was. wilde den Indiaan, die een jong en sterk paard had, dwingen tot een ruiling. Dit ver oorzaakte een gevecht, waarin do Indiaan voor den beter gewapenden Spanjaard moest onderdoen, zoodat hij met het geroofde paard wegreed. De Indiaan volgde op het slechte paard en klaagde bij don eersten rechter, waar hij aankwam, den Spanjaard aan als een roover. Deze verklaarde, om het ge roofde paard te behouden dat het hem toebehoorde en dat hij zelf het van een veu len tot een paard had grootgebracht. Nie mand kon het tegendeel bewijzen. De rechter was dus met de zaak verlegen, maar de In diaan riep: „Het paard is van mij; dat zal ik u bewijzen." Terstond werpt hij een kleed over het hoofd van het dier en zegt tegen den rechter: „Indien het waar is, dat deze man het paard heeft opgevoed, dan moet hij ook weten, aan welk oog het blind is." De Span jaard antwoordt terstond: „Aan het rech teroog." De Indiaan ontbloot nu het hoofd van zijn paard en toont, dat het noch aan het rechter- noch aan het linkeroog blind is De overtuigde rechter wees hem het paard toe en de Indiaan was door zijn slimheid go- red. Marmontel. Voltaire was eens genoodzaakt In een dorpsherberg te vertoeven, omdat een wiel van zijn rijtuig gebroken was. Hij vroeg aan den kastelein, wien hij ih 'het dorp voor den bekwaamsten en voorzichtigsten meaisch hield. „Dat is de abt", antwoordde de kaste lein. „"Waar woont hij?" „Op het kasrteel; hij is de gouverneur der kinderen." „Hop oud is hij?" „Twintig jaar". „Ga hem zeggen, dat mijnheer Voltaire hem ten eten vraagL" Marmontel, toon nog geheel onbekend, ver scheen. Hij beviel aan Voltaire, die zijn ver zen heel aardig vond en hem een treurspel opgaf, terwijl hij beloofde om aan hem te blij ven denken. Het treurspel viel goed uit en Voltaire hield woord. Het was dus aan een gebroken wiel, dal Marmontel zijn schitterende loopbaan te dan ken had. Hij werd tot secretaris der Fran- sche Academie voor zijn gansche leven be noemd en later bd van het Instituut en van den Raad der Vijf-honderd. Hij overleed in hopgen ouderdom- Serapio. Een Griekschc jongen, Serapio genaamd, was belast om bij het kaatsspel de ballen naar de spelers terug tc werpen. Allen gaven hem daar wat voor, alleen Koning Alexander niet, onder voorwendsel, dat de jongen er niet om vroeg. Eens, toen zij weer kaatsten, wierp de jongen aan allen dc ballen terug, alleen aan Alexander niet. Deze riep nu toor nig: „Waarom krijg ik mijn hal niet?" „Om dat gij er niet om vraagt", was het antwoord. De Koning kon zijn lach niet weerhouden en gaf hem in het vervolg menig fraai geschenk dat het zijne de reis niet zou volhouden, Een onverbrandbare kaart. Men neemt een nieuwe kaart, doopt die in een oplossing van aluin en laat haar dro gen. Dit indoopen cn drogen herhaalt men eenige malen. Nu houdt men dc kaart in het vuur en men zal zien, dat zij niet ver brandt. Spelletje. Dit spelletje wordt door twee kinderen gespeeld en lijkt veel op het tik-tak-tol-spel- letje. Men teekenl op een stukje papier of de lei bovenstaande figuur. Jullie ziet wol, dat daarin negen punten voorkdkmen. Nu moet de een om die punten kringetjes e® de ander kruisjes erop zetten, terwijl men om de beurt - speelt. Wie hot eerst zijn kringetjes of kruis jes op één der acht lijnen, dus in een rechte lijn, heeft staan, heeft het spelletje gewonnen en mag het volgende beginnen. Ook kan vooraf afspreken, dat men om beurten be4 glnt, dat is misschien nog boter. Men heeft niet altijd een lei oi een griffe noodig om dit spelletje te spelen, men ka^r het figuur ook in het zand teekeïiea «n hfe* dus builen anelen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7