0ooi3 de Ucügd.
De gift van den Keizer.
Naar het Engelsch
van
DAVID KER.
Het was een prachtige zomermorgen van
fét jaar 1804. In het Nauw van Calais was
Juist de zon boven den horizon verschenen en
langs de geheele Fransche kust zag men de
glinsterende bajonetten, de blinkende hel
men en de flikkerende zwaarden, de vurige
paarden en kleurige uniformen van een groot
|en prachtig leger. Mijlen en mijlen ver over het
water waren de ontelbare masten zichtbaar
van de beroemde Fransche vloot, die, zooals
het geheele Fransche volk verwachtte, meer
dan 200.000 Fransche soldaten over zou
brengen naar de Engelsche kust, om het ge
heele Engelsche leger te vernietigen.
Maar meer naar de zeezijde zag men tegen
den horizon nog een andere vloot afgetee-
kend, waarop men de Engelsche vlag zag
waaien; het was de groote vloot van admi
raal Nelson, den grooten bevelhebber, die zich
nog nooit in eenig gevecht had laten verslaan.
Voordat een enkele Fransche soldaat zijn
voet op Engelschen bodem kon zetten, moest
die Engelsche vloot met zijn bevelhebber uit
den weg worden geruimd.
Op het vlakke, zandige strand, waar tal van
toeschouwers, soldaten, zeelieden, visschers
en boeren zich verzameld hadden, ging eens
klaps een hoonend gelach op.
„Wat gebeurt hier?" vroeg een heldere,
strenge stem, en het lachen en praten ver
stomde oogenblikkclijk. Want niet meer dan
een enkele blik was noodig om ieder te doen
zien wie de verschijning in grijze uniform
Was, die daar zoo plotseling stond, alsof hij
uit den grond verrezen was. Het was Napo
leon!
In antwoord op de vraag van den Keizer
werd hem door twee soldaten van de kustpa-
trouille geantwoord, dat een Engelsch zee
man, die enkele dagen geleden gevangen ge
nomen was, uil zijn tijdelijke gevangenis was
ontsnapt en zich in een kleine boot van eigen
maaksel r»p ze.; had gewaagd, maar nog bij
tijds vóór de ontvluchting was teruggebracht.
De boot, waarin de man had willen ontsnap
pen, was ruw opgetimmerd uit oude planken
en balken en ieder zeerman zou zeker groote
oogen hebben opgezet, als men hem gezegd
had, dat een matroos gewaagd had in deze
notedop zich op het stormachtige Kanaal te
begeven.
Zelfs op het gelaat van den grooten Keizer
Verscheen een verwonderde trek, toen hij de
ze geschiedenis aanhoorde, en nog steeds keek
hij verbaasd, toen hij van het ranke vaartuig
zag naar den zeeman, die er zijn leven op had
willen wagen, een baardelooze, jonge man,
nauwelijks den kinderschoenen ontwassen.
„Iiadt ge werkelijk in dftt ding het Kanaal
willen oversteken?" vroeg Napoleon, terwijl
hij den gevangene scherp aanzag.
„Natuurlijk!" antwoordde Jack Gaskett, die
uit de uitroepen van de menschen om hem
heen reeds begrepen had, dat de man daar
voor hem niemand anders was dan Napoleon
in eigen persoon. „Geef mij slechts verlof om
te vertrekken en dan zult^e zien hoe spoedig
ik in volle zee ben."
„Wel, ge zijt een moedige kerel, wat ge dan
ook verder wezen moogt", zei de Keizer, en
glimlachend vervolgde hij: „Je hebt zeker eer»
liefje in Engeland, dat je graag terug wilt
zien'?"
„Neen, ik heb geen liefje", antwoordde de
Engelsche knaap eenvoudig, „maar ik moet
voor mijn arme, oude moeder zorgen en ik
zou door het vuur en door het water gaan om
bij haar terug te komen."
»Dat is goed gesproken", zei Napoleon;
„ook ik heb ten oude moeder en ik houd niet
minder van haar dan gij, en daar ge niets lie
ver wenscht dan bij uw moeder terug te ko
men, zult ge dit doen zonder uw leven in de
waagschaal te slellen. Ge zijt vrij, en ik zal u
vandaag nog naar het naastbijgelegen Engel
sche oorlogsschip laten brengen. Hier is een
goudstuk, waarmee ge dan verder den weg
üaar huis wel zult vinden."
Voordat dc verbaasde knaap tijd had gehad
om woorden van dank te stamelen, had de
groote Keizer zich reeds omgewend en na
denkend zag men hem heengaan.
Sedert dien morgen waren tien jaren voor
bijgegaan en op een mistigen dag in het voor
jaar van 1814 wierp een Britsche kruiser het
anker uit bij het eiland Elba. Daar werd in
een van de sloepen een klein, doch breedge
schouderd man in grijze jas en met driekan
ten hoed op, aan wal gezet. Het was dezelfde
man, die in het legerkamp aan de Fransche
"kust zoo plotseling verschenen was, maar on
der geheel verschillende omstandigheden!
Zijn matelooze heerschzucht, die tal van rij
ken ten 'val had gebracht, had ten slotte tot
rijn eigen ondergang geleid en het eenige wat
aan Napoleon was overgebleven van een kei
zerrijk, dat half Europa had omvat, was een
klein eiland in de Middcllandsche Zee met
een handvol ongewapende soldaten, die daar
belast waren met de zorg voor den man,
dde eens door meer dan een half millioen man
nen gevolgd was.
Steunende op den arm van den Engelschen
officier was de verbannen Keizer op het punt
den heuvel te bestijgen, die naar zijn nieuw
tehuis leidde, toen een jong zeeman uit de
tioep, die hem naar den wal geroeid had, op
sprong en den Keizer toeriep: „Laat den moed
niet zakken, keizerlijke Hoogheid, het zal nog
Wel eens beter lukken."
Napoleon wendde zich om, en het was als
of deze groet hem in de ooren klonk als een
goed teeken.
„Ik geloof, dat ik die stem herken", zeide
bij» terwijl hij den spreker scherp aanzag.
>»Zeg mij wie gij zijt."
„Ik dacht niet, dat u mij herkennen zoudt",
fcmtwoordde de Engelschman. „U zou ik nooit
iVergeten, en ik zal ook nooit vergeten hoe goed
p tien jaar geleden yoor mij geweest bent,
loen u mij, een armen Engelschen gevangene,
fh vrijheid stelde en mij nog een goudstuk gaf
thuis te komen. Ik heb het nooit ingewis-
voegde hij er trotsch bij, „hoewel ik er
meer dan eens leelijk aan toe ben geweest."
Napoleon glimlachte. „Ja, ik herken u nu"
zeide hij, terwijl hij hem de hand toestak.
„Hebt ge uw moeder gezond teruggevonden?'
„Ja zeker", antwoordde Jack Gaskett ern
stig, „en wat meer zegt, zij leeft nog steeos en
er gaat geen dag van haar leven voorbij, dat
zij uw naam niet zegent, dat verzeker ik u."
„Dat doet mij veel genoegen", zei de ont
troonde heerscher met een nauwelijks hoor
baren zucht. JLk dank u voor uw goede wen-
schen, knaap, en misschien zal het nog wel
eens gaan, zooals ge zegt, dat het een volgen
de maal werkelijk beter zal lukken."
Maar wat er de volgende maal met den
verbannen Keizer gebeurde en of het hem
beter gelukte, dat weet thans de heele wereld.
Wat Jack Gaskett betreft, hij leefde nog ve
le jaren, en vaak vertelde hij aan zijn nako
melingschap hoe hij tweemaal in zijn leven
den grooten Napoleon gesproken had; en
nooit scheidde hij van de gift van den Keizer.
Toen hij op 92-jarigen leeftijd stierf, hing het
Fransche goudstuk nog nan een koord om
zijn hals.
Bernard en zijn hengel.
Bernard moest zijn va<lcr nogal eens be
hulpzaam lijn bij kleine karweütjes in den
tudn, bijv. bij hot wieden vam d© worteltjes,
het dunnen van de uien, het verpoten van
de sla. Het eene werk deed hij natuurlijk lie
ver dan het andere. Zei zijn vader: „Komaan,
Bernard! Je moest het tuinpad eens wat gaan
schoffelen. Er staat weer aardig wat on
kruid," dan Hep hij niet hard en het moest
hem weft eens tweemaal gezegd worden.
Maar nooit was hij vlugger, dan wanneer hij
gedoepen werd, om (o helpen bij het zotten
van de boonenstaken; dat gebeurde omstreeks
half Mjöï. Bij hot begin van hert. werk legde
hij al een mooien, rechten stok een beetje op
zij, en als zij dan klaar waren, was het:
„Vader! Mag ik dezo lat hebben, om voor
hengel te gebruiken?"
„Ga je gang!" zei vader dan en Bernard In
zijn schik, want hengelen! Kijk, zie je, dat
was nu de aangenaamste bezigheid, die hij
kende.
Voor drie centen kocht hij oen kaartje
koOrdzlj-; dan van een kurk oen dobber ge
maakt, voor oen cent vischhaakjes gehaald,
een stukje theelood even boven den haak ora
helt koord gedraaid ende hengel was
klaar.
Er waren zooveel wormen in den tuin, dat
het nSlet veel moeite kostte, om een oud cacao-
busje halfvol te krijgen. Als hij, het beko
men kon. maar dat gebeurfde ndlet dikwijls
deed hij er wat reigervet doorheen; daar
waren de visschen bijzonder op gesteld. Dit
laatste had hij, maar vam hooren zeggen.
Denkelijk is dit volksgeloof zoo ontstaan: de
ro&gers zijn doodsvijanden van de visschen.
dus moefteta de visschen wel woedend toe
happen, als dc wormen vermengd zijn mc»t
fieigervet!
Bernard ging wel eens een enkele maal
'9 morgens vóór achten visschen, maar het
liefst ging hij 's middags na vieren. Dan had
hij beter den tijd. Na schooltijd vlug aan
moeder om een boterham gevraagd, een
Stukje touw en een paar haken in den zak
gestoken, en dan vooruit! Hij ging dan niet
dicht bij hdt dkxrp achter de kerk! Wat ving
je daar? Kleine vorentjes en aaltjes als je
pink! Dat was goed vischwater voor de
kleine jongens.
Neten! Als je veel wou vangen, dan moest
je dJeai' polder in, een half uur ver, bij 't Ron
de Gat. Daar had je ze eerst! Van die groote
baarzen, en brasems, en zware, zwarte zeel
ten, waar je van rilde! Hij had daar op een
beer beet gehad en eerst dacht hij, dat het
een kleintje was, dat zoo maar eens aan den/
worm zoog, maar op eens..... daar schoot zijn
hoc-die dobber mdt een plomp naar onderen.
Bevend van opgewondenheid haalde hij op
-en juist was de kop van den brasem want
het was secuur e<en brasem van minstens drie
pond Oven boven water, of daar nam hij
een „zetter* naar de diepte, dart het snoer
brak.
Bernard had niets en de brasem schoot
melt den haak in zijn bek hot riet in. Maar
een zware! Hè! Wat een dier van een brasem
was dat! Geen wonder, dart Bernard hot liefst
daar ging visschen!
Was de vangst goed des te beter. Maar
al ving hij niets, dan vond hij het er nog
heerlijk.
Hij zat daar tusschen het riet op een
kleine, eigen, gemaakte verhiooging van
kluiten en graszoden en keek strak naar zijn
dobber. Wat was hot daar stil! Zag hij een
kwartier lang geen „leven)", dan keek hij
eens naar de lucht, om te zien, naar welken
kant de wolken dreven en dan zei hij bij
zich zelf:
„De wind is Noordelijk. Daarom bijt de
visch niet. Was hij maar Zuid-West, dan
zou het wel beter gaan." En och! Toen hij
van huis ging, had hij al gezien, dat de wind
richting niet deugde, maar je kon immers
nooit wellen I
Daar streek een meeuw met tragen vleu
gelslag luid kriisehend over 't water. Dat
was ook al slecht voor de vangst, wamt hij
maalde de visschen bang.
De koeien in de weide achter hem kwamen
al grazend naderbij. Vervelende dieren! De
grond dreunde onder hun logge pooten. Dat
verjoeg de visch ook. Dan stond hij op. „Hup
betekl" Hij joeg ze een eindje verder de wei
in. Dan ging hij weer op zijn kleine verhoo-
ging zitten.
Al was de vangst miniem, op mooie avon
den bleef hij daar toch, totdat het begon tc
schemeren. De muggen sitegen dan bij hon
derdtallen rondom hem ui t het riet op, maar
ook! het was geen kwaadaardige soort.
Als het donker werd, begon de aal te „loe
pen" en ook de zeelt kwam uit die modder ora
tie azen. Kijk! Daar aan den overkant bewo
gen een paar rietstengels. Ze zwommen er
zeker met den kop tegen aan. Als hij eens één
flinke zeelt ving ,dat zooi meer waard zijn dan
tien kajtvischjcs. 't Was wel moeilijk, om zeelt
schoon tc maken. Jc kon er de kleine schub
ben bijna ni'et al krijgen. Je kon ze het
best schrappen met een oude etensvork.
Maar als de zeelt ook niest wou bijtten... die
vervelende Noord en wi nicLdan stond hij
eindelijk op. Hij roède het snoer om den stok,
stak den haak! in dien dobber en ging naar
huis. Hij ging tusschen de grazende ktoteien
dtoor, die even opzagen en hem nakeken, als
of ze verwonderd waren, dat er nog zoo laat
een jongen door de wei Kep. Als hij aan den
weg kwam, begon lilj te ringen, moestal het
liedje: Vergeet mij niet.
„Aan de oevers van stroomen,
Langs beek en langs vliet"
Het zong zoo lekker aan dien eenzamen pol
derweg!
De kikvorsch.cn zaten links en rechts van
den weg tusschen het gras. Toen de zon on
derging, waren zij tegen den kant opgekro
pen om die wormen te snappen, die 's nachts
half in half uit den grond liggen. Telkens
plompten er een paar in de sloot, als Ber
nard dichtbij kwam.
Zag hij daar bij dat bruggetjo met den kop
van een rat boven water komen? Jal H Was
er een, en een oude ook! Kijk! Daar bij dat
rietje. Ze trok het rietje naar beneden en
knabbelde er aan. Bernard sloeg mdt zijn
hengel in 't water. Of de rat gauw onder
dook I
Geklapwick boven zijn hoofd.... twee wilde
etendten waren het. Hij kon ze nog riet zien.
Ze vlogen naar hot Rondo Gart. Daar kwamen
alle etenden uit den polder 'a nachts bij el
kaar. Daar plasten en doken ze naar harte
lust. Dat konden ze nu nog doen, maar to
gen hot einde van Augustus, als de jacht op
waterwild goopond wend, was het uit met
bun rust
Zoo kwam Bernard zachtjesaan bij het
dorp. Daar kwam eer» boer aan, die oen
paard naar dc weide bracht.
„Niets gevangen?" vroeg hij.
„Neen!" zei Bernard, „maar dat had ik ook
wel gedacht De wind is Noordelijk."
Toen hij thuis zijn hengel in hert schuurtje
bracht kwam zijn moeder naar buiten.
„Kom, Bernard! Je moet niet zoo lang weg
blijven. Je boterhammen staan al klaar."
Een half uur later lag Bernard tc bed en
droomde hij, dat hij met een flinke „zoo'
zeelt en brasem thuis kwam; er waren er bij
van drie pond!
G. J. VISSCHjER.
Wat Dirk verzon.
Op een mooien zomermorgen zat Dirk van
Sloot op de stoep van het buisje waar hij,
met moeder en 't kleine zusje woonde. Hij
ging niet naar school, want 't was vacantie,
cn hij had dus al den tijd om te denken over
iets, waar hij al sinds een paar dagen heelc-
maal mee vervuld was. Zijn moeder was een
weduwe, die altijd hard werkte om voor zich
en haar twee kinderen den kost te verdienen.
Maar nu was 't kleine zusje heel ziek geweest,
en daardoor had moeder weinig kunnen uit
voeren, en Dirk had heel goed kunnen mer
ken dat zijn goede moeder dringend geld noo
dig had om allerlei dingen te kunnen betalen.
Och, och! ik wou dat ik iets doen konl"
zuchtte Dirk.
En weer begon hij te denken en nog eens
te denken. Op eens kreeg hij een invaL „Ik
ga 't aan moeder vragen!" riep hij uit, cn hol
de de keuken binnen, waar zijn mooder stond
te strijken. Ze keek heel verbaasd op, toen
Dirk haar vertelde waar hij over dacht. De
volgende week zou 't kermis wezen in 't dorp,
en zijn plan was dan met een kraampje op de
markt te gaan staan; daar wilde hij dan li
monade en suikergoed verkoopen, en ook
klaargemaakte boterhammen, als moeder 't
goed vond.
Na eenig over cn weer praten stemde moe
der er in toe dat Dirk 't zou p robeeren. Zon
der veel moeite kreeg hij permissie om met
een tafeltje op de kermis te staan, want ieder
een in het dorp mocht Dirk van Sloot graag
lijden.
De bewuste kermis zou één dag duren. Dirk
kon den tijd haast niet afwachten, zoo onge
duldig was hij. Maar eindelijk brak de ge
wichtige dag toch aan. 't "Was een heldere,
zonnige morgen, en al heel vroeg was onze
Dirk op 't terrein aanwezig. Met veel zorg zet
te hij alles op zijn tafeltje klaar de boter
hammen en het suikergoed aan den eenen
kant, en de groote flesschen limonade met de
glazen aan den anderen.
Op die limonade, die moeder zelf had ge
maakt, was Dirk niet weinig trotsch. Ze was
stellig heel lekker, want al gauw kwamen er
een tal van menschen om zijn tafeltje staan,
zoodat hij 't maar druk had met inschenken.
Te midden van de groep, die in Dirk's buurt
stond, bevond zich ook de oude Jacob Groen,
die in 't dorp een kruidenierswinkel had. Hij
had Dirk's vader gekend, en was een goede
vriend van de van Sloots. Toen de oude man
zag hoe druk de kleine jongen 't had, besloot
hij hem een handje te helpen. En Dirk was
wót blij met die hulp.
Voordat dc avond viel, was alles wat zich
op rijn tafeltje bevond verkocht. Dirk telde
zijn geld na, en merkte dat hij bijna vijf- en
twintig gulden winst had gemaakt. Wat was
de jongen blij! Vol vreugde liep hij naar huis,
naar zijn moeder.
Zou dit u kunnen helpen, moeder?" riep
hij, terwijl hij haar 't geld in de hand stopte.
,Ja, dat zal waar zijnantwoordde moe
der; „maar 't helpt me nog heel wat meer, te
weten dat ik zoo'n goeden, flinken jongen
heb. „Ze drukte hem aan haar hart en kuste
hem, en Dirk voelde zich de wereld te rijk.
Nog menigmaal na dien tijd verzon hij al
lerlei middelen om zijn moeder te helpen. En
dat er later een flinke, werkzame man uit hem
groeide, zal ik wel niet behoeven te zeggen.
Hoe Bunnie verloren raakte
en weergevonden werd.
Frits Harmsen is een aardige kleine dreu
mes van vier jaar. Zooals de meeste andere
jongetjes, geeft hij om poppen niet heel veel;
maar in plaats van een pop heeft hij een ko
nijntje van wit flanel, dat een van zijn tantes
eens voor hem gemaakt heeft, en waar hij
verbazend veel \an houdt.
Maanden en maanden achtereen sliep Bun
nie, zoo heette 't konijntje, bij Frits in bed;
*t zat altijd, in het stoeltje van Frits, naast
hem aan tafel, in één woord, ze waren onaf
scheidelijk.
Op zekeren dag, midden in den winter,
moest de papa van Frits uit om ergens een
boodschap te doen, en hij vroeg of de kleine
jongen ook mee wou.
Fritsje wou wét graag mee. t Sneeuwde
wel een beetje, maar daar gaf hij niets om.
Zoo'n wandeling met papa vond hij heerlijk.
Mama stopte hem er warmpjes In, en weldra
stond hij gereed om uit te gaan.
„Bun moet ook mee", zei Frits, „want ik ge
loof dat hij nog nooit buiten geweest is terwijl
t sneeuwde; is 't wel, Bun?"
Bunnie antwoordde natuurlijk niets, 't Zou
dan ook moeilijk geweest zijn om te praten,
voor iemand dip zóó stijf vnstgeknepen zat,
als 't handje van Frits Bunnie hield omklemd.
't Was koud buiten, en Frits begon 't lang
zamerhand een beetje lastig te vinden om
Bunnie zoo vast te houden, dus stopte hjj hem
in den znk van zijn overjasje, 't Begon al har
der en harder te sneeuwen, cn Frits stapte
dapper naast papa voort, terwijl hij nu en
dan met zijn kleine laarsjes eens tegen de
sneeuw schopte, en ook een paar maal op rijn
neus viel en zich dan eens flink om en om
rolde.
Toen hij thuiskwam, zei mama, terwijl ze
rijn jasje losknoopte. „Wel, hebben jij en
Bunnie een prettlgo wandeling gemaakt?"
„O, ja, maatje 1 Is t niet, Bun?" en Frits
stak rijn hand in zijn zak om zijn lieveling
voor den dag to halen. Helaas! do zak was
leeg.
Frits barstte in tranen uit en snikte: „Och,
maatje, ik heb Bunnio verloren! Ik heb Bunnie
verloren!"
Hij wou dadelijk weer de deur uit, om hem
te gaan zoeken; maar mama zei dat dit toch
niet helpen zou. Bunnie zou nu waarschijn
lijk al heelemaal onder dc sneeuw liggen. Zo
I
trachtte Frits te troosten door te zeggen, dut
dezelfde tante misschien wel een nieuw ko
nijntje voor hem zou willen maken. Maar nog
dagen en dagen lang treurde de kleine jon
gen om 't verlies van zijn lieveling.
Eenige weken later bracht de papa van
Frits ergens een bezoek, en toen werd cr ge
sproken over de vele dingen die soms in dc
sneeuw verloren raken.
Nu vertelde de heer Harmsen wat cr met
konijntje van Frits was gebeurd. Toen H ver
haal uit was, verwijderde do mevrouw rich
oven uit de kamer, en toon ze terugkwam,
had ze Bunnie in de hand.
„Ziedaar", zei ze tegen den papa van Frits,
't Doet me zooveel pleirier dat ik nu weet van
wien "t is. Ik heb 't buiten in de sneeuw go-
vonden, en ik begreep wel dat hert kind, aan
wicn t toebehoorde, het erg zou missen; m&ar
ik kon mnar niet uitvinden van wier. t was."
1 Was avond toen papa met het konijntje
thuiskwam, en Frits lag lekker te slapen. Toen
hij den volgenden morgen wakker word, kon
hij zijn oogen nauwelijks gcloovcn, want kijk,
daar stond zijn eigen, lieve Bunnie weer naast
heml O, o, wat was de kleine Jongen blij, en
wat werd Bunnie gepakt en gekust!
En 6lnds dien morgen heeft Frits altijd zóó
goed voor zijn konijntje gezorgd, dat ik niet
geloof dat 't ooit meer verloren zal raken.
Het vogelnestje.
Kleine zusje Jertje
geeft broer Piot een zetje;
waarom doet klein Jetje dit?
omdat ginds een nestje zit
Pieter zegt: „dat nest ls mijn
als "k er eerst maar bij zal rijnf'
Zeg eens, zusje Jetje,
vindt je 't wel een pretje?
ja, voor jou en Piet misschien,
maar je moet de vogels zien,
angstig vliegen ze in 1 rond
kom, trek Piet weer naar den grond!
8.
O, o, zusje Jetje
als eens bij jouw bedje
roovers kwamen met geweld 1
ja, nu kijk je erg ontsteld -i
hoor je 't angstig tjilpen nu?
och, wat zijn ze bang en schuw!
Laat klein zusje Jetje
Piet nu los? wat wedt je?
stellig doet ons Jetje dit,
hoowel ginds een nestje zit.
Pieter zegt: „ik vind je flauw."
Jet zegt: „maar 't is niet van jour
Braaf zoo, zusje Jetje!
neen, dit was geen pretjo
niet voor Jou en niet voor Piet,
want 't gaf vogeltjes verdriet,
hoor, nü zingen ze, doe mee,
jij en Pieter, alle twee.
Hermann a
Van alles waf-
instinct.
Eens vond een apotheker in de nabijheid
van Brussel, een ongelukkig hondje voor zijn
deur liggen. Bij onderzoek bleek, dat het ar
me dier het dijbeen gebroken had. De apo
theker nam het bij zich in huis, verbond de
wond cn na eenigen tijd was het dier gene
zen. Nu opende de apotheker de huisdeur
en likkende en blaffende verliet de hond zijn
woning.
De man had den hond reeds geheel ver
geten, toen hij eenigo weken later *s avonds
aan de deur hoorde krabben. De apotheker
opende de deur en het welbekende hondje
sprong met de uitbundigste vreugdebUjken
tegen hem op. Hot dier was echter niet alleen
gekomen; hem volgde hinkende een ongeluk
kige patrijshond, wiens rechtervoorpoot ge
broken was. Het eerste hondje liep nu van
den apotheker naar zijn armen kameraad en
van den laatste naar den eerste. Hij scheen
den apotheker te vragen voor zijn metgezel
dezelfde zorgen te hebben als die, welke hij
in een dergelijk geval ontvangen had.
Het vernuftige dier had eenige oogenhlik-
ken te voren den gewonden patrijshond ont
moet en met zijn toestand bewogen, was het
den apotheker, wiens weldaden hij niet ver
geten had, gaan opzoeken. Op zijn voor
spraak nam de man den patrijshond op, die
ook weldra genezen was.
George I.
Bij de belegering eener kleine vesting trof
een jong Engelsch zeeofficier het ongeluk,
beide beenen door een kogel te verliezen. In
dezen ellendigen en hulpeloozen toestand
werd hij naar Engeland teruggezonden en
aan de admiraliteit bericht van zijn dapper
heid en van zijn ongeluk gegeven; doch niet
tegenstaande dit bericht, werd hem niet meer
dan zijn halve traktement uitgekeerd.
De majoor Mauson, die zich het.lot vani
dezen ongelukkige aantrok, nam hem op ze
keren gala-dag mee naar het hof, waar hij
hem in de voorkamer plaats liet nemen en
door twee zijner kameraden ondersteunen.
Toen koning George I zich naar de audiën
tie-zaal begaf, sprak de officier hem met de
volgende woorden ean: „Sire, hier ziet gij
een man, die rij-n knie niert voor u buigt; hij
beeft ze beiden in uw dienst verloren". De
koning, die zeer getroffen was zoowel door
deze toesprank als door den ellendigen toe
stand van den man, dien hij voor zich zaïg,
slond stil en vroeg, wat men voor hem ge
daan had.
„Half traktement!" antwoordde de officier»
,op Uwer Majestetts bevel"
„Foei, fotei!" zei de koning, het hoofdi
schuddend, „kom dezer dagen vóór elf uur
eons bij me."
De officier bleef niet in gebreke en ont
ving uit dc handen des konings een ge
schenk van 50 pond sterling en een jaarlljksch
Inkomen van 200 pond gedurende zijn ver
der leven.
Aftelrijmpje.
Kluts, kluts, koeken!
Dc bakker gaat aan 't zoeken*
Om een goeden koek te maken,
Moet hij hebben «even zaken:
Eictren en zout, boter en vet, melk ea Dieel,
Saffraan maakt alle koeken geert.
Oplossing van do opgave uit t vorige
ler.
Vul van dit verejo oens do klinkers hw
Lt nd'rn mrrnd klgn.
Wl 't lt nt mr hn bo^
lk mt zpkj drgn.
Dis vrgd, dis vrdrt»
Oplossing der prijsraadsels ntt
ons nummer van 6 Sept.
1. Potlood.
2. Lissabon.
3. Dierentuin.
4. Blaffende honden bijten niet
5. Boomen van een wagen.
6. Aal paard koe hen lijster -
vink griet ever.
De prijs viel ten deel aan Annie dfc Jongh,
te Utrecht. Deze inzendster moet echter ió
het vervolg wal meer haar best doen om
netjes en ronder doorhalingen te schriifvefk