0ooi3 de Ucügd. De gift van den Keizer. Naar het Engelsch van DAVID KER. Het was een prachtige zomermorgen van fét jaar 1804. In het Nauw van Calais was Juist de zon boven den horizon verschenen en langs de geheele Fransche kust zag men de glinsterende bajonetten, de blinkende hel men en de flikkerende zwaarden, de vurige paarden en kleurige uniformen van een groot |en prachtig leger. Mijlen en mijlen ver over het water waren de ontelbare masten zichtbaar van de beroemde Fransche vloot, die, zooals het geheele Fransche volk verwachtte, meer dan 200.000 Fransche soldaten over zou brengen naar de Engelsche kust, om het ge heele Engelsche leger te vernietigen. Maar meer naar de zeezijde zag men tegen den horizon nog een andere vloot afgetee- kend, waarop men de Engelsche vlag zag waaien; het was de groote vloot van admi raal Nelson, den grooten bevelhebber, die zich nog nooit in eenig gevecht had laten verslaan. Voordat een enkele Fransche soldaat zijn voet op Engelschen bodem kon zetten, moest die Engelsche vloot met zijn bevelhebber uit den weg worden geruimd. Op het vlakke, zandige strand, waar tal van toeschouwers, soldaten, zeelieden, visschers en boeren zich verzameld hadden, ging eens klaps een hoonend gelach op. „Wat gebeurt hier?" vroeg een heldere, strenge stem, en het lachen en praten ver stomde oogenblikkclijk. Want niet meer dan een enkele blik was noodig om ieder te doen zien wie de verschijning in grijze uniform Was, die daar zoo plotseling stond, alsof hij uit den grond verrezen was. Het was Napo leon! In antwoord op de vraag van den Keizer werd hem door twee soldaten van de kustpa- trouille geantwoord, dat een Engelsch zee man, die enkele dagen geleden gevangen ge nomen was, uil zijn tijdelijke gevangenis was ontsnapt en zich in een kleine boot van eigen maaksel r»p ze.; had gewaagd, maar nog bij tijds vóór de ontvluchting was teruggebracht. De boot, waarin de man had willen ontsnap pen, was ruw opgetimmerd uit oude planken en balken en ieder zeerman zou zeker groote oogen hebben opgezet, als men hem gezegd had, dat een matroos gewaagd had in deze notedop zich op het stormachtige Kanaal te begeven. Zelfs op het gelaat van den grooten Keizer Verscheen een verwonderde trek, toen hij de ze geschiedenis aanhoorde, en nog steeds keek hij verbaasd, toen hij van het ranke vaartuig zag naar den zeeman, die er zijn leven op had willen wagen, een baardelooze, jonge man, nauwelijks den kinderschoenen ontwassen. „Iiadt ge werkelijk in dftt ding het Kanaal willen oversteken?" vroeg Napoleon, terwijl hij den gevangene scherp aanzag. „Natuurlijk!" antwoordde Jack Gaskett, die uit de uitroepen van de menschen om hem heen reeds begrepen had, dat de man daar voor hem niemand anders was dan Napoleon in eigen persoon. „Geef mij slechts verlof om te vertrekken en dan zult^e zien hoe spoedig ik in volle zee ben." „Wel, ge zijt een moedige kerel, wat ge dan ook verder wezen moogt", zei de Keizer, en glimlachend vervolgde hij: „Je hebt zeker eer» liefje in Engeland, dat je graag terug wilt zien'?" „Neen, ik heb geen liefje", antwoordde de Engelsche knaap eenvoudig, „maar ik moet voor mijn arme, oude moeder zorgen en ik zou door het vuur en door het water gaan om bij haar terug te komen." »Dat is goed gesproken", zei Napoleon; „ook ik heb ten oude moeder en ik houd niet minder van haar dan gij, en daar ge niets lie ver wenscht dan bij uw moeder terug te ko men, zult ge dit doen zonder uw leven in de waagschaal te slellen. Ge zijt vrij, en ik zal u vandaag nog naar het naastbijgelegen Engel sche oorlogsschip laten brengen. Hier is een goudstuk, waarmee ge dan verder den weg üaar huis wel zult vinden." Voordat dc verbaasde knaap tijd had gehad om woorden van dank te stamelen, had de groote Keizer zich reeds omgewend en na denkend zag men hem heengaan. Sedert dien morgen waren tien jaren voor bijgegaan en op een mistigen dag in het voor jaar van 1814 wierp een Britsche kruiser het anker uit bij het eiland Elba. Daar werd in een van de sloepen een klein, doch breedge schouderd man in grijze jas en met driekan ten hoed op, aan wal gezet. Het was dezelfde man, die in het legerkamp aan de Fransche "kust zoo plotseling verschenen was, maar on der geheel verschillende omstandigheden! Zijn matelooze heerschzucht, die tal van rij ken ten 'val had gebracht, had ten slotte tot rijn eigen ondergang geleid en het eenige wat aan Napoleon was overgebleven van een kei zerrijk, dat half Europa had omvat, was een klein eiland in de Middcllandsche Zee met een handvol ongewapende soldaten, die daar belast waren met de zorg voor den man, dde eens door meer dan een half millioen man nen gevolgd was. Steunende op den arm van den Engelschen officier was de verbannen Keizer op het punt den heuvel te bestijgen, die naar zijn nieuw tehuis leidde, toen een jong zeeman uit de tioep, die hem naar den wal geroeid had, op sprong en den Keizer toeriep: „Laat den moed niet zakken, keizerlijke Hoogheid, het zal nog Wel eens beter lukken." Napoleon wendde zich om, en het was als of deze groet hem in de ooren klonk als een goed teeken. „Ik geloof, dat ik die stem herken", zeide bij» terwijl hij den spreker scherp aanzag. >»Zeg mij wie gij zijt." „Ik dacht niet, dat u mij herkennen zoudt", fcmtwoordde de Engelschman. „U zou ik nooit iVergeten, en ik zal ook nooit vergeten hoe goed p tien jaar geleden yoor mij geweest bent, loen u mij, een armen Engelschen gevangene, fh vrijheid stelde en mij nog een goudstuk gaf thuis te komen. Ik heb het nooit ingewis- voegde hij er trotsch bij, „hoewel ik er meer dan eens leelijk aan toe ben geweest." Napoleon glimlachte. „Ja, ik herken u nu" zeide hij, terwijl hij hem de hand toestak. „Hebt ge uw moeder gezond teruggevonden?' „Ja zeker", antwoordde Jack Gaskett ern stig, „en wat meer zegt, zij leeft nog steeos en er gaat geen dag van haar leven voorbij, dat zij uw naam niet zegent, dat verzeker ik u." „Dat doet mij veel genoegen", zei de ont troonde heerscher met een nauwelijks hoor baren zucht. JLk dank u voor uw goede wen- schen, knaap, en misschien zal het nog wel eens gaan, zooals ge zegt, dat het een volgen de maal werkelijk beter zal lukken." Maar wat er de volgende maal met den verbannen Keizer gebeurde en of het hem beter gelukte, dat weet thans de heele wereld. Wat Jack Gaskett betreft, hij leefde nog ve le jaren, en vaak vertelde hij aan zijn nako melingschap hoe hij tweemaal in zijn leven den grooten Napoleon gesproken had; en nooit scheidde hij van de gift van den Keizer. Toen hij op 92-jarigen leeftijd stierf, hing het Fransche goudstuk nog nan een koord om zijn hals. Bernard en zijn hengel. Bernard moest zijn va<lcr nogal eens be hulpzaam lijn bij kleine karweütjes in den tudn, bijv. bij hot wieden vam d© worteltjes, het dunnen van de uien, het verpoten van de sla. Het eene werk deed hij natuurlijk lie ver dan het andere. Zei zijn vader: „Komaan, Bernard! Je moest het tuinpad eens wat gaan schoffelen. Er staat weer aardig wat on kruid," dan Hep hij niet hard en het moest hem weft eens tweemaal gezegd worden. Maar nooit was hij vlugger, dan wanneer hij gedoepen werd, om (o helpen bij het zotten van de boonenstaken; dat gebeurde omstreeks half Mjöï. Bij hot begin van hert. werk legde hij al een mooien, rechten stok een beetje op zij, en als zij dan klaar waren, was het: „Vader! Mag ik dezo lat hebben, om voor hengel te gebruiken?" „Ga je gang!" zei vader dan en Bernard In zijn schik, want hengelen! Kijk, zie je, dat was nu de aangenaamste bezigheid, die hij kende. Voor drie centen kocht hij oen kaartje koOrdzlj-; dan van een kurk oen dobber ge maakt, voor oen cent vischhaakjes gehaald, een stukje theelood even boven den haak ora helt koord gedraaid ende hengel was klaar. Er waren zooveel wormen in den tuin, dat het nSlet veel moeite kostte, om een oud cacao- busje halfvol te krijgen. Als hij, het beko men kon. maar dat gebeurfde ndlet dikwijls deed hij er wat reigervet doorheen; daar waren de visschen bijzonder op gesteld. Dit laatste had hij, maar vam hooren zeggen. Denkelijk is dit volksgeloof zoo ontstaan: de ro&gers zijn doodsvijanden van de visschen. dus moefteta de visschen wel woedend toe happen, als dc wormen vermengd zijn mc»t fieigervet! Bernard ging wel eens een enkele maal '9 morgens vóór achten visschen, maar het liefst ging hij 's middags na vieren. Dan had hij beter den tijd. Na schooltijd vlug aan moeder om een boterham gevraagd, een Stukje touw en een paar haken in den zak gestoken, en dan vooruit! Hij ging dan niet dicht bij hdt dkxrp achter de kerk! Wat ving je daar? Kleine vorentjes en aaltjes als je pink! Dat was goed vischwater voor de kleine jongens. Neten! Als je veel wou vangen, dan moest je dJeai' polder in, een half uur ver, bij 't Ron de Gat. Daar had je ze eerst! Van die groote baarzen, en brasems, en zware, zwarte zeel ten, waar je van rilde! Hij had daar op een beer beet gehad en eerst dacht hij, dat het een kleintje was, dat zoo maar eens aan den/ worm zoog, maar op eens..... daar schoot zijn hoc-die dobber mdt een plomp naar onderen. Bevend van opgewondenheid haalde hij op -en juist was de kop van den brasem want het was secuur e<en brasem van minstens drie pond Oven boven water, of daar nam hij een „zetter* naar de diepte, dart het snoer brak. Bernard had niets en de brasem schoot melt den haak in zijn bek hot riet in. Maar een zware! Hè! Wat een dier van een brasem was dat! Geen wonder, dart Bernard hot liefst daar ging visschen! Was de vangst goed des te beter. Maar al ving hij niets, dan vond hij het er nog heerlijk. Hij zat daar tusschen het riet op een kleine, eigen, gemaakte verhiooging van kluiten en graszoden en keek strak naar zijn dobber. Wat was hot daar stil! Zag hij een kwartier lang geen „leven)", dan keek hij eens naar de lucht, om te zien, naar welken kant de wolken dreven en dan zei hij bij zich zelf: „De wind is Noordelijk. Daarom bijt de visch niet. Was hij maar Zuid-West, dan zou het wel beter gaan." En och! Toen hij van huis ging, had hij al gezien, dat de wind richting niet deugde, maar je kon immers nooit wellen I Daar streek een meeuw met tragen vleu gelslag luid kriisehend over 't water. Dat was ook al slecht voor de vangst, wamt hij maalde de visschen bang. De koeien in de weide achter hem kwamen al grazend naderbij. Vervelende dieren! De grond dreunde onder hun logge pooten. Dat verjoeg de visch ook. Dan stond hij op. „Hup betekl" Hij joeg ze een eindje verder de wei in. Dan ging hij weer op zijn kleine verhoo- ging zitten. Al was de vangst miniem, op mooie avon den bleef hij daar toch, totdat het begon tc schemeren. De muggen sitegen dan bij hon derdtallen rondom hem ui t het riet op, maar ook! het was geen kwaadaardige soort. Als het donker werd, begon de aal te „loe pen" en ook de zeelt kwam uit die modder ora tie azen. Kijk! Daar aan den overkant bewo gen een paar rietstengels. Ze zwommen er zeker met den kop tegen aan. Als hij eens één flinke zeelt ving ,dat zooi meer waard zijn dan tien kajtvischjcs. 't Was wel moeilijk, om zeelt schoon tc maken. Jc kon er de kleine schub ben bijna ni'et al krijgen. Je kon ze het best schrappen met een oude etensvork. Maar als de zeelt ook niest wou bijtten... die vervelende Noord en wi nicLdan stond hij eindelijk op. Hij roède het snoer om den stok, stak den haak! in dien dobber en ging naar huis. Hij ging tusschen de grazende ktoteien dtoor, die even opzagen en hem nakeken, als of ze verwonderd waren, dat er nog zoo laat een jongen door de wei Kep. Als hij aan den weg kwam, begon lilj te ringen, moestal het liedje: Vergeet mij niet. „Aan de oevers van stroomen, Langs beek en langs vliet" Het zong zoo lekker aan dien eenzamen pol derweg! De kikvorsch.cn zaten links en rechts van den weg tusschen het gras. Toen de zon on derging, waren zij tegen den kant opgekro pen om die wormen te snappen, die 's nachts half in half uit den grond liggen. Telkens plompten er een paar in de sloot, als Ber nard dichtbij kwam. Zag hij daar bij dat bruggetjo met den kop van een rat boven water komen? Jal H Was er een, en een oude ook! Kijk! Daar bij dat rietje. Ze trok het rietje naar beneden en knabbelde er aan. Bernard sloeg mdt zijn hengel in 't water. Of de rat gauw onder dook I Geklapwick boven zijn hoofd.... twee wilde etendten waren het. Hij kon ze nog riet zien. Ze vlogen naar hot Rondo Gart. Daar kwamen alle etenden uit den polder 'a nachts bij el kaar. Daar plasten en doken ze naar harte lust. Dat konden ze nu nog doen, maar to gen hot einde van Augustus, als de jacht op waterwild goopond wend, was het uit met bun rust Zoo kwam Bernard zachtjesaan bij het dorp. Daar kwam eer» boer aan, die oen paard naar dc weide bracht. „Niets gevangen?" vroeg hij. „Neen!" zei Bernard, „maar dat had ik ook wel gedacht De wind is Noordelijk." Toen hij thuis zijn hengel in hert schuurtje bracht kwam zijn moeder naar buiten. „Kom, Bernard! Je moet niet zoo lang weg blijven. Je boterhammen staan al klaar." Een half uur later lag Bernard tc bed en droomde hij, dat hij met een flinke „zoo' zeelt en brasem thuis kwam; er waren er bij van drie pond! G. J. VISSCHjER. Wat Dirk verzon. Op een mooien zomermorgen zat Dirk van Sloot op de stoep van het buisje waar hij, met moeder en 't kleine zusje woonde. Hij ging niet naar school, want 't was vacantie, cn hij had dus al den tijd om te denken over iets, waar hij al sinds een paar dagen heelc- maal mee vervuld was. Zijn moeder was een weduwe, die altijd hard werkte om voor zich en haar twee kinderen den kost te verdienen. Maar nu was 't kleine zusje heel ziek geweest, en daardoor had moeder weinig kunnen uit voeren, en Dirk had heel goed kunnen mer ken dat zijn goede moeder dringend geld noo dig had om allerlei dingen te kunnen betalen. Och, och! ik wou dat ik iets doen konl" zuchtte Dirk. En weer begon hij te denken en nog eens te denken. Op eens kreeg hij een invaL „Ik ga 't aan moeder vragen!" riep hij uit, cn hol de de keuken binnen, waar zijn mooder stond te strijken. Ze keek heel verbaasd op, toen Dirk haar vertelde waar hij over dacht. De volgende week zou 't kermis wezen in 't dorp, en zijn plan was dan met een kraampje op de markt te gaan staan; daar wilde hij dan li monade en suikergoed verkoopen, en ook klaargemaakte boterhammen, als moeder 't goed vond. Na eenig over cn weer praten stemde moe der er in toe dat Dirk 't zou p robeeren. Zon der veel moeite kreeg hij permissie om met een tafeltje op de kermis te staan, want ieder een in het dorp mocht Dirk van Sloot graag lijden. De bewuste kermis zou één dag duren. Dirk kon den tijd haast niet afwachten, zoo onge duldig was hij. Maar eindelijk brak de ge wichtige dag toch aan. 't "Was een heldere, zonnige morgen, en al heel vroeg was onze Dirk op 't terrein aanwezig. Met veel zorg zet te hij alles op zijn tafeltje klaar de boter hammen en het suikergoed aan den eenen kant, en de groote flesschen limonade met de glazen aan den anderen. Op die limonade, die moeder zelf had ge maakt, was Dirk niet weinig trotsch. Ze was stellig heel lekker, want al gauw kwamen er een tal van menschen om zijn tafeltje staan, zoodat hij 't maar druk had met inschenken. Te midden van de groep, die in Dirk's buurt stond, bevond zich ook de oude Jacob Groen, die in 't dorp een kruidenierswinkel had. Hij had Dirk's vader gekend, en was een goede vriend van de van Sloots. Toen de oude man zag hoe druk de kleine jongen 't had, besloot hij hem een handje te helpen. En Dirk was wót blij met die hulp. Voordat dc avond viel, was alles wat zich op rijn tafeltje bevond verkocht. Dirk telde zijn geld na, en merkte dat hij bijna vijf- en twintig gulden winst had gemaakt. Wat was de jongen blij! Vol vreugde liep hij naar huis, naar zijn moeder. Zou dit u kunnen helpen, moeder?" riep hij, terwijl hij haar 't geld in de hand stopte. ,Ja, dat zal waar zijnantwoordde moe der; „maar 't helpt me nog heel wat meer, te weten dat ik zoo'n goeden, flinken jongen heb. „Ze drukte hem aan haar hart en kuste hem, en Dirk voelde zich de wereld te rijk. Nog menigmaal na dien tijd verzon hij al lerlei middelen om zijn moeder te helpen. En dat er later een flinke, werkzame man uit hem groeide, zal ik wel niet behoeven te zeggen. Hoe Bunnie verloren raakte en weergevonden werd. Frits Harmsen is een aardige kleine dreu mes van vier jaar. Zooals de meeste andere jongetjes, geeft hij om poppen niet heel veel; maar in plaats van een pop heeft hij een ko nijntje van wit flanel, dat een van zijn tantes eens voor hem gemaakt heeft, en waar hij verbazend veel \an houdt. Maanden en maanden achtereen sliep Bun nie, zoo heette 't konijntje, bij Frits in bed; *t zat altijd, in het stoeltje van Frits, naast hem aan tafel, in één woord, ze waren onaf scheidelijk. Op zekeren dag, midden in den winter, moest de papa van Frits uit om ergens een boodschap te doen, en hij vroeg of de kleine jongen ook mee wou. Fritsje wou wét graag mee. t Sneeuwde wel een beetje, maar daar gaf hij niets om. Zoo'n wandeling met papa vond hij heerlijk. Mama stopte hem er warmpjes In, en weldra stond hij gereed om uit te gaan. „Bun moet ook mee", zei Frits, „want ik ge loof dat hij nog nooit buiten geweest is terwijl t sneeuwde; is 't wel, Bun?" Bunnie antwoordde natuurlijk niets, 't Zou dan ook moeilijk geweest zijn om te praten, voor iemand dip zóó stijf vnstgeknepen zat, als 't handje van Frits Bunnie hield omklemd. 't Was koud buiten, en Frits begon 't lang zamerhand een beetje lastig te vinden om Bunnie zoo vast te houden, dus stopte hjj hem in den znk van zijn overjasje, 't Begon al har der en harder te sneeuwen, cn Frits stapte dapper naast papa voort, terwijl hij nu en dan met zijn kleine laarsjes eens tegen de sneeuw schopte, en ook een paar maal op rijn neus viel en zich dan eens flink om en om rolde. Toen hij thuiskwam, zei mama, terwijl ze rijn jasje losknoopte. „Wel, hebben jij en Bunnie een prettlgo wandeling gemaakt?" „O, ja, maatje 1 Is t niet, Bun?" en Frits stak rijn hand in zijn zak om zijn lieveling voor den dag to halen. Helaas! do zak was leeg. Frits barstte in tranen uit en snikte: „Och, maatje, ik heb Bunnio verloren! Ik heb Bunnie verloren!" Hij wou dadelijk weer de deur uit, om hem te gaan zoeken; maar mama zei dat dit toch niet helpen zou. Bunnie zou nu waarschijn lijk al heelemaal onder dc sneeuw liggen. Zo I trachtte Frits te troosten door te zeggen, dut dezelfde tante misschien wel een nieuw ko nijntje voor hem zou willen maken. Maar nog dagen en dagen lang treurde de kleine jon gen om 't verlies van zijn lieveling. Eenige weken later bracht de papa van Frits ergens een bezoek, en toen werd cr ge sproken over de vele dingen die soms in dc sneeuw verloren raken. Nu vertelde de heer Harmsen wat cr met konijntje van Frits was gebeurd. Toen H ver haal uit was, verwijderde do mevrouw rich oven uit de kamer, en toon ze terugkwam, had ze Bunnie in de hand. „Ziedaar", zei ze tegen den papa van Frits, 't Doet me zooveel pleirier dat ik nu weet van wien "t is. Ik heb 't buiten in de sneeuw go- vonden, en ik begreep wel dat hert kind, aan wicn t toebehoorde, het erg zou missen; m&ar ik kon mnar niet uitvinden van wier. t was." 1 Was avond toen papa met het konijntje thuiskwam, en Frits lag lekker te slapen. Toen hij den volgenden morgen wakker word, kon hij zijn oogen nauwelijks gcloovcn, want kijk, daar stond zijn eigen, lieve Bunnie weer naast heml O, o, wat was de kleine Jongen blij, en wat werd Bunnie gepakt en gekust! En 6lnds dien morgen heeft Frits altijd zóó goed voor zijn konijntje gezorgd, dat ik niet geloof dat 't ooit meer verloren zal raken. Het vogelnestje. Kleine zusje Jertje geeft broer Piot een zetje; waarom doet klein Jetje dit? omdat ginds een nestje zit Pieter zegt: „dat nest ls mijn als "k er eerst maar bij zal rijnf' Zeg eens, zusje Jetje, vindt je 't wel een pretje? ja, voor jou en Piet misschien, maar je moet de vogels zien, angstig vliegen ze in 1 rond kom, trek Piet weer naar den grond! 8. O, o, zusje Jetje als eens bij jouw bedje roovers kwamen met geweld 1 ja, nu kijk je erg ontsteld -i hoor je 't angstig tjilpen nu? och, wat zijn ze bang en schuw! Laat klein zusje Jetje Piet nu los? wat wedt je? stellig doet ons Jetje dit, hoowel ginds een nestje zit. Pieter zegt: „ik vind je flauw." Jet zegt: „maar 't is niet van jour Braaf zoo, zusje Jetje! neen, dit was geen pretjo niet voor Jou en niet voor Piet, want 't gaf vogeltjes verdriet, hoor, nü zingen ze, doe mee, jij en Pieter, alle twee. Hermann a Van alles waf- instinct. Eens vond een apotheker in de nabijheid van Brussel, een ongelukkig hondje voor zijn deur liggen. Bij onderzoek bleek, dat het ar me dier het dijbeen gebroken had. De apo theker nam het bij zich in huis, verbond de wond cn na eenigen tijd was het dier gene zen. Nu opende de apotheker de huisdeur en likkende en blaffende verliet de hond zijn woning. De man had den hond reeds geheel ver geten, toen hij eenigo weken later *s avonds aan de deur hoorde krabben. De apotheker opende de deur en het welbekende hondje sprong met de uitbundigste vreugdebUjken tegen hem op. Hot dier was echter niet alleen gekomen; hem volgde hinkende een ongeluk kige patrijshond, wiens rechtervoorpoot ge broken was. Het eerste hondje liep nu van den apotheker naar zijn armen kameraad en van den laatste naar den eerste. Hij scheen den apotheker te vragen voor zijn metgezel dezelfde zorgen te hebben als die, welke hij in een dergelijk geval ontvangen had. Het vernuftige dier had eenige oogenhlik- ken te voren den gewonden patrijshond ont moet en met zijn toestand bewogen, was het den apotheker, wiens weldaden hij niet ver geten had, gaan opzoeken. Op zijn voor spraak nam de man den patrijshond op, die ook weldra genezen was. George I. Bij de belegering eener kleine vesting trof een jong Engelsch zeeofficier het ongeluk, beide beenen door een kogel te verliezen. In dezen ellendigen en hulpeloozen toestand werd hij naar Engeland teruggezonden en aan de admiraliteit bericht van zijn dapper heid en van zijn ongeluk gegeven; doch niet tegenstaande dit bericht, werd hem niet meer dan zijn halve traktement uitgekeerd. De majoor Mauson, die zich het.lot vani dezen ongelukkige aantrok, nam hem op ze keren gala-dag mee naar het hof, waar hij hem in de voorkamer plaats liet nemen en door twee zijner kameraden ondersteunen. Toen koning George I zich naar de audiën tie-zaal begaf, sprak de officier hem met de volgende woorden ean: „Sire, hier ziet gij een man, die rij-n knie niert voor u buigt; hij beeft ze beiden in uw dienst verloren". De koning, die zeer getroffen was zoowel door deze toesprank als door den ellendigen toe stand van den man, dien hij voor zich zaïg, slond stil en vroeg, wat men voor hem ge daan had. „Half traktement!" antwoordde de officier» ,op Uwer Majestetts bevel" „Foei, fotei!" zei de koning, het hoofdi schuddend, „kom dezer dagen vóór elf uur eons bij me." De officier bleef niet in gebreke en ont ving uit dc handen des konings een ge schenk van 50 pond sterling en een jaarlljksch Inkomen van 200 pond gedurende zijn ver der leven. Aftelrijmpje. Kluts, kluts, koeken! Dc bakker gaat aan 't zoeken* Om een goeden koek te maken, Moet hij hebben «even zaken: Eictren en zout, boter en vet, melk ea Dieel, Saffraan maakt alle koeken geert. Oplossing van do opgave uit t vorige ler. Vul van dit verejo oens do klinkers hw Lt nd'rn mrrnd klgn. Wl 't lt nt mr hn bo^ lk mt zpkj drgn. Dis vrgd, dis vrdrt» Oplossing der prijsraadsels ntt ons nummer van 6 Sept. 1. Potlood. 2. Lissabon. 3. Dierentuin. 4. Blaffende honden bijten niet 5. Boomen van een wagen. 6. Aal paard koe hen lijster - vink griet ever. De prijs viel ten deel aan Annie dfc Jongh, te Utrecht. Deze inzendster moet echter ió het vervolg wal meer haar best doen om netjes en ronder doorhalingen te schriifvefk

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1913 | | pagina 7